ECLI:NL:RBAMS:2024:408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23/7102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2024, wordt het beroep van verzoeker gegrond verklaard. Verzoeker had een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had deze aanvraag afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de motivering in het bestreden besluit en het rapport van bevindingen onvoldoende zijn om aan te nemen dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verzoeker ontving eerder een WIA-uitkering die eindigde op 11 september 2023, waarna hij op 14 september 2023 een bijstandsuitkering aanvroeg. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van een huisbezoek, waarbij geen persoonlijke spullen werden aangetroffen. Verzoeker betwist deze bevindingen en stelt dat hij alle gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. De voorzieningenrechter concludeert dat het college onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat verzoeker niet gehoord is in de hoorzitting. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan verzoeker vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/7102 en 23/7103

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 28 september 2023 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van verzoeker is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Awb [1] maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat aan deze procedure voorafging
1. Verzoeker ontving een WIA [2] -uitkering. Omdat deze op 11 september 2023 eindigde, heeft verzoeker op 14 september 2023 een bijstandsuitkering aangevraagd bij het college. Op het aanvraagformulier heeft verzoeker aangegeven dat hij alleenstaand is en inwonend bij familie, vrienden of kennissen.
2. Het college heeft verzoeker op 18 september 2023 opgeroepen om op
21 september 2023 te verschijnen op de locatie Stadsloket Nieuw-West. Verzoeker heeft aan die oproep gehoor gegeven.
3. Op grond van het gesprek bij het Stadsloket hebben toezichthouders van het college aanleiding gezien een huisbezoek af te leggen ter controle van het feitelijk woonadres en de woonsituatie van verzoeker. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 25 september 2023.
4. Met een besluit van 28 september 2023 heeft het college de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Volgens het college kan niet vastgesteld worden dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. Het college werpt verzoeker schending van de inlichtingenplicht tegen.
5. Met het bestreden besluit is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. In het bestreden besluit staat dat tijdens het huisbezoek geen persoonlijke spullen, administratie, verzorgingsartikelen en levensmiddelen zijn aangetroffen. Tevens betaalt verzoeker geen kosten voor de inwoning. Verzoeker staat ook niet als woningzoekende ingeschreven bij WoningNet. Verder is tijdens het huisbezoek moeilijk vast te stellen waar verzoeker daadwerkelijk slaapt.
Standpunt van verzoeker
6. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om voorschotten bijstand te verstrekken. Volgens verzoeker heeft het college zijn aanvraag ten onrechte afgewezen. Verzoeker voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Bij het gesprek bij het Stadsloket was geen tolk aanwezig. Omdat verzoeker niet goed Nederlands spreekt is de communicatie daarom mogelijk niet goed verlopen. Zo deelt verzoeker zijn slaapkamer niet met het zoontje van de hoofdbewoner, maar slaapt hij in die slaapkamer als het zoontje in de slaapkamer van zijn ouders slaapt. Verzoeker stelt zich verder op het standpunt dat al zijn persoonlijke spullen in het huis aanwezig waren en hij alle spullen heeft getoond waar tijdens het huisbezoek om is gevraagd. Tot slot voert verzoeker aan dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Overwegingen
Schending inlichtingenplicht
7. Volgens vaste rechtspraak [3] moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken om de aanvraag toe te kunnen wijzen. De aanvrager dient daarbij de nodige duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woon- en verblijfplaats. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingenverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering in het bestreden besluit en het rapport van bevindingen onvoldoende is om aan te nemen dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de toezichthouders het onderzoek onvoldoende zorgvuldig hebben uitgevoerd. De voorzieningenrechter zal het beroep dus gegrond verklaren. Dit motiveert hij als volgt.
9. Verzoeker heeft alle gevraagde inlichtingen verstrekt. Het is de voorzieningenrechter onduidelijk welke inlichtingen verzoeker verder nog had moeten verstrekken. Verzoeker heeft gehoor gegeven aan de oproepbrief door drie dagen later te verschijnen bij het Stadsloket voor een gesprek. Tijdens dat gesprek heeft verzoeker antwoord gegeven op alle vragen die een toezichthouder van het college heeft gesteld. Vervolgens heeft verzoeker de toezichthouders toegang verschaft tot de woning, waarvan hij over een huissleutel beschikte.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de constatering in het bestreden besluit dat tijdens het huisbezoek geen persoonlijke spullen, administratie, verzorgingsartikelen en levensmiddelen zijn aangetroffen onjuist is. Tijdens het huisbezoek heeft verzoeker de toezichthouders namelijk gewezen op een kledingrek waar twee blouses en twee broeken aan hingen. Verder verklaarde verzoeker dat alle kleding in een open koffer in één van de slaapkamers van hem is. De toezichthouder zag in de koffer ook een complete herengarderobe. Dat de koffer met inhoud aan eiser toebehoort is niet betwist. In de woning waren dus persoonlijke spullen van verzoeker aanwezig. Daarnaast waren in de woning verzorgingsartikelen aanwezig. Desgevraagd heeft verzoeker zijn tandenborstel en tandpasta aangewezen. In het rapport van bevindingen staat: “Ik zag tevens ook diverse verzorgingsproducten op deze planchet staan. Op ons verzoek kon klant ons geen verzorgingsartikelen tonen.” Onduidelijk is of de toezichthouder gevraagd heeft naar de verzorgingsartikelen op het planchet of verzorgingsartikelen in de woning. Op de zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker aangegeven dat hij wel degelijk over verzorgingsartikelen beschikt, hij heeft namelijk deodorant, scheerspullen en medicijnen. Dat in de woning geen levensmiddelen zijn aangetroffen komt overeen met de verklaring die verzoeker hierover gegeven heeft tijdens het gesprek bij het Stadsloket. Verzoeker gaf daarin aan dat hij nog boodschappen moest doen. Tijdens dat gesprek heeft verzoeker verder aangegeven dat zijn administratie in de woonkamer ligt. Tijdens het huisbezoek bleek dat de administratie daar niet lag. Verzoeker heeft ter plaatse aangegeven dat de hoofdbewoner deze mogelijk naar de berging heeft verplaatst. De toezichthouders hebben hier echter geen nader onderzoek naar verricht. Zij hebben verzoeker niet gevraagd de berging aan hen te tonen. Op de zitting heeft verzoeker aangegeven dat een deel van zijn administratie zich in drie tassen bevond. Verzoeker had één van die tassen mee naar het gesprek bij het Stadsloket. Daar zaten volgens hem documenten in die hij voor dat gesprek moest meenemen. Niet gebleken is dat de toezichthouders in de tassen hebben gekeken.
11. Van het huisbezoek heeft een van de toezichthouders ook een handgeschreven verslag gemaakt. De voorzieningenrechter merkt op dat deze bevindingen daarin niet geheel overeenkomen met de bevindingen die zijn neergelegd in het rapport van bevindingen. Uit de handgeschreven bevindingen volgt dat er een handdoek op de deur hing en dat er twee huisschoenen aanwezig waren. Ook bevestigt het handgeschreven rapport dat er drie tassen aanwezig waren. In het rapport van bevindingen is hiervan geen melding gemaakt.
12. De stelling in het bestreden besluit dat moeilijk vast te stellen is waar verzoeker daadwerkelijk slaapt gaat volgens de voorzieningenrechter niet op. Tijdens het huisbezoek heeft de toezichthouder namelijk een matras en kussen aangetroffen in de kamer waarvan verzoeker heeft aangegeven dat hij daar slaapt (slaapkamer 1) als hij niet in de woonkamer slaapt.
13. Over zijn woonsituatie heeft verzoeker tijdens het gesprek bij het Stadsloket uitgelegd dat hij geen kosten voor inwoning betaalt. Verzoeker kent de hoofdbewoner al heel lang en is een goede kennis van hem. Verzoeker betaalt geen huur, maar helpt wel eens met een bijdrage om de kosten te dekken. Van twijfel over verzoekers huursituatie is in zoverre dus geen sprake.
14. Voor zover bij het college sprake was van twijfel over door verzoeker verstrekte informatie, had het op de weg van het college gelegen om hier op door te vragen. Nu verzoeker de Nederlandse taal niet geheel machtig is en bij het gesprek bij het Stadsloket en bij het huisbezoek geen tolk aanwezig waren, had ook het inschakelen van een tolk meer duidelijkheid kunnen verschaffen.
Hoorzitting
15. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoeker heeft afgezien van een hoorzitting. Het college verwijst daarbij naar een telefoonnotitie. Daarin staat: “Bezwaarde ziet af van het houden van een hoorzitting. Hij heeft alles verteld aan de gemeente. Met hem is afgesproken dat wij op basis van de beschikbare informatie beslissing zullen nemen omtrent zijn bezwaarschrift.” Verzoeker betwist dat hij van een hoorzitting heeft afgezien en geeft aan dat hij weliswaar een telefoongesprek heeft gevoerd met een medewerker van het college, maar dacht dat dit verband hield met een later door hem ingediende aanvraag om een bijstandsuitkering.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter neemt de telefoonnotitie de duidelijkheid over de vraag of verzoeker bewust heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord niet weg. Volgens de wet worden belanghebbenden gehoord. [4] Daarop bestaan uitzonderingen, onder andere als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. [5] Die uitzonderingen moeten restrictief uitgelegd worden. [6] De voorzieningenrechter overweegt dat uit de telefoonnotitie onvoldoende blijkt dat verzoeker bewust afziet van zijn recht om te worden gehoord. De telefoonnotitie is namelijk ongedateerd. Op de zitting is besproken dat twee telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, maar ook hierover wordt niks vermeld in de telefoonnotitie. Ook is overigens niet gebleken dat verzoeker heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college verzoeker ten onrechte niet gehoord.
Verzoek om voorlopige voorziening
17. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding. Het verzoek zal worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over verzoekers bijstandsaanvraag. De voorzieningenrechter kan namelijk niet vaststellen of verzoeker recht op bijstand had en zo ja, wat de omvang daarvan is, onder meer omdat nog geen onderzoek naar verzoekers inkomen heeft plaatsgevonden. Het is aan het college om hier nader onderzoek naar te doen en opnieuw op de aanvraag te beslissen.
19. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
20. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 november 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2024
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover dat ziet op de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
3.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:3394.
4.Artikel 7:2 van de Awb.
5.Artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Raad van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1186