ECLI:NL:RBAMS:2024:4071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
13/202885-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de National Prosecution Authority, Prosecution District of Eastern Finland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 juni 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.Y. Kekik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er een garantie is dat hij in Nederland zijn straf kan ondergaan. De rechtbank heeft de garantie van de Finse autoriteiten als voldoende beoordeeld. De officier van justitie heeft verzocht om de overlevering toe te staan, ondanks het verweer van de raadsman dat de overlevering onevenredig zwaar zou zijn voor de opgeëiste persoon, gezien zijn psychische toestand.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de persoonlijke en medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging zijn genomen, er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig bezwarend maken. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/202885-23
Datum uitspraak: 3 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 augustus 2023 door
the National Prosecution Authority, Prosecution District of Eastern Finland(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens is de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the South Karelia District Court(Finland) van 1 augustus 2023 (PK 23/739).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Fins recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
National Prosecution Authority, Prosecution District of Eastern Finlandheeft op 12 juni 2024 de volgende garantie gegeven:
“With reference to your enquiry, 1 confirm that section 59 of the Finnish Act on the Extradition on the Basis of an Offence Between Finland and Other Member States of the European Union provides that the conditions attached to the decision on extradition in accordance with the framework decision shall be complied with in respect of a person extradited to Finland. This provision binds all the Finnish authorities. If a person is extradited to Finland tor prosecution on the condition that at her/his request she/he after a final judgment has been rendered will immediately be returned to serve the sentence in the Member State that extradited her/him, the Finnish authorities are obliged to meet such a condition.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Finland;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de verkoop in Finland; en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
  • de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten die worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Evenredigheid

De raadsman betoogt - onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank van 26 augustus 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BR7022 en 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203 - dat overlevering onevenredig zwaar is voor de opgeëiste persoon, mede gelet op zijn huidige psychische situatie. Onder verwijzing naar overgelegde stukken van de medische dienst in de PI en de huisarts heeft de raadsman gewezen op de uitermate slechte psychische gezondheid van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis en de dosering van zijn antipsychotica is vanaf eind april 2024 steeds opgehoogd, zo volgt uit de stukken. De raadsman brengt naar voren dat het voor de opgeëiste persoon en zijn behandeling van groot belang is dat hij in Nederland kan blijven, zodat zijn ouders hem kunnen blijven (onder)steunen. Onder deze bijzondere omstandigheden moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsman.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot weigering van de overlevering. In het kader van artikel 35 OLW kan de officier van justitie de feitelijke overlevering uitstellen als er ernstige humanitaire redenen – zoals de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon – bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, moet voor de vraag of de overlevering (on)evenredig is een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [5]
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke en medische omstandigheden van de opgeëiste persoon en de slechte, zorgbehoevende psychische situatie, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat in dit geval sprake is van dergelijke zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat die maken dat de overlevering onevenredig bezwarend zal zijn voor de opgeëiste persoon. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank merkt nog op dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Overeenkomstig het huidige artikel 35, derde lid, van de OLW is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden. De beslissing over de feitelijke overlevering staat echter los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the National Prosecution Authority, Prosecution District of Eastern Finlandvoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K.M. Diender en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.