ECLI:NL:RBAMS:2024:4064

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
13-176456-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tenuitvoerlegging van een straf in het kader van Europees strafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2024 een beslissing genomen op een verzoek om toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan. Het verzoek is ingediend door de officier van justitie op 26 juni 2024, en betreft een persoon die in België gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon op 24 mei 2024 is gehoord door de substituut Procureur des Konings en dat hij geen afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende garanties zijn dat de overgeleverde persoon in overeenstemming met de fundamentele rechten zal worden behandeld. De rechtbank concludeert dat het verzoek om toestemming voor de tenuitvoerlegging van de straf kan worden toegewezen, omdat de overgeleverde persoon niet aanwezig was bij de veroordeling, maar vertegenwoordigd was door zijn raadsman. De rechtbank verleent toestemming voor de tenuitvoerlegging van de straf zoals vermeld in het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-176456-24
Datum beslissing: 2 juli 2024
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 26 juni 2024, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek is ingediend door het parket van de Procureur des Konings in Limburg, afdeling Hasselt, België op 28 mei 2024 en betreft:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] (België),
thans gedetineerd in België,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De voorhanden zijnde stukken zijn toereikend om – met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon – een beslissing te nemen.
Hoorrecht
De overgeleverde persoon is op 24 mei 2024, na verklaard te hebben geen bijstand te verzoeken van een advocaat, door de substituut Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Limburg over dit verzoek gehoord. Het verhoor houdt onder meer in:
“Betrokkene wordt in kennis gesteld van de mogelijkheid voorzien in artikel 37 § 2 lid 6 van de wet van 19 december 2003 om na zijn overlevering uitdrukkelijk afstand te doen van de bescherming van het specialiteitsbeginsel betreffende bepaalde voor zijn overlevering gepleegde feiten/opgelopen veroordelingen.
Door mijn ambt wordt betrokkene uitgelegd wat het specialiteitsbeginsel betekent en wat voor hem de gevolgen zijn wanneer hij afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel.
Betrokkene wordt in kennis gesteld door mijn ambt van de mogelijkheid een aanvullend verzoek tot overlevering te richten aan de overleverende Nederlandse gerechtelijke autoriteiten.
Betrokkene antwoordt hierbij aan ons :
Ik doe geen afstand van het specialiteitsbeginsel.
Vervolgens wordt aan de overgeleverde persoon gevraagd om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot een aanvullend verzoek tot overlevering kenbaar te maken.
Betrokkene verklaart daarop dat hij akkoord gaat met een bijkomend verzoek tot overlevering.
Betrokkene wenst hierop geen specifieke redenen of argumenten bij te brengen.”
Uit de inhoud van het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. [1]
Detentieomstandigheden
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [2]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 3 juni 2024, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 29/05/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] ) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 24/05/2024) met oog op de uitvoering van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (dd. 13/06/2022) verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3]
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de overgeleverde persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de overgeleverde persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
Het verzoek betreft feiten ten aanzien waarvan krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan. Het verzoek betreft de executie van een straf die is opgelegd in een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg in Limburg, afdeling Tongeren van 13 juni 2022. De overgeleverde persoon was niet aanwezig op het proces dat tot de veroordeling heeft geleid, maar in het verzoek is aangekruist dat de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich heeft voorgedaan met als toelichting dat betrokkene ter zitting vertegenwoordigd was door zijn raadsman. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen.

2.Beslissing

De rechtbank:
verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor tenuitvoerlegging van de straf van
[opgeëiste persoon]voor de feiten zoals vermeld in het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 2 juli 2024 door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/2 1 PPU en C-429 1 PPU, ECLI:EU:C:202 1:876, punt 63.
3.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.