ECLI:NL:RBAMS:2024:4054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
13/126772-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor eerlijk proces en detentieomstandigheden

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 20 mei 2021, en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zeven jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garanties van de Belgische autoriteiten beoordeeld, waaronder de detentieomstandigheden en het recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon voldoende garanties heeft gekregen voor een eerlijk proces en humane detentie. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België terugkeert naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/126772-24
Datum uitspraak: 20 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 mei 2021 door het Parket van de Procureur des Konings in Hasselt, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 juni 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat in Cadier en Keer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verstekvonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, Afdeling Tongeren (België) van 10 september 2020, referentie: 650/2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman onderkent dat sprake is van een verzetgarantie, maar voert aan dat de opgeëiste persoon, gelet op het tijdsverloop, in de na overlevering in België te voeren verzetprocedure geen eerlijk proces zal krijgen. Dit verweer zal hierna, onder 7. nader worden uitgewerkt en besproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet. Er is immers een verzetgarantie afgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort samengevat – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende vermeld:

3. 4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar

  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 30 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Het voorgaande betekent dat de het vonnis waarvoor de overlevering wordt verzocht niet onherroepelijk is. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon voor de in het EAB vermelde feiten.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings in Hasselt (België) heeft de volgende garantie gegeven:
“(…) lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] -1959) heb ik de eer u volgende garantie te verstreken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: schending fundamentele rechten

7.1
Recht op eerlijk proces
Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon, gezien het tijdsverloop, in de verzetprocedure geen eerlijk proces te wachten staat. Hiertoe voert hij aan dat het vonnis is gewezen in 2020 en dat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld, dateren uit 2015 en 2016. Door het tijdsverloop zal het horen van getuigen en/of het uitvoeren van andere onderzoekshandelingen niet meer (voldoende) kunnen plaatsvinden. Hierdoor zal de opgeëiste persoon zich niet effectief kunnen verdedigen en zal geen berechting binnen een redelijke termijn plaatsvinden, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de opgeëiste persoon zich in België in de hem gegarandeerde nieuwe procedure onvoldoende zal kunnen verdedigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat volgens de raadsman op grond van artikel 11 OLW aan het EAB geen gevolg zou moeten worden gegeven, omdat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden aangetast.
Voordat kan worden toegekomen aan een beoordeling van het individuele gevaar van een schending van genoemd grondrecht van de opgeëiste persoon, moet worden aangetoond dat er in België een algemeen reëel gevaar bestaat op een dergelijke schending. [4] De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die daarop duiden. De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met dergelijke gegevens. Aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon dat de door de raadsman genoemde rechten in België zullen worden geschonden, komt de rechtbank dus niet toe.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het aan de Belgische rechter is om te beoordelen of de opgeëiste persoon, gezien het tijdsverloop, in zijn verdedigingsrechten wordt beperkt en en zo ja, in hoeverre daar consequenties aan moeten worden verbonden. Het verweer wordt verworpen.
7.2
Detentieomstandigheden in België
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 7 mei 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op [de] grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
De raadsman heeft op de zitting van de rechtbank medische gegevens van de opgeëiste persoon (van de medische dienst in de PI) overgelegd. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de detentiegarantie in dit geval niet genoegzaam is in het licht van (de ernst van) de medische situatie van de opgeëiste persoon, volgt de rechtbank de raadsman daarin niet.
De detentiegarantie vermeldt dat de medische zorg binnen de gevangenis van gelijke kwaliteit is als de medische zorg die buiten de gevangenis wordt verstrekt. Aan deze individuele garantie kan de opgeëiste persoon onverkort rechten ontlenen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings in Hasselt (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. van Heusden en K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.