ECLI:NL:RBAMS:2024:4048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
13/006358-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Polen, specifiek in de remand prisons. Tijdens de zitting op 18 april 2024 was de officier van justitie aanwezig, evenals de opgeëiste persoon en haar raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en in een eerdere tussenuitspraak op 2 mei 2024 geconstateerd dat er zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Polen, die mogelijk in strijd zijn met de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten gevraagd om verduidelijking over de detentieomstandigheden, waaronder de persoonlijke ruimte in de cel en de mogelijkheden voor deelname aan activiteiten buiten de cel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit op zichzelf niet leidt tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de zaak geschorst en het onderzoek voor onbepaalde tijd heropend, met de opdracht aan de officier van justitie om de gestelde vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak opnieuw verlengd, met een nieuwe zitting gepland voor uiterlijk 8 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/006358-24
Datum uitspraak: 20 juni 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 september 2019 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. T. Polat, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 2 mei 2024
Bij tussenuitspraak van 2 mei 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding.
Zitting 6 juni 2024
De behandeling van het EAB is – met instemming van de raadsman en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling – hervat op de zitting van 6 juni 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in
remand prisonsin Polen de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable decision on remand in custody issued by the Szczecin-Centrum District Court in Szczecin, 5th Penal Divisionvan 8 juli 2019, met kenmerk V Kp 699/19.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Tussenuitspraak 2 mei 2024

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 2 mei 2024 geoordeeld dat de feiten dubbel strafbaar zijn, dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6 OLW en dat geen sprake is van een individueel reëel gevaar voor schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Die overwegingen worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 2 mei 2024 hebben de Poolse autoriteiten op 9 mei 2024 bericht dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting Goleniów, waarbij de volgende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden:
1.
The temporarily arrested persons have access, as a matter of principle, to all the activities of the prisoners carried out outside the residential cell, also within the scope of the recreational, sports or cultural-educational occupations. This is provided for in Art. 214 § 1 of the executive criminal code. The temporarily arrested persons, as persons to whom there is a presumption of innocence, are not covered by the resocialization activities.
2.
All temporarily arrested persons may participate in the above mentioned activities, unless an order on the restriction of contact with other prisoners was issued.
3.
It is not possible to answer the question, how many hours daily the temporarily arrested persons are spending outside the cell in connection with the offered occupations or activities. The remand centers and the penal institutions do not keep such records. However it is to be taken into consideration, that the temporarily arrested persons are not under the obligation to participate in the subject activities, so the time spent outside the cell may be different depending on a temporarily arrested person.
4.
There is no specified procedure how a temporarily arrested person can apply for a higher dimension of time spent outside the cell than the one provided for the walk in the prison yard. All requests in this respect shall be addressed to the director of the penal institution or remand center in accordance with the rules of order of the penitentiary units.
5.
The decisions concerning the requests of the temporarily arrested persons are examined without delay.
6.
According to Art. 217 § 1a of the executive criminal code a temporarily arrested person, as a matter of principle, has the right to at least one visit a month of the closest person. A bigger number of visits depends on the requests of the temporarily arrested person, the decision of the authority at whose disposal he/she remains or the character of the case. Each temporarily arrested person is treated individually and it cannot be ascertained, that only and exclusively one visit a month of the closest person is a norm. Apart from that the above quoted provision does not concern the contact with the counsel for the defense, to whom the assent to a visit to the temporarily arrested person is given in accordance with the requests.
(…)
8.
As provided for in Art. 110 § 2 of the executive criminal code, the surface area in a residential cell per sentenced person is not less than 3 m2. It is not possible to state a concrete size of space, that will be available to the requested person in a multi-person cell. It depends on the number of other temporarily arrested persons and a concrete cell, in which the requested person will be placed (for example the surface area of a 24-hour monitored cell is approximately 6 m2 per prisoner).
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat met de beantwoording van de vragen door de Poolse autoriteiten het algemeen reëel gevaar voor een onmenselijke en vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Er is geen antwoord gegeven op de vraag of de opgeëiste persoon mag deelnemen aan activiteiten en hoeveel tijd zij tijdens het verblijf in voorlopige hechtenis buiten de cel kan verblijven. Ook is niet concreet aangegeven hoeveel persoonlijke ruimte de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel zal hebben. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat hierover nadere vragen moeten worden gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aanvullende vragen moeten worden gesteld aan de Poolse autoriteiten om het individueel reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden weg te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het rapport van
de Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan 22 februari 2024 (hierna: het CPT-rapport) worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [5] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken, waaronder de onderhavige zaak, beantwoord.
In uitspraken van 5 juni 2024 [6] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gedetineerde in een meerpersoonscel heeft. Dit tegen de achtergrond van het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag) en in voorkomend geval in combinatie met andere - de detentieomstandigheden verzwarende - aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. [7]
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na haar overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van haar grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
Ook in de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de beantwoording van de vragen door de Poolse autoriteiten, zoals hierboven is weergegeven, onvoldoende concrete informatie bevat om de zorgen omtrent de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting van Goleniów en dat zij over minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) zal beschikken. Afhankelijk van de concrete cel waarin de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd en het aantal voorlopig gedetineerden in die instelling, kan deze persoonlijke ruimte ook een grotere oppervlakte bedragen.
Weliswaar blijkt uit de beantwoording door de Poolse autoriteiten dat de voorlopig gedetineerden dagelijks één uur mogen luchten en dat zij toegang hebben tot alle recreatie-, sport-, cultuur- en onderwijsactiviteiten die in detentie worden aangeboden, maar onduidelijk is gebleven hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag buiten haar cel aan deze activiteiten kan besteden. De rechtbank acht deze informatie wel noodzakelijk om te kunnen beoordelen of het algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van voorlopig gedetineerden in Poolse
remand prisonsten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Bovendien is, behalve het recht op één bezoek per maand, geen informatie verstrekt over de mogelijkheden en beperkingen voor de opgeëiste persoon ten aanzien van het contact met de buitenwereld door het ontvangen van bezoek en telefonisch contact.
Daarom zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring in Goleniów, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport en de verstrekte informatie dat de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking zal hebben. Kan (tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat zij minimaal 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring in Goleniów? Of zal zij slechts tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
Indien de opgeëiste persoon ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou zij dan minimaal buiten haar cel kunnen verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat zij, indien zij meer dan één keer per maand bezoek wil hebben of gebruik wil maken van de telefoon, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of één van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [8]

6.Slotsom

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5.2 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 150 dagen verstrijkt, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak
zo spoedig mogelijkmaar (vanwege het verstrijken van de beslistermijn op 25 augustus 2024), uiterlijk op 8 augustus 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. van Heusden en K.M. Diender, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
6.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (