ECLI:NL:RBAMS:2024:4040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
13/286319-22 (A) en 13/078321-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS-maatregel opgelegd wegens geweld tegen hulpverleners

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling en mishandeling van hulpverleners. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 28 december 2023, waar deskundigen werden gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde in zaak B. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ernstige en chronische vorm van schizofrenie, wat leidde tot de beslissing om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een langdurige, intensieve behandeling nodig heeft in een specialistische setting, gezien zijn onvoorspelbare en agressieve gedrag. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de mishandelingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau voor de behandeling van de verdachte, gezien de ernst van zijn geestelijke stoornis en het gevaar voor anderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/286319-22 (A) en 13/078321-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats]

1.Procesgang

De zitting van 28 december 2023
Een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 december 2023, in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels. Verder zijn op die zitting M. van der Burgh, GZ-psycholoog, en J. Vreugdenhil, psychiater, als deskundigen gehoord.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, op deze zitting gevoegd.
Het tussenvonnis van 11 januari 2024
Naar aanleiding van de zitting op 28 december 2023 heeft de rechtbank op 11 januari 2024 een tussenvonnis gewezen. Hierin heeft de rechtbank het bewijs en de strafbaarheid van de feiten en van verdachte voorlopig beoordeeld. De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel en de rechtbank wel de noodzaak van een intensieve, klinische behandeling zag. Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank daarom het Openbaar Ministerie verzocht om een zorgmachtiging zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor te bereiden.
De zitting van 31 mei 2024
Op de zitting van 31 mei 2024 is de zaak wederom inhoudelijk behandeld, in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels. Verder is J.M.C. van Dam, psychiater, als deskundige gehoord.
De officier van justitie heeft een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in zaak B gedaan. De rechtbank heeft deze vordering toegestaan.

2.Tenlastelegging

In zaak A is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [naam 1] op 5 november 2022 in Amsterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – in zaak B ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: mishandeling van [naam 2] op 18 maart 2023 te Amsterdam;
feit 2: poging tot zware mishandeling van [naam 3] op 14 februari 2023 te Amsterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: mishandeling van [naam 4] – een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening – op 23 maart 2023 te [plaats] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde in zaak A kan worden bewezen. Ten aanzien van zaak B heeft zij betoogd dat feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 kunnen worden bewezen.
De raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde in zaak A en van feit 2 primair in zaak B dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 in zaak B heeft hij betoogd dat de slachtoffers niet als “ambtenaar” in de zin van artikel 304 Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
Zaak A
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de bedoeling had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom kan hoogstens opzet in voorwaardelijke vorm worden bewezen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte bij de aanval een groot plamuurmes vasthad en dat hij daarmee hakkende bewegingen maakte. Aangever voelde dat hij meerdere keren werd geraakt met het plamuurmes. Tijdens de aanval heeft hij zijn armen omhoog gehouden om zich te verdedigen. Later zag hij dat verdachte hem had geraakt op zijn hand, armen en net onder de oksel.
Uit het dossier volgt dat aangever meerdere afweerverwondingen heeft opgelopen. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit letsel is ontstaan door uithalen met het plamuurmes, gelet op de toedracht zoals die door aangever is beschreven. Verdachte heeft meerdere keren geprobeerd om aangever met het plamuurmes aan te vallen. Hij heeft in het wilde weg met een plamuurmes in zijn hand hakkende en stekende bewegingen gemaakt, terwijl hij op aangever inliep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou ontstaan. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte – ook naar eigen zeggen – in zeer opgewonden gemoedstoestand verkeerde. Hij was immers in de veronderstelling dat aangever niet alleen zijn vader in het verleden had gepest, maar ook dat aangever zijn moeder in haar billen had geknepen. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook bewezen.
Feit 2 in zaak B
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Tussen de verdediging en de officier van justitie is geen discussie of het handelen van verdachte als mishandeling kan worden aangemerkt. Wel stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangever niet als ambtenaar kan worden aangemerkt en er dus van het strafverzwarende element van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Aangever heeft verklaart dat hij als begeleider en beveiliger werkt voor [bedrijf] . Hij is werkzaam als ZZP’er. Op 14 februari 2023 werd hij als begeleider/beveiliger ingehuurd door Mentrum, gevestigd op de [adres] in Amsterdam. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aangever moet worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van de artikelen 180/181 en 304 Sr.
In de rechtspraak wordt uitgegaan van een ruime opvatting voor het strafrechtelijke begrip van ambtenaar. Volgens de Hoge Raad wordt onder ambtenaar verstaan ‘een ieder die onder toezicht en verantwoording van de overheid in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd’ (HR 17 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:32).
De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. Begeleiders en beveiligers die zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, zijn aan te merken als ambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht van belang dat de inhoud en de reikwijdte van de taken van begeleiders en beveiligers in het kader van de Wvggz van overheidswege zijn bepaald. Hun werkzaamheden zijn onder meer gebaseerd op het maatschappelijk belang om ernstig nadeel voor de betrokkene (de verdachte) zelf en voor de situatie waarin de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is af te wenden. De omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen aangever en zijn werkgever geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter heeft, doet, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, niet ter zake. De privaatrechtelijk georganiseerde wijze van het leveren van verplichte en gedwongen zorg is het gevolg van democratisch genomen besluiten over de uitoefening van overheidstaken. Aan de functie van begeleider/beveiliger die zijn functie uitoefent in het kader van de Wvggz kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.
Aan verdachte was op 14 december 2022 een zorgmachtiging door de rechtbank verleend voor de termijn van zes maanden. Deze was dus nog van kracht op 14 februari 2023. [1]
Concluderend acht de rechtbank feit 2 subsidiair in zaak B bewezen.
Feit 3 in zaak B
Aangever is werkzaam als afdelingshoofd bij het [naam PI] . Hij doet aangifte van mishandeling van zijn personeelslid [naam 4] . [naam 4] was op 23 maart 2023 werkzaam op de crisisafdeling voor mensen met psychiatrische problematiek als forensisch therapeutisch inrichtingswerker. Verdachte was op dat moment op die afdeling gedetineerd. Ook voor dit feit geldt dat niet ter discussie staat of het handelen van verdachte als mishandeling kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of [naam 4] kan worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van de artikelen 180/181 en 304 Sr.
Zoals hierboven reeds is overwogen, wordt in de jurisprudentie uitgegaan van een ruime opvatting voor het strafrechtelijke begrip van ambtenaar. In de ogen van de Hoge Raad is iemand ambtenaar als hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten. Of de persoon ook arbeidsrechtelijk als ambtenaar valt aan te merken doet niet ter zake. Doorslaggevend lijkt te zijn of de betrokkene als ambtenaar is tewerkgesteld door het daartoe bevoegde gezag of dat de werkgever overheidstaken uitvoert en onder toezicht en controle staat van de overheid. [2]
De rechtbank is van oordeel dat [naam 4] bij de uitvoering van haar werkzaamheden binnen een PPC belast was met een overheidstaak. Zij kan dan ook als ambtenaar worden aangemerkt. Concluderend acht de rechtbank feit 3 in zaak B bewezen.
De rechtbank acht feit 3 in zaak B dan ook bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 2 primair in zaak B is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 5 november 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] meermalen heeft gestoken/gesneden in diens hand en arm en bovenlichaam met een plamuurmes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
Zaak B:
1. hij op 18 maart 2023 te Amsterdam [naam 2] heeft mishandeld door tegen het gezicht van voornoemde [naam 2] te slaan;
2. hij op 14 februari 2023 te Amsterdam een ambtenaar, [naam 3] , beveiliger/begeleider van Mentrum, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door een stoel naar het hoofd van voornoemde [naam 3] te gooien, (waardoor die stoel de hand van [naam 3] heeft geraakt) en die [naam 3] met kracht tegen het hoofd te slaan;
3. hij op 23 maart 2023 te [plaats] een ambtenaar (genaamd [naam 4] ), Forensisch Therapeutisch Inrichtingswerker van de [naam PI] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 4] meermalen, met kracht tegen het hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 11 januari 2024. De overwegingen onder punt 6 uit het tussenvonnis dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte geen tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Hij heeft de rechtbank verzocht om een zorgmachtiging te verlenen.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en drie mishandelingen, waarvan twee gericht tegen een ambtenaar in functie. Dit zijn ernstige feiten. De slachtoffers hebben door het handelen van verdachte pijn en letsel opgelopen. Bovendien veroorzaakt een mishandeling ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers.
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis van 11 januari 2024 het Openbaar Ministerie verzocht om een zorgmachtiging voor te bereiden. In de beëindigingsbrief van 19 maart 2024 is opgemerkt dat niet is voldaan aan de uitgangspunten en criteria van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie geen verzoekschrift tot de afgifte een zorgmachtiging voorbereid.
Het advies van de deskundigen
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 14 september 2023, opgemaakt door J. Vreugdenhil, psychiater, en M. van der Burgh, GZ-psycholoog. De deskundigen hebben de rechtbank geadviseerd om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Daartoe hebben zij onder meer het volgende overwogen:
Zoals in het verleden reeds meermaals is vastgesteld is er bij betrokkene sprake van een ernstige en chronische vorm van schizofrenie waarbij er sprake is van paranoïde, desorganisatie en forse oordeels- en kritiekstoornissen. Er is sprake van paranoïde-, grootheids-, hypochondere - en seksuele wanen.
Vanuit de voorgeschiedenis wordt duidelijk dat sprake is van een patroon van geweld, met name naar hulpverleners. Er is telkenmale sprake van zeer plotseling geweld waarbij betrokkene veelal een ander met veel kracht in het gezicht of op het hoofd slaat.
Ondanks een lange geschiedenis van opnames, die vaak binnen een dwangkader plaatsvonden en waarbij betrokkene verbleef op afdelingen met een hoge intensiteit van zorg en beveiliging, is het onvoldoende gelukt om betrokkene langdurig te stabiliseren. Ook bij hoge doseringen antipsychotica (clozapine al dan niet in combinatie met een ander antipsychoticum) blijft betrokkene psychotisch ontregeld.
(…)
Om een passende behandeling te kunnen bieden is het ten eerste van belang dat
betrokkene verblijft op een passende plek: een rustige, prikkelarme omgeving waar
voldoende psychiatrische zorg kan worden geleverd. Ook moet er voldoende getraind personeel aanwezig zijn in verband met de veiligheid, omdat betrokkene onvoorspelbaar impulsief en agressief kan reageren.
Bij betrokkene is er sprake van een therapieresistente vorm van schizofrenie waarbij er ook bij het gebruik van een hoog therapeutische dosis antipsychotica sprake is van psychotische ontregeling. In een behandelsetting dient er specialistische kennis op het gebied van psychiatrische zorg te zijn om nog openstaande behandelopties, zoals elektroshocktherapie (ECT), te onderzoeken.
Gebleken is dat betrokkene een gebrekkig ziektebesef heeft en daarom schatten onderzoekers in dat een voorwaardelijk kader niet mogelijk is. Daarbij zijn er in het verleden meermaals dwangbehandelingen opgelegd middels een artikel 37 Sr of een zorgmachtiging, waarmee het uiteindelijk niet lukte om betrokkene langdurig te stabiliseren. Er is bij betrokkene een langdurige, intensieve en vooral ook stabiele behandeling nodig in een specialistische setting met een hoog beveiligingsniveau. Onderzoekers schatten in dat de benodigde behandeling niet binnen het kader van een zorgmachtiging vormgegeven kan worden. Onderzoekers denken dat een tbs met verpleging wel de stabiliteit en veiligheid kan bieden die nodig is in de behandeling van betrokkene. Een plaatsing in een kliniek met de
hierboven beschreven specialistische expertise op het gebied van behandeling van ernstige schizofrenie heeft hierbij de voorkeur. Als er daarbij bij uitplaatsing naar een FPC nog steeds sprake is van een boeienregime of onberekenbaar en agressief gedrag,, is het van belang dat er in de kliniek eveneens een extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG)-afdeling is waar betrokkene zou kunnen worden geplaatst.
Op de zitting van 31 mei 2024 is J. van Dam, psychiater, als deskundige gehoord. Zij heeft toegelicht dat de agressie bij verdachte volkomen uit het niets komt. Dit betekent dat op geen enkele wijze kan worden ingeschat of er een incident zal plaatsvinden. Verdachte kan thans niet anders worden verpleegd dan in een boeienregime. Een zorgmachtiging is niet doelmatig, omdat het beveiligingsniveau in de GGZ te laag is om verdachte te kunnen verplegen. Er is een langdurige, klinische behandeling nodig in een hoog beveiligde setting. Dit kan binnen de GGZ niet worden geboden.
Vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd wanneer is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat bij verdachte op het moment van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet het feit zien op een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (artikel 37a lid 1 Sr). Ook moet de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen zodanig in gevaar zijn dat het opleggen van de maatregel is vereist. Voor oplegging van de maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 2 Sr).
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging is voldaan.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank overweegt allereerst dat een zorgmachtiging niet aan de orde is, gelet op de ernstige, langdurige en complexe problematiek van verdachte.. Verdachte heeft in het verleden al diverse malen een zorgmachtiging gehad en heeft in verschillende klinieken verbleven. Het regime van een reguliere GGZ-instelling (ook in een hoger beveiligingsniveau) heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte steeds ernstige geweldsdelicten bleef plegen. Overigens is een zorgmachtiging daar ook niet voor bedoeld. Verdachte heeft, onder meer terwijl hij werd verpleegd op basis van een zorgmachtiging, volkomen uit het niets en om ongrijpbare redenen medewerkers van de instellingen die in zijn buurt waren geslagen. Hierbij heeft ten minste één persoon letsel in de vorm van een breuk in de hand opgelopen. Verdachte is therapieresistent en is al twee jaar niet op een stabiel en veilig niveau te krijgen. Verdachte blijft floride psychotisch, ondanks de medicatie die hij krijgt en de afgelopen twee jaar is gebleken dat verdachte niet is te stabiliseren in een regulier GGZ-setting. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat een zorgmachtiging niet doelmatig is. De rechtbank overweegt verder dat risicomanagement essentieel is. Er dient niet alleen voldoende fysieke beveiliging te zijn, maar ook voldoende personeel en behandelaars. Voor verdachte is het noodzakelijk dat hij een langdurige, intensieve en vooral ook stabiele behandeling krijgt in een specialistische forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de deskundigen van het PBC. Gelet op de aard en de ernst van de stoornis en de ernst van het gevaar op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging passend en geboden is.
Ongemaximeerde tbs-maatregel
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling en gekwalificeerde mishandeling. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.

9.Onttrekking aan het verkeer

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Plamuurmes (G6258451) dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het in zaak A bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 3] vordert € 1.440,39 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade fors te matigen.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde materiële schade is niet betwist. De rechtbank overweegt dat de posten verlies van arbeidsvermogen (€ 960,-), eigen risico (€ 268,64), gemist voordeel vecht- en krachttraining (€ 211,75) voldoende zijn onderbouwd. De gevorderde materiële schade van € 1.440,39 dan zal ook geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 subsidiair in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit 2 subsidiair in zaak B bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.940,39 (duizend negenhonderdveertig euro en negenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde in zaak A en het in zaak B onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde in zaak A:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 1 in zaak B:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 in zaak B:
telkens: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK Plamuurmes (G6258451).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 1.940,39 (duizend negenhonderdveertig euro en negenendertig cent), bestaande uit een bedrag van € 1.440,39 (duizend vierhonderdveertig euro en negenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 februari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] aan de Staat € 1.940,39 (duizend negenhonderdveertig euro en negenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. D. Bode en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2024.
BIJLAGE […]

[…]

1.[…]

[…]

2.[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

5.[…]

[…]

6.[…]

[…]

7.[…]

[…]
[…]

9.[…]

[…]
[…]

11.[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Voetnoten

1.Rapport Pieter Baan Centrum, bladzijde 30.