ECLI:NL:RBAMS:2024:4027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10533295 CV EXPL 23-7963
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieplicht luchtvaartmaatschappij bij vertraging door Covid-19 maatregelen

In deze zaak vorderde de passagier compensatie van de luchtvaartmaatschappij Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens vertraging van zijn vlucht van Dubai naar Berlijn via Amsterdam op 28 september 2021. De passagier had een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming, wat volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 recht geeft op compensatie. De luchtvaartmaatschappij voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de verplichting voor passagiers om een geldige PCR-test te overleggen in verband met de Covid-19 pandemie. De rechtbank oordeelde echter dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De passagier had zijn vlucht van Amsterdam naar Berlijn gemist door de vertraging van de eerdere vlucht van Dubai naar Amsterdam, en de luchtvaartmaatschappij had kunnen anticiperen op de vereiste controles bij het inchecken. De rechtbank oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk was voor de vertraging en veroordeelde haar tot betaling van € 300,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10533295 CV EXPL 23-7963
vonnis van: 2 juli 2024
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eiser
nader te noemen: de passagier
gemachtigde: [gemachtigde]
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mrs. R.L.S.M. Pessers en B.E. Struijk.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 8 mei 2023, met producties;
- antwoord met producties;
- repliek met producties;
- dupliek met producties;
- akte niet dienen uitlating producties;
- dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
De passagier heeft bij de vervoerder een vliegreis geboekt van Dubai naar Berlijn via Amsterdam, uit te voeren op 28 september 2021 met aankomst om 06:20 uur (tijdsaanduiding UTC).
1.2.
Het vluchtschema van de reis was als volgt:
datum
vluchtnr
van
naar
Vertrek
aankomst
27/09/2021
KL 428
Dubai
Amsterdam
20:55
04:00 (+1)
28/09/2021
KL 1821
Amsterdam
Berlijn
05:00
06:20
1.3.
De eerste vlucht maakte deel uit van de rotatie Amsterdam – Dubai – Amsterdam. Het vluchtschema van het eerste deel van de rotatie was als volgt:
datum
vluchtnr
van
naar
vertrek
aankomst
27/09/2021
KL 427
Amsterdam
Dubai
12:30
19:15
1.4.
In het OCC rapport heeft de vervoerder opgenomen dat vlucht KL 427 met een vertraging van 59 minuten is vertrokken. Als oorzaak is opgenomen IATA code 86. De IATA code 86 staat voor ‘IMMIGRATION, CUSTOMS, HEALTH’. De vlucht is gearriveerd te Dubai met een vertraging van 30 minuten.
1.5.
In het ‘gate report’ van Schiphol is opgenomen ‘vele koffers lossen ivm papieren niet in orde’ en ’15 X BAG gelost’. Verder is daarin opgenomen ‘Missing PAX’ en ‘2 stuks BAGS zijn gelost’.
1.6.
In het OCC rapport heeft de vervoerder ter zake van vlucht KL 428 opgenomen dat deze met een vertraging van 30 minuten is vertrokken wegens IATA code 93. De IATA code 93 staat voor ‘AlRCRAFT ROTATION. late arrival of aircraft from another flight or previous sector’. De vlucht is gearriveerd te Amsterdam met een vertraging van 33 minuten.
1.7.
De passagier heeft de vlucht van Amsterdam naar Berlijn niet gehaald. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt op een vlucht op 28 september 2021 met aankomst 09:30 in Berlijn. De vertraging op de eindbestemming bedroeg 3 uur en 10 minuten.
1.8.
De passagier heeft bij de vervoerder aanspraak gemaakt op compensatie ten gevolge van de vertraging van de vlucht. De gemachtigde van de passagier heeft aan de vervoerder per brief 30 september 2021 meegedeeld:
‘Until now you did not provide any conclusive evidence that the reason for the cancellation might have been the result of extraordinary circumstances. (…) we will kindly ask you to explain what measures were taken by you to avoid the problems and the delay to which these problems led.’
1.9.
De gemachtigde van de passagier heeft op 21 oktober 2021 en 4 november 2021 schriftelijk gesommeerd tot betaling van compensatie en een reminder fee.
1.10.
De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen. Per e-mail van 20 december 2021 heeft de vervoerder aan de gemachtigde van de passagier meegedeeld:
‘Flight KL 428 was delayed due to late incoming KL427 caused by long Immigration and Health checks due to Covid. Therefore, this is considered an extraordinary circumstance and I regret to inform you I cannot offer compensation in this case.’

Vordering en verweer

2. De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 600,00 aan compensatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening van betaling, tot buitengerechtelijke kosten van € 108,90 vermeerderd met de wettelijke rente en tot slot betaling van de proceskosten. Bij conclusie van repliek vermindert zij de gevorderde hoofdsom tot € 300,00.
3. De passagier baseert de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging gehouden is de passagier te compenseren conform de Verordening.
4. De vervoerder voert verweer en voert – kort gezegd – aan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is. De vertraging van de vlucht KL 427 is ontstaan doordat een aantal passagiers niet beschikten over de juiste reisbescheiden, meer specifiek een geldige PCR test waaruit volgt dat zij geen Covid-19 hadden. De exploitant van Schiphol ten tijde van de Covid pandemie bepaalde hoe en wanneer de vereiste controle in het proces diende plaats te vinden. En dat was bij de gate. De vervoerder diende zich daaraan te houden. Voorts is dat een logische plek omdat zich ook ‘in transit’ passagiers op de luchthaven bevinden, waarbij de controle enkel bij de gate zal kunnen plaatsvinden. De vervoerder had hier geen invloed op. Tevens was er sprake van een no-show.
5. De bagage van de passagiers die reeds ingecheckt waren diende van het vliegtuig te worden gehaald. Dit is verplicht op grond van (internationale, nationale, Europese) regelgeving. De buitengewone omstandigheden werken door op de opvolgende vlucht KL428.
6. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

7. Tussen partijen staat vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
8. De overheidsmaatregel om de Covid pandemie in te perken door middel van het verplicht stellen van een PCR test voor passagiers is naar zijn aard en oorsprong niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Daarbij had de vervoerder zich eveneens te houden aan de door de luchthaven aangewezen plek.
9. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de hierdoor ontstane vertraging te beperken. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Deze vlucht vond 1,5 jaar na de aanvang van de Corona pandemie plaats. De vervoerder had voldoende maatregelen kunnen treffen om te voorkomen dat deze vertraging zich zou voordoen. Zo had zij reeds bij het inchecken op Schiphol, de thuishaven van de vervoerder, kunnen controleren op de vereiste PCR test om zo te voorkomen dat de bagage van de mensen zonder geldige PCR test aan boord zou worden gebracht. De vervoerder had ook meer personeel kunnen inzetten om zo sneller bij de gate te kunnen controleren en de vertraging te voorkomen/beperken. De vervoerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom dit niet is gebeurd. De kantonrechter volgt de stellingen van de passagier op dit punt. Daarbij komt dat de vervoerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel passagiers vertrokken met Schiphol als aanvangsluchthaven en hoeveel passagiers zijn vertrokken vanaf een andere luchthaven en derhalve ‘in transit’ waren. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld tot welke categorie de passagiers behoorden die niet over een geldige PCR test beschikten. Dit komt voor rekening van de vervoerder. In het gate report is opgenomen dat er van 15 passagiers bagage diende te worden uitgeladen wegens het niet op orde hebben van de vereiste papieren. Er was daarnaast sprake van 1 no-show (missing PAX). Het van het vliegtuig halen van de bagage van deze passagier vormt een buitengewone omstandigheid nu daarvoor de verplichte veiligheidsinstructie dient te worden gevolgd. Het uitladen van de bagage van één passagier had echter niet een vertraging van een half uur kunnen veroorzaken. De vervoerder heeft dit overigens ook niet verder onderbouwd zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken. Dit betekent dat er sprake is van een compensatieplicht aan de zijde van de vervoerder. (zie ook Rechtbank Noord-Holland 15 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2757). De gevorderde compensatie is daarom toewijsbaar. Terecht stelt de vervoerder dat de korting van 50% van toepassing is nu de vertraging minder dan 4 uur bedroeg. De passagier heeft de vordering verminderd.
9. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van de vlucht. Het betreft immer een vordering tot vergoeding van forfaitaire berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade wordt geacht te zijn geleden.
10. De passagier wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de buitengerechtelijke kosten in ieder geval voor rekening van de vervoerder dienen te komen gelet op de houding van de vervoerder in het buitengerechtelijke traject. Van de gemachtigde van de passagier had in ieder geval verwacht mogen worden dat zij een inhoudelijke reactie had gegeven op de e-mail van de vervoerder van 20 december 2021. Reeds door dat na te laten wordt de vordering op dit punt afgewezen.
11. De vervoerder zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op het bedrag dat wordt toegewezen is het daarbij behorende griffierecht van € 86,00 toewijsbaar.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 300,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagier tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 86,00
-exploot: € 129,14
-salaris: € 164,00
--------------
totaal: € 379,14
inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.