ECLI:NL:RBNHO:2023:2757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9847665
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Aktiengesellschaft Swiss International Air Lines AG, vanwege de annulering van hun vlucht van Zürich naar Sao Paulo op 16 en 17 juli 2021. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een verplichte veiligheidscheck in verband met de coronamaatregelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen, zoals het inzetten van voldoende personeel voor de extra veiligheidscontroles. De rechter oordeelt dat de annulering niet kan worden gerechtvaardigd door de aangevoerde omstandigheden en dat de passagiers recht hebben op compensatie. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 4.085,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9847665 \ CV EXPL 22-2585
Uitspraakdatum: 15 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2]en
[minderjarige 3] ,
3.
[passagier sub 3] ,allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Aktiengesellschaft Swiss International Air Lines AG
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L.E. Schalk & mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 25 april 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Zürich (Zwitserland) en Sao Paulo (Brazilië) naar Curitba (Brazilië) op 16 en 17 juli 2021.
2.2.
De vlucht van Zürich naar Sao Paulo met vluchtnummer LX92 (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 485,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Per abuis staat passagier [passagier sub 1] (roepnaam [roepnaam] ) tweemaal in de dagvaarding vermeld. Dit heeft geen invloed op de hoogte van de vordering aangezien zesmaal € 600,00 wordt gevorderd. De kantonrechter ziet aanleiding om de dagvaarding verbeterd te lezen, hetgeen al in de kop van dit vonnis is verwerkt.
4.3.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is vertraagd wegens een verplichte veiligheidscheck die hij moest uitvoeren in verband met de coronapandemie. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder als productie 3 bij antwoord het
Daily Operations Reportvan 16 juli 2021 overgelegd. Hieruit volgt dat de vlucht is vertraagd wegens een verplichte veiligheidscontrole (“EXTENSIVE DOCUMENT CHECK”) te Zürich. Dat deze veiligheidscheck verband hield met de geldende coronamaatregelen en overheidsbeperkingen te Brazilië volgt uit een verklaring van de station manager van de vervoerder te Zürich: “
Actually the reason for the cancellation is clearly given as stated. It was > passenger document/covid test checks” (productie 4 bij antwoord). De passagiers hebben het voorgaande niet betwist, maar stellen dat de aanvullende controle geen buitengewone omstandigheid kan opleveren.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. De veiligheidsmaatregelen die overheden nemen om de COVID-19 pandemie in te perken zijn naar hun aard en oorsprong niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen. De vervoerder is gehouden om te controleren of iedere passagier over een geldig testbewijs en een geldige gezondheidsverklaring beschikt. Hij kan hierop geen invloed uitoefenen. De vervoerder heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het, als gevolg van de vertraging, niet mogelijk was om nog vóór het ingaan van de nachtsluiting om 23:30 uur (lokale tijd) te vertrekken.
4.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen dan wel de vertraging als gevolg van de annulering te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder te laat is begonnen met boarden dan wel te weinig personeel heeft ingezet om de (extra) veiligheidscontrole uit te voeren. Had hij dat wel gedaan, dan zou het toestel op tijd hebben kunnen vertrekken en had de annulering voorkomen kunnen worden, aldus de passagiers. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij op het eerst mogelijke moment is begonnen met boarden en dat er geenszins sprake was van een personeelstekort. De vervoerder heeft het voornoemde niet onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder de stellingen van de passagiers daarmee onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het is niet gebleken dat er geen mogelijkheid bestond om eerder te beginnen met boarden dan wel om meer personeel in te zetten. Dat de uitvoering van de veiligheidscheck langer heeft geduurd als gevolg van (te) laat boardende passagiers is eveneens niet gebleken. De vordering tot compensatie zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
De wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 17 juli 2021, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.085,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,00 vanaf 17 juli 2021 en over € 485,00 vanaf 25 april 2022 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 131,18;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 528,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 132,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter