ECLI:NL:RBAMS:2024:40

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
1333421922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 24 oktober 2018, en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1981, voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van veertig maanden, opgelegd door de correctionele rechtbank Antwerpen op 29 maart 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam is, maar de rechtbank oordeelt dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf zal ondergaan, als voldoende beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/334219-22
Datum uitspraak: 2 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 december 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2018 door het Parket van de Procureur des Konings, België, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 december 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. R. van der Wal, advocaat in Utrecht, die waarneemt voor
mr.S.M. Hoogenraad, advocaat in Zoetermeer.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij (mede) de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen afdeling Antwerpen van 29 maart 2018, vonnisnummer 2327/2018, systeemnummer 16RA51161-AN60.LB.123169-16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van veertig maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende vermeld:
  • “de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 6.).
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de feitenomschrijving in het EAB niet genoegzaam is. Volgens de raadsman is in onvoldoende mate gebleken van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, nu hieruit de periode, de plaats, de rol en de handelingen van de opgeëiste persoon blijken.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat het EAB genoegzaam is. De feitomschrijving is concreet omschreven in het EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaatsen, pleegperiodes, de rol van de opgeëiste persoon, waarbij de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt, de beschrijving van de feiten en (geheel onverplicht) omstandigheden die ten grondslag liggen aan de verdenking van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit A. aan als een zogenoemd lijstfeit dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5., te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit A. waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B. niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 13 OLW moet worden geweigerd, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor betrokkenheid bij een hennepplantage en diefstal van elektra in een pand en een garage en er ten aanzien van de huurcontracten van dat pand en die garage mogelijk schriftelijke handelingen in Nederland hebben plaatsgevonden, zodat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied kunnen zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld geen aanknopingspunten te zien waaruit zou blijken dat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Indien de rechtbank daarover anders oordeelt verzoekt de officier van justitie de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat door de Belgische autoriteiten vervolging is ingesteld, de Belgische autoriteiten om de overlevering van de opgeëiste persoon heeft verzocht, het bewijsmateriaal zich in België bevindt en het Openbaar Ministerie in Nederland niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is. Op grond van het EAB wordt de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht voor betrokkenheid bij een hennepplantage en diefstal van elektra in een pand en een garage in Antwerpen in de periode tussen 14 maart 2016 en 9 december 2016, meermaals, op niet nader te bepalen data, laatst op 8 december 2016. De rechtbank stelt vast dat de pleegplaats en periodes expliciet worden genoemd, waarbij Nederland niet als pleegplaats is betrokken. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon Nederlander is, in Nederland woonde en sprake is van een Nederlandse vrachtwagen, maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Zoals eerder vermeld heeft de opgeëiste persoon onder meer de Nederlandse nationaliteit en kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 11 december 2023 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 8 december 2023, afkomstig van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon is gegeven:
“1. In welke detentie-Instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar de [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de
rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6, en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.