ECLI:NL:RBAMS:2024:3992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
13/728170-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van legale inkomsten

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 332.775,89. De veroordeelde had echter aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de toetsingsperiode legale inkomsten had verworven die het geschatte voordeel overstegen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 24 februari 2023, 2 augustus 2023 en 13 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse documenten, waaronder een arrest van het gerechtshof en rapporten van de politie. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde voldoende bewijs heeft geleverd van legale inkomsten uit de verkoop van een woning in Albanië en werkzaamheden voor een reisbureau. Hierdoor is de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de legale inkomsten de wederrechtelijk verkregen voordelen overstijgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/728170-19 (ontnemingsvordering)
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/728170-19, tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1958,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna: de veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, en het onderzoek op de terechtzittingen van 24 februari 2023, 2 augustus 2023 en 13 juni 2024.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van:
  • het dossier horende bij de strafzaak met parketnummer 13/728170-19;
  • het arrest van het gerechtshof Amsterdam in de strafzaak van 28 februari 2022 met parketnummer 23-000162-21 (hierna: het arrest van 28 februari 2022);
  • de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 december 2022;
  • het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ingevolge artikel 36e lid 3 Sr van 13 december 2022 (inclusief bijlagen), opgemaakt door brigadier [brigadier] , financieel rechercheur bij de politie, Eenheid Amsterdam, Team Financiële Opsporing;
  • het in relatie tot de ontnemingsvordering door deze rechtbank gewezen tussenvonnis van 13 september 2023;
  • het (herziene) proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ingevolge artikel 36e lid 3 Sr van 19 oktober 2023 (inclusief bijlagen), opgemaakt door brigadier [brigadier] , financieel rechercheur bij de politie, Eenheid Amsterdam, Team Financiële Opsporing (hierna: het herziene ontnemingsrapport);
  • de conclusie van antwoord van de raadsman (inclusief bijlagen; niet gedateerd);
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 13 februari 2024;
  • de conclusie van dupliek van de raadsman van 21 maart 2024 (inclusief bijlagen).
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en de gemachtigd raadsman van de veroordeelde, mr. A.R. Maarsingh, op de genoemde zittingen van 24 februari 2023, 2 augustus 2023 en 13 juni 2024 naar voren hebben gebracht. De veroordeelde is niet bij de behandeling van de vordering aanwezig geweest.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 29 december 2022 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 543.595,89.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 13 september 2023 is het herziene ontnemingsrapport uitgebracht. Hierin is het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 566.175,89.
Tijdens de zitting van 13 juni 2024 heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt dat de vordering thans wordt gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het herziene ontnemingsrapport, maar dat, omdat in dat rapport (gestorte) bedragen worden betrokken waarvan ten onrechte is gesteld dat deze contant zijn gestort en niet duidelijk is of, en zo ja, wanneer die aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren, de vordering naar beneden dient te worden bijgesteld en wel naar een maximumbedrag van
€ 332.775,89, met oplegging van de maatregel ter betaling aan de staat van dit bedrag aan geschat wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.De grondslag van de vordering

De veroordeelde is bij het arrest van 28 februari 2022 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld:
het in de periode van 26 augustus 2019 tot en met 12 september 2019 in Nederland deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten: het tezamen en in vereniging met anderen plegen van witwassen;
het op 12 september 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig maken aan witwassen door met mededaders een zeer omvangrijk geldbedrag van in totaal € 12.709.080,- voorhanden te hebben, terwijl veroordeelde en zijn mededaders wisten dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
De ontnemingsvordering is volgens de officier van justitie gebaseerd op het wettelijk bewijsvermoeden conform artikel 36e, derde lid, Sr. Dit houdt in dat van de uitgaven die de veroordeelde gedurende zes jaren voorafgaand aan het strafbare feit heeft gedaan en van alle vermogensbestanddelen die hem gedurende die periode zijn toegekomen, wordt vermoed dat die van misdrijf afkomstig zijn, tenzij aannemelijk is dat de uitgaven zijn gedaan en de voorwerpen zijn verkregen uit legale bron.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Zoals uit het voorgaande volgt, heeft de officier van justitie tijdens de zitting van 13 juni 2024 gerekwireerd tot vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 332.775,89 onder verwijzing naar het herziene ontnemingsrapport en de bij requisitoir buiten beschouwing gelaten vier bedragen. In dat rapport is op basis van het bewijsvermoeden van artikel 36e, derde lid, onder a en b een eenvoudige kasopstelling gemaakt om het wederrechtelijk verkregen voordeel in kaart te brengen.
In deze kasopstelling wordt uitgegaan van een periode van zes jaar voorafgaand aan het door het gerechtshof Amsterdam bewezen verklaarde en de hiervoor in rubriek 3 weergegeven pleegperiode ten aanzien van het eerste feit, namelijk de periode van 26 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2019. Vervolgens is in de kasopstelling onderscheid gemaakt tussen de uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan gedurende deze periode (ex artikel 36e, derde lid en onder a, Sr) en de voorwerpen die gedurende deze periode aan hem zijn gaan toebehoren (ex artikel 36e, derde lid en onder b, Sr).
Voor het totaalbedrag aan uitgaven heeft de officier van justitie verwezen naar het herziene ontnemingsrapport en de zich in het dossier van de strafzaak bevindende stortingsbewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de veroordeelde in de jaren 2015, 2016 en 2018 meerdere geldbedragen op rekeningen heeft gestort. Zoals hiervoor genoemd, heeft de officier van justitie vervolgens enkele bedragen die wel in het herziene ontnemingsrapport zijn opgenomen, buiten beschouwing gelaten (documentnummers 27 en 28 in het proces-verbaal van bevindingen nr. 13146461, gedateerd 19 juni 2020, ZD05, p. 0844 e.v.), omdat volgens haar niet kan worden vastgesteld of (en zo ja, op welk moment) deze bedragen aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren. Het totaalbedrag aan uitgaven is daarmee door de officier van justitie teruggebracht tot € 110.689,-
Voor het totaalbedrag aan waarde van de voorwerpen die gedurende de voornoemde periode aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren, heeft de officier van justitie ook verwezen naar het herziene ontnemingsrapport en het zich in het strafdossier bevindende proces-verbaal, waarin de doorzoeking van de woning van de veroordeelde in Madrid in Spanje op 22 mei 2020 is beschreven. (dossierpagina ZD05, p. 0844 e.v.) Tijdens deze doorzoeking zijn meerdere contante geldbedragen, sieraden en horloges aangetroffen. De waarden van de sieraden en horloges zijn in de loop van het financieel onderzoek getaxeerd. Het bedrag aan contant geld (€ 42.296,89) en (getaxeerde) voorwerpen (€ 179.790,-) is vastgesteld op
€ 222.086,89.
Van een legale bron van inkomsten en/of een legale bron waaruit de voornoemde voorwerpen zijn verkregen, is niet gebleken. De raadsman heeft bij zijn conclusies van antwoord en dupliek stukken in het geding gebracht waaruit zou blijken dat de veroordeelde inkomsten heeft gegenereerd uit de verkoop van een woning in Albanië en het verrichten van werkzaamheden voor het reisbureau
[reisbureau], maar daarmee is/zijn de bedoelde legale bron(nen) nog niet aannemelijk gemaakt. Door een
hackbij de Albanese overheid heeft de politie de verkoop van de woning in Albanië tijdens het financieel onderzoek niet kunnen verifiëren. Van het ingebrachte bankafschrift, waarop te zien is dat er – in relatie tot de verkoop van die woning - een bedrag op de bankrekening van de echtgenote van de veroordeelde is gestort, kan de echtheid niet worden vastgesteld. Wat de gestelde verrichte werkzaamheden betreft, geldt dat de politie tweemaal heeft gebeld met
[reisbureau]in Tirana (Albanië) en heeft nagevraagd of de veroordeelde voor dit bedrijf werkzaam is of is geweest. Dit was niet het geval. Gelet hierop kan de authenticiteit van de door de raadsman ingebrachte stukken in relatie tot de werkzaamheden niet worden vastgesteld. Het bij conclusie van dupliek door de verdediging nog in het geding gebrachte betalingsbewijs voor een stand (voor [reisbureau] ) kan de veroordeelde evenmin baten. Hiermee wordt de stelling van de veroordeelde dat hij bij dat bedrijf een dienstverband had en € 10.000,- per maand verdiende namelijk niet onderbouwd, aldus (steeds) de officier van justitie.
Op basis van het voorgaande gaat de officier van justitie over de periode van 26 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2019 uit van de volgende kasopstelling:
Uitgaven van de veroordeelde:
+ Stortingen op bankrekeningen in 2015, 2016 en 2018: € 110.689,-
-/- Legale bron van inkomsten
nihil
Voorwerpen die de veroordeelde heeft verkregen
+ Op 22 mei 2020 aangetroffen contante geldbedragen € 42.296,89
+ Waarde op 22 mei 2020 aangetroffen sieraden en horloges € 179.790,-
-/- Legale bron van verkrijging van deze voorwerpen
nihil
+ Totaal wederrechtelijke uitgaven € 110.689,-
+ Totaalwaarde wederrechtelijk verkregen voorwerpen € 222.086,89
= Wederrechtelijk verkregen voordeel [1] € 332.775,89
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tijdens de zitting van 13 juni 2024 verwezen naar de inhoud van zijn conclusies van antwoord en dupliek en de daarbij gevoegde producties en op basis daarvan bepleit dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de in de woning in Spanje aangetroffen geldbedragen, sieraden en horloges stelt de veroordeelde zich op het standpunt dat hij deze voorwerpen buiten de periode van 26 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2019 heeft verkregen. Het is aan de officier van justitie om te bewijzen dat de veroordeelde deze voorwerpen wel binnen deze periode heeft verkregen.
Verder heeft de veroordeelde met de bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de voornoemde periode legale inkomsten heeft verworven. De echtgenote van de veroordeelde heeft namelijk op 12 januari 2017, met zijn toestemming, in Albanië een huis verkocht voor een bedrag van € 457.800,-. De veroordeelde heeft dit onderbouwd door onder meer de vertaalde verkoopovereenkomst aan de rechtbank over te leggen, samen met een bankafschrift van de rekening van zijn echtgenote, waarop te zien is dat daarop - onder verwijzing naar de verkoop op 3 februari 2017 - een geldbedrag van € 435.000,- is gestort.
Daarnaast heeft de veroordeelde gedurende de jaren 2014 tot en met 2019 regulier inkomen verworven bij het reisbureau
[reisbureau]. Om het bestaan van zijn werkzaamheden voor dit bedrijf aannemelijk te maken, zijn verschillende producties ingebracht, waaronder
service agreements,
audit reportsen
anual individual declarations of income. De veroordeelde heeft de betalingen voor zijn werkzaamheden steeds contant van
[reisbureau]in ontvangst genomen en is daarvoor meerdere keren vanuit Spanje, waar hij zijn werkzaamheden verrichtte, naar Albanië afgereisd. De stortingen op verschillende bankrekeningen, waar in het herziene ontnemingsrapport naar wordt verwezen, zien dan ook op deze contante bedragen, aldus (steeds) de raadsman.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Artikel 36e, derde lid, Sr houdt onder meer in dat op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat het misdrijf of andere strafbare feiten op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf en de voorwerpen die hij gedurende die periode heeft verkregen, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven en voorwerpen zijn gedaan/verkregen uit een legale bron van inkomsten.
De methode van kasopstelling is een toelaatbare grondslag voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij een kasopstelling wordt vastgesteld of de betrokkene in een bepaalde periode meer heeft uitgegeven dan kan worden verklaard met legale inkomsten. Daartoe wordt eerst het legale beginsaldo van de betrokkene vastgesteld, waarbij de legale ontvangsten worden opgeteld. Hiervan wordt vervolgens het eindsaldo over de in aanmerking te nemen periode afgetrokken. Het bedrag dat daaruit voortvloeit, wordt geacht (legaal) beschikbaar te zijn geweest voor het doen van uitgaven. Wordt een hoger bedrag aan daadwerkelijk gedane uitgaven vastgesteld, kan het verschil als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Indien het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten met een onbekende herkomst waarmee de contante uitgaven zijn gedaan
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de periode van 26 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2019 legale inkomsten heeft gehad die de door de officier van justitie weergegeven som van uitgaven en waarde van verkregen voorwerpen overstijgen. De rechtbank zal hieronder uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel komt en waarom de producties die door de verdediging zijn ingebracht tot de conclusie leiden dat bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen aansluiting bij de eenvoudige kasopstelling, zoals voorgesteld door de officier van justitie, kan worden gezocht.
4.3.2.
De verkoop van de woning in Albanië
Zoals hiervoor onder het standpunt van de verdediging is weergegeven, heeft de raadsman bij zijn conclusies van antwoord en dupliek producties overgelegd die zouden zien op de verkoop van een woning in Albanië.
Onder deze stukken bevindt zich een (in het Engels vertaald) document met de titel
real estate purchase contract, ogenschijnlijk opgemaakt door een notaris, waarin staat beschreven dat op 3 februari 2017 tussen [persoon 1] en [persoon 2] een koopovereenkomst is gesloten met betrekking tot de eigendomsrechten van een appartement in Tirana in Albanië voor een koopsom van € 457.800,-. Verder staat in de overeenkomst dat [persoon 1] de mede-eigenaar is van deze woning, samen met haar echtgenoot [veroordeelde] (de veroordeelde), en dat haar echtgenoot heeft ingestemd met de verkoop.
Onder de producties van de verdediging bevindt zich ook een bankafschrift van [persoon 1] waarop transacties staan weergegeven gedurende de periode van 1 november 2016 tot en met 31 januari 2018. Het bankafschrift is op een professioneel uitziende wijze opgesteld en voorzien van een handtekening en stempel van de bank. Eén van de op het afschrift weergegeven transacties betreft een overboeking van een bedrag van € 435.000,- naar de rekening van [persoon 1] , onder vermelding van een tegenrekening op naam van [persoon 2] en de omschrijving “
blerje apartamenti”.
Gelet op de stukken en de hierboven beschreven details, is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 3 februari 2017 met de verkoop van een woning (via de rekening van zijn echtgenote) op legale wijze over € 435.000,- is komen te beschikken. Dat de verkoop van de woning door een
hackbij de Albanese overheid niet kan worden geverifieerd, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, doet daar niet aan af.
4.3.3.
Inkomsten uit werkzaamheden voor [reisbureau]
Door de verdediging zijn bij conclusies van antwoord en dupliek ook producties overgelegd waaruit zou blijken dat de veroordeelde gedurende meerdere jaren regulier inkomen heeft verworven bij een in Albanië gevestigd reisbureau genaamd
[reisbureau].
Onder deze producties bevinden zich meerdere (naar het Engels vertaalde)
service agreementsuit 2014, 2016 en 2018, gesloten tussen het bedrijf
[reisbureau]en de veroordeelde. In deze overeenkomsten staat vermeld dat de veroordeelde gedurende twee jaar verscheidende diensten aan het bedrijf zal verlenen en in ruil daarvoor ieder halfjaar een bedrag van € 110.000, - zal ontvangen. De overeenkomsten lijken telkens te zijn ondertekend door een vertegenwoordiger van het bedrijf
[reisbureau]en door de veroordeelde en zijn voorzien van een stempel met het logo van
.
Verder bevinden zich onder de door de raadsman verstrekte producties foto’s van de veroordeelde, waarop hij is afgebeeld en terwijl hij op wat volgens de rechtbank op een beurs lijkt, aanwezig is en nabij een kraampje met daarop de tekst “
[reisbureau] . Al” staat. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een door de raadsman bij zijn conclusie van dupliek verstrekte “
contración de espacio”. De rechtbank maakt – ondanks dat dit document onvertaald is gebleven – uit (in ieder geval) het bedrijfsstempel en het woord ‘representante’ op dat de veroordeelde dit document op 4 februari 2019 voor of namens
[reisbureau]heeft ondertekend.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 2014 legale inkomsten heeft verworven uit werkzaamheden voor het bedrijf
[reisbureau] .De resultaten van het onderzoek dat de politie tijdens het financieel onderzoek naar deze werkzaamheden heeft gedaan, maken dit oordeel niet anders. Uit het herziene ontnemingsrapport blijkt namelijk enkel dat de politie tweemaal heeft gebeld naar een telefoonnummer in Tirana (Albanië) dat op de Facebook-pagina van
[reisbureau]is aangetroffen. Daarbij is niet gespecificeerd met wie de politie heeft gesproken, welke rol deze persoon binnen het bedrijf vervulde en uit welke hoedanigheid en op welke wijze deze persoon met het personeelsbestand of de zakenrelaties van het bedrijf op de hoogte kan zijn geweest of daar onderzoek naar heeft gedaan. De rechtbank betrekt daar tevens bij dat veroordeelde heeft gesteld zijn werkzaamheden voor genoemd bedrijf in Madrid (Spanje) te hebben verricht.
4.3.4.
Verwerping van de eenvoudige kasopstelling van de officier van justitie en conclusie
Het voorgaande maakt dat de rechtbank bij het beoordelen van de vraag of de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, uitgaat van een andere kasopstelling dan hiervoor onder het standpunt van de officier van justitie is weergegeven. In de onderstaande berekening heeft de rechtbank de verkoopsom van de hiervoor besproken woning in Albanië en de inkomsten uit werkzaamheden voor
[reisbureau]meegewogen. Ten aanzien van laatstgenoemde inkomsten heeft de rechtbank volstaan met één betaling van € 110.000,- in 2014, omdat de legaal verkregen inkomsten van de veroordeelde reeds door dit bedrag hoger zijn dan de in de kasopstelling van de officier van justitie weergegeven som van uitgaven en de waarde van verkregen goederen.
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande over de periode van 26 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2019 uit van de volgende kasopstelling:
Aannemelijk gemaakte legale inkomsten van de veroordeelde
+ Vergoeding uit werkzaamheden
[reisbureau]2014 € 110.000, -
+ Opbrengst verkoop woning in Albanië 2017 € 435.000, -
= Totaal aannemelijk gemaakte legale inkomsten € 545.000, -
Uitgaven van de veroordeelde:
+ Stortingen op bankrekeningen in 2015, 2016 en 2018: € 110.689, -
Voorwerpen die de veroordeelde heeft verkregen
+ Op 22 mei 2020 aangetroffen contante geldbedragen € 42.296,89
+ Waarde op 22 mei 2020 aangetroffen sieraden en horloges € 179.790, -
= Totaal uitgaven en verkregen voorwerpen € 332.775,89
= Wederrechtelijk verkregen voordeel [2] < € 0,-
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de aannemelijk gemaakte legaal verkregen inkomsten van de veroordeelde boven de som van de door de officier van justitie weergegeven uitgaven en waarde van de verkregen voorwerpen uitstijgen. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen, zonder dat zij toekomt aan de vraag of de in het strafdossier opgenomen documenten als stortingsbewijzen kunnen worden aangemerkt en de vraag of de in de kasopstelling vermelde voorwerpen binnen zes jaar voorafgaand aan de pleegperiode van het strafbare feit zijn verkregen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijstde vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2024.

Voetnoten

1.Som van het totaal aan wederrechtelijke uitgaven en de totaalwaarde van de wederrechtelijk verkregen voorwerpen, minus de som van de legale bron van inkomsten en de legale bron van herkomst van de verkregen voorwerpen.
2.Som van het totaal aan wederrechtelijke uitgaven en de totaalwaarde van de wederrechtelijk verkregen voorwerpen, minus de som van de legale bron van inkomsten en de legale bron van herkomst van de verkregen voorwerpen.