ECLI:NL:RBAMS:2024:3973

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/6963
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen terugvordering bijstandsuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Aalsmeer om zijn bijstandsuitkering over een bepaalde periode terug te vorderen. Het college stelde dat eiser geen recht had op bijstandsuitkering omdat hij in detentie verbleef. Eiser heeft zijn bezwaar te laat ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door het college. De rechtbank heeft de situatie van eiser beoordeeld, waarbij hij psychische problemen aanvoerde als reden voor de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser's moeder als gemachtigde optrad, het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Echter, de rechtbank oordeelde dat het college van Aalsmeer in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.625,- en dat het griffierecht van € 50,- aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de rol van de gemachtigde in het indienen van bezwaarschriften.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, verweerder

(gemachtigde: C. van Splunder).

Procesverloop

Met een besluit van 6 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer (hierna: het college van Aalsmeer) de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 27 mei 2022 tot en met 30 september 2022 teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 30 oktober 2023 (het bestreden besluit I), heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 11 december 2023 beroep ingesteld.
Met een besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit II) heeft het college van Aalsmeer op het bezwaar van eiser tegen de primaire beschikking beslist.
Het beroep is behandeld op de zitting van 29 maart 2024. Aanwezig waren eiser, bijgestaan door zijn moeder [naam] en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Met het primaire besluit heeft het college van Aalsmeer de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 27 mei 2022 tot en met 30 september 2022 teruggevorderd. Eiser had volgens het college van Aalsmeer over deze periode geen recht op een bijstandsuitkering, omdat hij in detentie verbleef. Het college heeft op 30 maart 2023 ook een voornemen aan eiser toegestuurd, waarin is aangekondigd dat aan eiser een boete zal worden opgelegd.
2. Op 19 april 2023 heeft eiser aan
[e-mailadres]gemaild, kort gezegd, dat hij was vrijgekomen uit de gevangenis, weer terug moest, waar hij tevergeefs geprobeerd had om de uitkering stop te zetten, dat hij er doorheen zat en nog steeds zit, dat hij toen hij na een lange celstraf vrij kwam, van het geld een winterjas heeft gekocht en schulden afbetaald, en dat hij hoopt op een niet te hoge boete. Met een besluit van 26 april 2023 heeft het college van Aalsmeer aan eiser een boete opgelegd.
3. Eiser heeft per e-mail op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Met een besluit van 26 oktober 2023 heeft eerst het college van Aalsmeer het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Kort daarna heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen met het bestreden besluit I het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ook niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat laatste besluit heeft eiser beroep ingesteld.
5. Met het bestreden besluit II heeft het college van Aalsmeer zonder hoorzitting het bezwaar van eiser opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Het college van Aalsmeer stelt zich op het standpunt dat eiser te laat is met de indiening van zijn bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is ruim acht maanden te laat ingediend en daarvoor is geen verschoonbare reden om het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen. De e-mail van eiser van 19 april 2023 kan niet worden gezien als een bezwaarschrift tegen de primaire beschikking. Het is een reactie op het voornemen om een boete op te leggen. Als deze e-mail van eiser wel als bezwaarschrift zou worden aangemerkt, dan is het nog steeds te laat ingediend. Ook dan is er geen verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de door eiser overgelegde verklaring van de huisarts blijkt niet dat eiser gedurende de gehele bezwaartermijn in zijn geheel niet in staat was een bezwaar in te dienen. Bovendien had eiser hulp van derden of juridische bijstand kunnen inschakelen. Omdat helder was dat het college van Aalsmeer niet aan de inhoud van het bezwaar toekwam heeft het college van Aalsmeer het bezwaarschrift terecht zonder hoorzitting niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling

6. Naar de rechtbank begrijpt is door interne miscommunicatie bij het college van Aalsmeer en van Amstelveen, die een samenwerkingsverband hebben, in deze zaak drie keer beslist op het bezwaar van eiser tegen de primaire beschikking, waaronder door een daartoe onbevoegd bestuursorgaan (het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen). Het college van Aalsmeer heeft ook toegegeven dat een verzuimherstelbrief per abuis niet juist was verstuurd naar eiser. Daarom heeft het college van Aalsmeer de zaak heropend en is de later ontvangen reactie van de advocaat op de verzuimherstelbrief alsnog meegewogen. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit II van 20 maart 2024. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college van Aalsmeer aangegeven dat de beslissing op bezwaar van het college van Aalsmeer van 26 oktober 2023 en het bestreden besluit I van 30 oktober 2023 als ingetrokken moeten worden beschouwd. De rechtbank beschouwt het bestreden besluit I als ingetrokken. [1] De rechtbank zal alleen het bestreden besluit II toetsen. Dit is ook zo afgesproken op de zitting. De gronden die zijn gericht tegen het bestreden besluit I zal de rechtbank daarom niet bespreken. Verder is ook niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van het ingetrokken bestreden besluit I. [2] Voor zover het beroep is gericht tegen het bestreden besluit I zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser na het aflopen van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt. De laatste dag waarop bezwaar kon worden gemaakt was immers 20 maart 2023. Eiser heeft echter op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt. De e-mail van eiser van 19 april 2023, die overigens ook buiten de bezwaartermijn is verstuurd, hoefde het college van Aalsmeer niet op te vatten als bezwaar tegen de primaire beschikking. Het bericht is verstuurd naar
[e-mailadres], nadat eiser het voornemen had ontvangen om een boete aan hem op te leggen. In het bericht zijn geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan het college van Aalsmeer had kunnen begrijpen dat dit bedoeld was als bezwaar tegen de terugvordering van de bijstand.
8. Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend dan wordt dit in beginsel niet in behandeling genomen. Het bezwaarschrift wordt dan niet-ontvankelijk verklaard. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de indiener van het bezwaar niet kan worden verweten dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend (verschoonbare termijnoverschrijding). [3] De vraag die het bestuursorgaan en de bestuursrechter in geval van een termijnoverschrijding moet beantwoorden, is of “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest”. In dat verband zijn twee aspecten van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar- of beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, kan grond bestaan als deze het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook wegens andere redenen. Als de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend, dan is deze niet verschoonbaar. Kan de termijnoverschrijding niet aan de indiener worden toegerekend, dan moet worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Is dat het geval, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Is dat niet het geval, dan is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Bij de vraag of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, hoeft niet altijd eerst te worden nagegaan of deze aan de indiener kan worden toegerekend. Denkbaar is immers dat direct al duidelijk is dat het bezwaar- of beroepschrift hoe dan ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In een dergelijke situatie behoeft de toerekenbaarheid geen afzonderlijke bespreking. [4]
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij al lange tijd kampt met psychische problemen, als gevolg van onder andere trauma’s. Op de zitting heeft eiser verteld dat het, toen de bezwaartermijn liep, niet goed met hem ging. Hij had meer dan duizend dagen opgesloten gezeten. Kleine dingen waren een heel grote drempel. Hij had drie jaar geen post bekeken. Door het gevangeniswezen was hij dit niet meer gewend. Zijn moeder heeft op de zitting toegelicht dat haar zoon volwassen is en voor zijn eigen zaken zorgt. Toen eiser de boete ontving en flipte, is zij zijn post gaan openen. Daarna heeft eiser zijn moeder gemachtigd om zijn zaken te behartigen. Dat was in juni 2023.
10. Op basis van de door eiser geschetste omstandigheden, die de rechtbank aannemelijk voorkomen, en de verklaring van de huisarts, kon het college van Aalsmeer niet volhouden dat het volledig aan eiser is toe te rekenen dat hij niet in de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt. Dat de huisarts slechts verklaart over een periode van 26 oktober 2022 tot 6 december 2022 doet hier niet aan af. De huisarts spreekt van ernstige psychische problemen. Aannemelijk is dat deze ernstige problemen gedurende de bezwaartermijn niet als sneeuw voor de zon waren verdwenen. Dat neemt niet weg dat moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding toch aan eiser moet worden toegerekend, omdat zijn moeder sinds juni 2023 zijn gemachtigde was. Zij heeft pas op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt. Dat is niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van (de moeder als gemachtigde van) eiser verlangd kon worden. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld, en daarvan is ook niet gebleken, dat zijn moeder redelijkerwijs niet eerder bezwaar had kunnen maken. Het college van Aalsmeer heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser heeft nog aangevoerd dat het college hem had moeten horen in de bezwaarfase. In de gegeven omstandigheden, waarbij van alles rondom de besluitvorming is misgegaan, was het onzorgvuldig om eiser niet voor een hoorzitting uit te nodigen. Gelet op wat eiser op de zitting over zijn situatie heeft verteld, had het horen ook informatie over de redenen van de termijnoverschrijding opgeleverd die hadden moeten worden betrokken bij de besluitvorming. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Omdat eiser in de beroepsfase zijn standpunt alsnog mondeling en schriftelijk naar voren heeft kunnen brengen over zijn situatie ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek te passeren. Wel is er reden om het college van Aalsmeer te veroordelen in de proceskosten en dient het griffierecht aan eiser te vergoeden.
12. De door eiser gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,-, waarvan 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit I, 1 punt voor de beroepsgronden (tijd om die gronden in een beroepschrift neer te leggen was er niet) tegen het bestreden besluit II en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1. Verder zal het college van Aalsmeer worden opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. Nu niet is komen vast te staan dat de primaire beschikking onrechtmatig was, bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het college van Aalsmeer in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625-.
  • bepaalt dat door het college aan eiser het door haar betaalde griffierecht van € 50,- wordt vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
de griffier is verhinderd
om te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Dat geldt ook voor het besluit van 26 oktober 2023, hoewel dit besluit niet in beroep voorligt.
2.Het enkele niet vergoeden van kosten van bezwaar levert in beginsel niet langer een zelfstandig procesbelang op, zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.
3.Zie artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.