4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 2 september 2023 heeft een steekincident plaatsgevonden waarbij aangever [benadeelde 1] (hierna: aangever) in zijn hand is gestoken met een mes. Hij heeft hierdoor een steekverwonding opgelopen in de palm van zijn linkerhand van ongeveer 1,5 tot 2 centimeter groot en 1,5 centimeter diep. Van deze steekwond zit een foto in het dossier.
Verdachte is op de bewegende camerabeelden van [locatie 1] en van de [locatie 2] (hierna: [locatie 2] ) door vier verbalisanten herkend als de dader van het steekincident. De herkenning van verdachte door verbalisanten wordt betwist door de raadsman en verdachte ontkent betrokkenheid bij dit steekincident. Verdachte heeft op de zitting van 18 juni 2024 verklaard dat hij ten tijde van het steekincident bij vrienden in Amsterdam-Oost was.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie, het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) en het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden – met name die afkomstig van [locatie 1] vlak voor en na het steekincident – van voldoende kwaliteit zijn om daarop een verdachte te kunnen herkennen. Ook de gezichtskenmerken van verdachte die op een aantal momenten in beeld komen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vier afzonderlijke herkenningen van verdachte als degene die betrokken was bij het steekincident. Het betreft vier afzonderlijk gerelateerde herkenningen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden van het steekincident vergeleken met de politiefoto van verdachte en met de beelden van het steekincident op 7 september 2023 in de [adres] – het tweede tenlastegelegde feit – en komt tot de conclusie dat het gaat om dezelfde persoon. De andere drie verbalisanten stellen dat zij ambtshalve al met verdachte bekend waren en dat zij hem onmiddellijk herkenden. Verbalisant [verbalisant 2] kent verdachte al een langere periode omdat hij zich veelvuldig bezig houdt met dealers en (nep)dope verkopers. In dat verband is hij bij meerdere incidenten aanwezig geweest waarbij verdachte betrokken of verdachte was. Hij heeft verdachte ook meerdere keren in het wallengebied gezien. Verbalisant [verbalisant 3] is al meerdere jaren werkzaam in het wallengebied van en heeft verdachte meerdere malen gezien en gesproken het afgelopen jaar terwijl hij op de kruising van de [adres] met de [adres] stond. Verbalisant [verbalisant 4] herkent verdachte, omdat hij hem op 26 januari 2023 heeft aangehouden ter zake het messenverbod. Alle vier de verbalisanten herkennen verdachte aan de vorm van zijn hoofd of gezicht, zijn haar en zijn baardgroei. Daarnaast herkent verbalisant [verbalisant 1] de verdachte aan zijn postuur en de vorm en ligging van zijn ogen en zijn wijze van lopen, namelijk netjes, rustig en rechtop. Verbalisant [verbalisant 4] zegt verdachte te herkennen aan zijn wenkbrauwen in combinatie met zijn oogkassen en ogen. Hij noemt daarnaast nog de huidskleur, neus en mond van verdachte, met name de volle lippen en de verhouding tussen alle kenmerken. De rechtbank is al met al van oordeel dat de kenmerken die de verbalisanten noemen voldoende onderscheidend zijn en voldoende specifiek zijn beschreven. Van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken is niet gebleken. De herkenningen zijn hierdoor voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken.
Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank verdachte dan ook aan als de persoon die te zien is op de beelden van [locatie 1] en de [locatie 2] . Daarmee is voldoende bewijs geleverd dat verdachte in de nacht van 2 september 2023 aangever met een mes in zijn hand heeft gestoken. Het eerst op zitting naar voren gebrachte verweer van verdachte dat hij dit niet was omdat hij op het moment van het steekincident bij vrienden was verwerpt de rechtbank dan ook.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een steekwond in de palm van de linkerhand van aangever heeft veroorzaakt door aangever met een mes te steken. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Voor een poging tot doodslag is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om aangever om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet (het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van de messteek) ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier. In deze zaak heeft zich geen deskundige uitgelaten over de vraag of door het handelen van verdachte, voor zover dit uit de beelden, de aangifte en de letselverklaring blijkt, de aanmerkelijke kans bestond dat aangever om het leven zou komen. De rechtbank kan dus slechts beoordelen of die kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de beelden blijkt dat verdachte weliswaar tweemaal met kracht richting aangever heeft uitgehaald, maar dat hij hem de eerste keer niet heeft geraakt en hem bij de tweede uithaal in zijn linkerhand heeft gestoken en dus niet, voor zover naar algemene ervaringsregels te beoordelen, in een vitaal gebied. Met betrekking tot de eerste stekende beweging is op grond van de camerabeelden niet vast te stellen hoe verdachte het mes vasthad en hoe groot het mes was. Ten aanzien van de tweede steekbeweging geldt dat uit de medische documentatie volgt dat als gevolg daarvan sprake is geweest van een oppervlakkige steekverwonding zonder (dieper liggend) pees- of zenuwletsel. Nu verdachte kennelijk niet met dusdanige kracht heeft gestoken dat sprake is van diepere verwondingen en niet is gestoken op een levensbedreigende plaats op het lichaam, acht de rechtbank een poging doodslag niet bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit is vereist dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring leidt de rechtbank af dat geen letsel is toegebracht aan vitale organen of ledematen waarbij sprake zal zijn van een blijvende invaliditeit. De steekverwonding is in het ziekenhuis gehecht en niet gebleken is dat verder medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. De rechtbank is van oordeel dat het litteken zich niet op een plaats op het lichaam bevinden dat deze zodanig ontsierend is dat om die reden sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Aangever heeft in het schadeformulier toegelicht dat hij nog iedere dag last heeft van klachten aan zijn hand. Hij is hiervoor gezien door een plastisch chirurg die (bij herhaling) heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor traumatisch pees- of zenuwletsel. De door aangever benoemde overige klachten aan de hand kunnen niet worden verklaard door het steekincident. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het door verdachte toegebrachte letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Poging tot zware mishandeling
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel acht de rechtbank bewezen dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Uit de beelden blijkt namelijk dat aangever eenmaal met kracht richting het bovenlichaam van aangever een stekende beweging heeft gemaakt en daarna van meer afstand een beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van aangever. Hij heeft aangever bij de tweede beweging in zijn hand geraakt, omdat aangever een afwerende beweging maakte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Zo bevinden zich in het hele lichaam pezen en zenuwen die, wanneer ze met een mes doorkliefd worden, tot blijvende lichamelijke klachten of invaliditeit kunnen leiden. Nu dit een feit van algemene bekendheid is, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich ook bewust moet zijn geweest van die aanmerkelijke kans. Door met kracht stekende en zwaaiende bewegingen te maken richting het bovenlichaam van aangever en hem in zijn hand te steken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de aangifte van [benadeelde 2] (hierna: aangeefster), het bij haar ontstane letsel, de beschrijving van de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van aangeefster.
(Voorwaardelijk) opzet van verdachte
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen is vereist dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever, in die zin dat het zijn bedoeling was haar te doden. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door meerdere keren met kracht met een mes in de borstkas en het been van aangeefster te steken , zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij haar mogelijk dodelijk zou verwonden. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale delen van het lichaam, zoals de longen, het hart, en diverse slagaderen. Door het steken heeft aangeefster ernstig letsel en een klaplong opgelopen en vijf dagen in het ziekenhuis gelegen waarvan één dag op de intensive care afdeling. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik of het bovenlichaam wordt gestoken, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan.
Het meerdere keren steken met een mes in de borstkas en het bovenbeen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens ofwel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.