Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 3],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2024, hebben eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen en een natuurlijke persoon, een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO Bank N.V. De eisers vorderden dat ABN AMRO hen ongelimiteerde toegang zou blijven verlenen tot hun betaalrekeningen, nadat de bank de bancaire relatie had opgezegd per 21 februari 2024. De eisers stelden dat de opzegging onterecht was en dat zij recht hadden op een basisbetaalrekening.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 hebben de eisers hun vorderingen toegelicht, terwijl ABN AMRO verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hadden geschonden door niet alle relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van eisers niet konden slagen.
De voorzieningenrechter oordeelde verder dat ABN AMRO terecht de bankrelatie had opgezegd, omdat eisers niet adequaat hadden gereageerd op de verzoeken van de bank om aanvullende documentatie. De rechter wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van ABN AMRO werden begroot op € 1.973,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, en is uitvoerbaar bij voorraad.