ECLI:NL:RBAMS:2024:3922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/13/746483 / KG ZA 24-115
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake opzegging bankrelatie door ABN AMRO

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2024, hebben eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen en een natuurlijke persoon, een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO Bank N.V. De eisers vorderden dat ABN AMRO hen ongelimiteerde toegang zou blijven verlenen tot hun betaalrekeningen, nadat de bank de bancaire relatie had opgezegd per 21 februari 2024. De eisers stelden dat de opzegging onterecht was en dat zij recht hadden op een basisbetaalrekening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 hebben de eisers hun vorderingen toegelicht, terwijl ABN AMRO verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hadden geschonden door niet alle relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van eisers niet konden slagen.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat ABN AMRO terecht de bankrelatie had opgezegd, omdat eisers niet adequaat hadden gereageerd op de verzoeken van de bank om aanvullende documentatie. De rechter wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van ABN AMRO werden begroot op € 1.973,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/746483 / KG ZA 24-115 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 26 april 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 14 februari 2024,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] worden genoemd en gezamenlijk eisers. Gedaagde zal hierna ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Aanvankelijk was de mondelinge behandeling van dit kort geding bepaald op 16 februari 2024. In overleg met partijen is de mondelinge behandeling verplaatst naar 15 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding hebben eisers de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer (conclusie van antwoord). Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. De advocaat van eisers heeft ter zitting een verklaring van [eiser 3] voorgelezen. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van eisers: [eiser 3] , ook in hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser 1] en [eiser 2] , met mr. Coskun;
- aan de zijde van ABN AMRO: [naam] , dossierverantwoordelijke, met mr. Achterberg.

2.De feiten

2.1.
Eisers hebben een bancaire relatie met ABN AMRO.
2.2.
ABN AMRO heeft de bancaire relatie met eisers opgezegd tegen 21 februari 2024.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, samengevat, ABN AMRO:
I. te gebieden om hen ongelimiteerde toegang te blijven verlenen tot de betaalrekeningen bij ABN AMRO totdat in een bodemprocedure definitief zal zijn beslist over de opzegging;
II. te veroordelen het ongelimiteerd gebruik door eisers van de betaalrekeningen bij ABN AMRO te gehengen en gedogen, op straffe van een dwangsom;
III. te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
ABN AMRO heeft, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende verweer gevoerd. De dagvaarding is ondeugdelijk en alleen daarom al kunnen de vorderingen van eisers niet slagen. Eisers hebben niet voldaan aan hun stelplicht en dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.2.
Verder geldt dat partijen niet kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar producties. Producties dienen ter ondersteuning van stellingen, maar niet ter vervanging daarvan. Het is niet aan de voorzieningenrechter om in de producties te gaan zoeken naar informatie die mogelijk de stelling van partijen ondersteunt. Het is aan partijen om concreet aan te geven welke (passages in de) stukken dienen ter onderbouwing van haar stellingen die zouden moeten leiden tot een toewijzing/afwijzing van de vorderingen. [1]
4.3.
Het ‘inhoudelijke’ deel van de dagvaarding beslaat (naar boven afgerond) anderhalve pagina. In de dagvaarding wordt verwezen naar drie producties, dit terwijl slechts twee producties zijn overgelegd. De twee producties zijn in de dagvaarding in het geheel niet toegelicht. De feiten in dit vonnis zijn vastgesteld aan de hand van de dagvaarding van eisers. Uit de dagvaarding kan slechts worden opgemaakt dat ABN AMRO de bankrelatie met eisers heeft opgezegd. Over de redenen waarom ABN AMRO de bankrelatie heeft opgezegd is het, aan de hand van de dagvaarding, gissen. Sterker nog: er is niet één woord aan gewijd. Uit de conclusie van antwoord met producties van ABN AMRO is pas gebleken waar deze kwestie over gaat.
4.4.
De conclusie is dat eisers artikel 21 Rv hebben geschonden. Alleen al om deze reden zullen de vorderingen van eisers worden afgewezen.
4.5.
Ten overvloede wordt geoordeeld dat ABN AMRO de bankrelatie met eisers terecht heeft opgezegd. ABN AMRO heeft eisers in 2023 vijf brieven gestuurd met een groot aantal gedetailleerde vragen en in die brieven specifiek aangegeven welke onderbouwende documentatie ABN AMRO van eisers verlangde. Eisers hebben die vragen zeer summier en zeer algemeen beantwoord en veelal niet de verzochte documentatie meegestuurd. ABN AMRO is terecht tot de conclusie gekomen dat zij haar cliëntonderzoek op basis van de door eisers verstrekte beperkte antwoorden en enkele overgelegde stukken niet kan afronden en is dan ook terecht overgegaan tot opzegging van de bankrelatie met eisers.
4.6.
In beginsel heeft [eiser 3] recht op een basisbetaalrekening en als hij daarvoor niet in aanmerking komt, kan hij een aanvraag indienen voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening. ABN AMRO heeft ter zitting meegedeeld dat als [eiser 3] kan aantonen dat ABN ARMO de laatst overgebleven bank is bij wie hij over een bankrekening beschikt, ABN AMRO verplicht is een basisrekening aan [eiser 3] ter beschikking te (blijven) stellen en dat ABN AMRO zich aan die verplichting zal houden. ABN AMRO heeft echter aangevoerd dat [eiser 3] bankrekeningen bij andere banken heeft. Dat laatste komt niet onaannemelijk voor, omdat uit de stukken blijkt dat [eiser 3] , toen hij in oktober 2022 werd aangehouden, maar liefst 41 (volgens [eiser 3] waren het er 40) bankpassen in zijn bezit had. [eiser 3] heeft hier niets concreets tegenin gebracht. Voor zover in de dagvaarding is gevorderd dat ABN AMRO aan [eiser 3] een basisrekening ter beschikking moet (blijven) stellen, wordt deze vordering dan ook eveneens afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van ABN AMRO begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.973,00 te vermeerderen met € 92,00 indien eisers niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoen en dit vonnis moet worden betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na betekening, tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024. [2]

Voetnoten

1.vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999ZC2810, HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:ZC1176 en Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404
2.type: MvG