3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet duidelijk is hoe de opgeëiste persoon is opgeroepen, de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid en hem is geen verzetsgarantie geboden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen op de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep die hebben geleid tot het vonnis van 6 maart 2023 en het arrest van 21 juni 2023. Ten aanzien van de beslissing waarop dit EAB ziet, geldt dat enkel de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst, nu daar voor het laatst definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW, heeft de officier van justitie verzocht om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond, omdat de opgeëiste persoon volgens haar niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De opgeëiste persoon was immers op de hoogte van het proces tegen hem, aangezien hij in eerste aanleg is verdedigd door een door hem gekozen advocaat en hij deze advocaat heeft gevaagd om hoger beroep in te stellen. Door desondanks naar Nederland te vertrekken en geen contact te onderhouden met zijn advocaat, heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
In de aanvullende informatie van 1 november 2023 is met betrekking tot de procedure in hoger beroep onder meer het volgende weergegeven:
“With reference to criminal decision no. 783/A/21.06.2023 issued by the Galati Court of Appeal:
- there was no request to reassess the guilt and/or the punishment.”
Hoewel de rechtbank op grond van voorstaande constateert dat geen verzoek is gedaan om herbeoordeling van de schuld en straf, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen of een beoordeling van schuld en straf in hoger beroep (ambtshalve) heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank daarmee niet kan vaststellen of in hoger beroep de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal zij zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Het vonnis van 6 maart 2023 (eerste aanleg)
In de aanvullende informatie van 1 november 2023 is – voor zover relevant – opgenomen dat:
- “the defendant [opgeëiste persoon] was informed about the criminal trial started against him for committing the crime of driving a vehicle without a driver's license, being summoned to his home and informed about the date and place of the trial;
- the defendant was not present at the court dates granted in the case, but was represented by the chosen defense attorney Prunău Daniel-Emilian (according to power of attorney no. 0501447/06.09.2022); on 06.09.2022 lawyer Prunău DanielEmilian sent to the file by fax the authenticated statement under no. 6598/05.09.2022 at the Office of the Public Notary "Paul Mircea Loi" Brăila, by which the defendant declared that he fully recognizes the deed”
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank evenwel vast dat (i) de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, (ii) hij blijkens de
power of attorneyeen advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en (iii) dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd, omdat hij blijkens de aanvullende informatie een bekennende verklaring van de opgeëiste persoon in de procedure heeft ingebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van de beslissing van 6 maart 2023 sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op de procedure in eerste aanleg.
Het arrest van 21 juni 2023 (hoger beroep)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van de Internationale rechtshulpkamer verklaard dat hij zijn raadsman, die hij in eerste aanleg had gemachtigd zijn verdediging te voeren, heeft gevraagd om voor hem hoger beroep in te stellen. Vervolgens is opgeëiste persoon terug naar Nederland gegaan, waarna hij volgens zijn verklaring ter zitting geen contact meer met zijn advocaat heeft opgenomen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de opgeëiste persoon van de procedure op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het had op zijn weg gelegen om, nadat hij zijn gekozen advocaat had verzocht hoger beroep in te stellen, contact te onderhouden met die advocaat of de Roemeense autoriteiten over de datum van de zitting in hoger beroep. Door naar Nederland te vertrekken en na te laten het hiervoor bedoelde contact te zoeken of onderhouden, kan worden geconcludeerd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren in relatie tot de procedure in hoger beroep.
Het vonnis van 19 november 2018
Zoals uit het voorgaande ook volgt, blijkt uit de aanvullende informatie van 1 november 2023 dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 19 november 2018 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet op die procedure van toepassing.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:235 (LU (C514/21) en PH (C515/21)), blijkt dat wanneer een beslissing wordt genomen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf op grond van een nieuwe veroordeling voor een strafbaar feit, die nieuwe veroordeling onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt, mits bij verstek gewezen.
Nu uit het voorgaande volgt dat de bij vonnis van 19 november 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is omgezet bij het vonnis van 6 maart 2023 en arrest van 21 juni 2023 naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit (een ‘
triggerend’ feit, te weten het feit waarvoor hij in het vonnis van 6 maart 2023 en bij het arrest van 21 juni 2023 is veroordeeld, valt die nieuwe veroordeling onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Ten aanzien van de procedures die hebben geleid tot het vonnis van 6 maart 2023 en het arrest van 21 juni 2023, heeft de rechtbank hiervoor echter al vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarop niet van toepassing is dan wel dat kan worden afgezien van de toepassing ervan.
De rechtbank concludeert dan ook dat artikel 12 OLW niet in de weg staat aan toewijzing van het overleveringsverzoek.