ECLI:NL:RBAMS:2024:39

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
1317731023
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Roemeense detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 5 juli 2023 door de Roemeense autoriteiten, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Roemenië is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg en hoger beroep beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden vanwege het ontbreken van een persoonlijke verschijning van de opgeëiste persoon tijdens de rechtszittingen in Roemenië. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtsgang en dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. Daarnaast werd de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, zowel in Nederland als in Roemenië strafbaar was. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling, op basis van een detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/177310-23
Datum uitspraak: 2 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juli 2023 door
Făurei Court, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 december 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal sentence no. 22/06.03.2023 of Făurei Court, delivered in file no. 3165/228/2021, final on 21.06.2023 by Criminal decision no. 783/A/21.06.2023 of the Galati Court of Appealin Roemenië
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 6 maart 2023 van the
Făurei Court(hierna: het vonnis van 6 maart 2023), welk vonnis is bekrachtigd bij het arrest van 21 juni 2023 van
the Galati Court of Appeal(hierna: het arrest van 21 juni 2023).
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
In onderdeel f) van het EAB en de aanvullende informatie van 1 november 2023 is met betrekking tot de opgelegde straf het volgende toegelicht.
De opgeëiste persoon was bij
criminal sentence no. 186/19.11.2018 delivered by the Făurei Court in file no. 631/228/2018, final by non-appeal on 15.01.2019(hierna: het vonnis van 19 november 2018) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en zes maanden met een proeftijd van drie jaren. Dit vonnis betreft het feit zoals beschreven in de aanvullende informatie van 1 november 2023 (
refusing or evading the taking of biological samplesop 13 november 2016 in Lanca).
Blijkens genoemde aanvullende informatie is de opgeëiste persoon in persoon aanwezig geweest bij het proces dat tot het vonnis van 19 november 2018 heeft geleid.
Uit de genoemde aanvullende informatie blijkt verder dat de tenuitvoerlegging van de straf van één jaar en zes maanden bij vonnis van 6 maart 2023 is bevolen vanwege de veroordeling van de opgeëiste persoon tijdens zijn proeftijd voor een nieuw ‘
triggerend’ feit, namelijk het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld in het vonnis van 6 maart 2023, welke veroordeling (en beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 19 november 2018 opgelegde straf) is bekrachtigd met het arrest van 21 juni 2023.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet duidelijk is hoe de opgeëiste persoon is opgeroepen, de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid en hem is geen verzetsgarantie geboden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen op de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep die hebben geleid tot het vonnis van 6 maart 2023 en het arrest van 21 juni 2023. Ten aanzien van de beslissing waarop dit EAB ziet, geldt dat enkel de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst, nu daar voor het laatst definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW, heeft de officier van justitie verzocht om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond, omdat de opgeëiste persoon volgens haar niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De opgeëiste persoon was immers op de hoogte van het proces tegen hem, aangezien hij in eerste aanleg is verdedigd door een door hem gekozen advocaat en hij deze advocaat heeft gevaagd om hoger beroep in te stellen. Door desondanks naar Nederland te vertrekken en geen contact te onderhouden met zijn advocaat, heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
In de aanvullende informatie van 1 november 2023 is met betrekking tot de procedure in hoger beroep onder meer het volgende weergegeven:
“With reference to criminal decision no. 783/A/21.06.2023 issued by the Galati Court of Appeal:
- there was no request to reassess the guilt and/or the punishment.”
Hoewel de rechtbank op grond van voorstaande constateert dat geen verzoek is gedaan om herbeoordeling van de schuld en straf, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen of een beoordeling van schuld en straf in hoger beroep (ambtshalve) heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank daarmee niet kan vaststellen of in hoger beroep de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal zij zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Het vonnis van 6 maart 2023 (eerste aanleg)
In de aanvullende informatie van 1 november 2023 is – voor zover relevant – opgenomen dat:
- “the defendant [opgeëiste persoon] was informed about the criminal trial started against him for committing the crime of driving a vehicle without a driver's license, being summoned to his home and informed about the date and place of the trial;
- the defendant was not present at the court dates granted in the case, but was represented by the chosen defense attorney Prunău Daniel-Emilian (according to power of attorney no. 0501447/06.09.2022); on 06.09.2022 lawyer Prunău Daniel­Emilian sent to the file by fax the authenticated statement under no. 6598/05.09.2022 at the Office of the Public Notary "Paul Mircea Loi" Brăila, by which the defendant declared that he fully recognizes the deed”
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank evenwel vast dat (i) de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, (ii) hij blijkens de
power of attorneyeen advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en (iii) dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd, omdat hij blijkens de aanvullende informatie een bekennende verklaring van de opgeëiste persoon in de procedure heeft ingebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van de beslissing van 6 maart 2023 sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op de procedure in eerste aanleg.
Het arrest van 21 juni 2023 (hoger beroep)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van de Internationale rechtshulpkamer verklaard dat hij zijn raadsman, die hij in eerste aanleg had gemachtigd zijn verdediging te voeren, heeft gevraagd om voor hem hoger beroep in te stellen. Vervolgens is opgeëiste persoon terug naar Nederland gegaan, waarna hij volgens zijn verklaring ter zitting geen contact meer met zijn advocaat heeft opgenomen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de opgeëiste persoon van de procedure op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het had op zijn weg gelegen om, nadat hij zijn gekozen advocaat had verzocht hoger beroep in te stellen, contact te onderhouden met die advocaat of de Roemeense autoriteiten over de datum van de zitting in hoger beroep. Door naar Nederland te vertrekken en na te laten het hiervoor bedoelde contact te zoeken of onderhouden, kan worden geconcludeerd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren in relatie tot de procedure in hoger beroep.
Het vonnis van 19 november 2018
Zoals uit het voorgaande ook volgt, blijkt uit de aanvullende informatie van 1 november 2023 dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 19 november 2018 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet op die procedure van toepassing.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:235 (LU (C514/21) en PH (C515/21)), blijkt dat wanneer een beslissing wordt genomen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf op grond van een nieuwe veroordeling voor een strafbaar feit, die nieuwe veroordeling onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt, mits bij verstek gewezen.
Nu uit het voorgaande volgt dat de bij vonnis van 19 november 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is omgezet bij het vonnis van 6 maart 2023 en arrest van 21 juni 2023 naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit (een ‘
triggerend’ feit, te weten het feit waarvoor hij in het vonnis van 6 maart 2023 en bij het arrest van 21 juni 2023 is veroordeeld, valt die nieuwe veroordeling onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Ten aanzien van de procedures die hebben geleid tot het vonnis van 6 maart 2023 en het arrest van 21 juni 2023, heeft de rechtbank hiervoor echter al vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarop niet van toepassing is dan wel dat kan worden afgezien van de toepassing ervan.
De rechtbank concludeert dan ook dat artikel 12 OLW niet in de weg staat aan toewijzing van het overleveringsverzoek.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 7 OLW moet worden geweigerd. Door de raadsvrouw is het feit gekwalificeerd als het rijden zonder rijbewijs in de zin van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu dit feit in Roemenië een misdrijf betreft, maar in Nederland slechts een overtreding oplevert, waarop een maximum straf van enkele maanden hechtenis staat, is de weigeringsgrond van artikel 7 OLW aan de orde, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7 OLW niet aan overlevering in de weg staat, omdat het feit dubbel strafbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, nu aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van meer dan vier maanden is opgelegd voor een feit dat zowel in Nederland als Roemenië strafbaar is en waarop in Roemenië een maximale gevangenisstraf van drie jaar staat.
Nu in het EAB (in relatie tot het vonnis van 6 maart 2023 en het arrest van 21 juni 2023) is toegelicht dat de opgeëiste persoon heeft gereden in een auto
“having a canceled driver’s license”– hetgeen volgens de rechtbank impliceert dat de opgeëiste persoon ooit een rijbewijs moet hebben gehad – gaat de rechtbank bovendien uit van een andere kwalificatie dan de raadsvrouw.
Het feit levert naar het oordeel van de rechtbank naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Voorts levert het feit waarvan de tenuitvoerlegging is bevolen naar het oordeel van de rechtbank naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW Roemeense detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
De Roemeense autoriteiten hebben op 6 november 2023 ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Considering your address, (…), regarding the request ofthe authorities from the Netherlands, with respect to the detention conditions form which the named [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag].1983, domiciled in Brǎila county, sentenced to a sentence of 2 years imprisonment) is going to benefit, in the event he will be surrendered in Romania, we are informing you of the following:
In case the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at the Henri Coandă Bucharest Airport, he will be initially taken to the Bucharest Rahova Penitentiary in order to carry out the quarantine period, with a duration of 21 days, in a room that it will ensure him a minimum space of 3 sqm. (…)
After the end of the quarantine period, the National Administration of Penitentiaries shall determine the penitentiary in which he is to serve his custodial sentence, taking into account that it is located as close as possible to the place of residence of the convicted person taking into account the execution procedure. (…)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve the custodial sentence initially in the semi-open regime. At the same time, considering his domicile, for the beginning, he will most likely execute the sentence in the Brăila Penitentiary. (…)
Having the perspective of the implementation of the measures contained in:
"The Action Plan for the 2020 - 2025, elaborated with regard to the execution of the
pilot-decision Rezmives and other against Romania, as well as other decisions delivered in the case group Rezmives and others against Romania" as well as the number of prisoners currently in custody of the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees a minimum individual space of3 square meterson the whole period of execution of the punishment, including the bed and related furniture,the space intended for the sanitary group not being included.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9, 163, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Făurei Court, Roemenië, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513, rechtsoverweging 5.
5.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.