ECLI:NL:RBAMS:2024:3873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
13-111846-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk in verband met strafrechtelijk onderzoek

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU – VK en de Overleveringswet. De opgeëiste persoon, geboren in het Verenigd Koninkrijk, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico was op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Britse detentie. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat voldaan was aan de eisen van de relevante wetgeving en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-111846-24
Datum uitspraak: 19 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) in verbinding met artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 4 april 2024 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkings-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 23 mei 2023 door
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Nottingham Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk), hierna de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2024. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet in verbinding met artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van
warrant of arrest dated 15th February 2023 issued at Northampton Crown Court for failing to answer bail in respect of case number T20190460 (URN: 34NA0459618);
a warrant of arrest dated 15th February 2023 issued at Northampton Crown Court for failing to answer bail in respect of case number T20210017 (URN: 34NA0944219).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(poging tot) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
(eenvoudig schuld)witwassen.
5. Artikel 604, aanhef en onder c, Overleveringsovereenkomst: detentieomstandigheden
In het midden kan blijven of de rechtbank moet toetsen aan de criteria uit de rechtspraak van het Hof van Justitie in EAB-zaken of aan de rechtspraak van het EHRM.
De HM Prison and Probation service heeft in een brief van 22 april 2024 meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in
HM Prison Peterborough. Dit betekent dat het vastgestelde reële gevaar dat gedetineerden in de penitentiaire inrichting HMP Bedford lopen niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank in deze zaak (alleen) de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting
HM Prison Peterboroughdient te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat er – afgezet tegen de jurisprudentie van het Hof van Justitie – geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting
HM Prison Peterboroughzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Er is dus geen grond om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tweede stap te zetten – zoals bedoeld in de voorgeschreven twee-stappen toets die volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie – en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de rechtspraak van het EHRM leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden niet in de weg staan aan overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 420bis, 420quater Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en 604, 606 HSO.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Nottingham Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juni 2024.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353