ECLI:NL:RBAMS:2024:3870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
13-030350-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de detentieomstandigheden in Polen centraal stonden. Tijdens de zittingen op 7 maart, 26 maart en 5 juni 2024 zijn vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, naar aanleiding van zorgen die zijn geuit in een rapport van het Committee for the Prevention of Torture (CPT). De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leidt. De rechtbank heeft de termijn voor de beslissing over de overlevering verlengd en het onderzoek heropend om aanvullende garanties van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarbij specifieke vragen geformuleerd over de persoonlijke ruimte, deelname aan activiteiten en de procedure voor contact met de buitenwereld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-030350-24
Datum uitspraak: 19 juni 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 30 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2023 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 7 maart 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 7 maart 2024, in aanwezigheid
van mr. S.J. Wirken. officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan
door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat in Oisterwijk, en door een tolk in de
Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voor bepaalde tijd aangehouden, omdat in
meerdere Poolse zaken de kwestie met betrekking tot het rapport van de
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 22 februari 2024 speelt en het de voorkeur van de rechtbank heeft dat die zaken gelijktijdig wederom op zitting komen.
De zitting van 26 maart 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 maart 2024, in aanwezigheid
van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat in Oisterwijk, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 26 maart 2024 met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 9 april 2024
De rechtbank heeft op 9 april 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en geschorst om via de officier van justitie vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met
30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 5 juni 2024
De behandeling van het EAB is op de zitting van 5 juni 2024 met instemming van de raadsman en officier van justitie hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat in Oisterwijk, die heeft verklaard gemachtigd te zijn.
De rechtbank heeft de beslistermijn nogmaals verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW. De gevangenhouding is steeds geschorst onder voorwaarden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter gelegenheid van de eerdere zittingen heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 9 april 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de genoegzaamheid, de strafbaarheid en de gelijkstelling van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Detentieomstandigheden in Polen

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd, omdat sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden die in voorlopige hechtenis verblijven. Als reactie op de vragen die in het tussenvonnis zijn geformuleerd is slechts een email gekomen die op 28 mei jl. is doorgestuurd; de Poolse autoriteiten hebben de gestelde vragen grotendeels niet beantwoord en bezigen verder enkel algemene bewoordingen. Subsidiair moet de behandeling van de zaak worden aangehouden om een individuele detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon op te vragen, waarbij aandacht moet worden besteed aan de tijd die buiten de cel mag worden doorgebracht en het gebrek aan dagbesteding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten om een garantie te vragen waarmee het aangenomen algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor voorlopig gedetineerden in Polen voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit over de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [3] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken beantwoord.
In uitspraken van 5 juni 2024 [4] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere, de detentieomstandigheden verzwarende aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. [5]
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat zij 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten haar cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [6]

5.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd,
teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 4 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste
persoon met 30 dagen onder dezelfde schorsingsvoorwaarden;
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor 22 augustus 2024, het einde van de verlengde beslistermijn;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Poolse taal.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
5.Rechtbank Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (