ECLI:NL:RBAMS:2024:385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
1321140423
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 juli 2023 door het Parket van de procureur des Konings in België is uitgevaardigd. Het EAB betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2002, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een veroordeling door de correctionele rechtbank Antwerpen op 31 mei 2023 voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke brandstichting. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep aangetekend tegen deze veroordeling, maar de rechtbank oordeelt dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de veroordeling niet onherroepelijk is en de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet van toepassing is.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende garanties zijn gegeven door de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon na overlevering in humane omstandigheden zal worden behandeld. De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd op basis van de relevante artikelen van de Overleveringswet en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. De uitspraak is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.211404-23
Datum uitspraak: 25 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2023 door het Parket van de procureur des Konings in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek, advocaat in Amsterdam, die waarnam voor mr. M.L. van Gessel, advocaat in Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 31 mei 2023, met vonnisnummer: 2023/2816 en dossiernummer: AN.22CO49329 – AN10.F1.516835-2022). In onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat het hier gaat om een “veroordeling met onmiddellijke aanhouding bij verstek”.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 31 mei 2023 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaar, waarvan de periode van 13 oktober 2022 tot 31 mei 2023, waarin de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten, nog moet worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]
Uit onderdeel f) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 9 juni 2023 hoger beroep heeft aangetekend tegen voornoemd vonnis, dat de beroepsprocedure nog hangende is en dat de onmiddellijke aanhouding bij voorraad uitvoerbaar is. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 5.)
.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Het EAB vermeldt dat het betrekking heeft op drie strafbare feiten. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste en tweede feit aangewezen als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1. en 28, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Accessoire overlevering
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het derde feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander behoort, vernielen.
De rechtbank stelt vast dat de maximum gevangenisstraf voor het derde feit afzonderlijk in België zes maanden betreft, terwijl artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW bepaalt dat overlevering ten behoeve van vervolging alleen kan worden toegestaan ten aanzien van een feit waarop een minimale gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden is gesteld.
Deze omstandigheid staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan overlevering in de weg. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 7, vierde lid, OLW. Daarin is het volgende opgenomen:

Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die alle naar het recht van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf is gesteld, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b, kan de overlevering eveneens voor de laatste feiten worden toegestaan.”
De rechtbank is van oordeel dat de overlevering in dit geval op grond van artikel 7, vierde lid, OLW, ook voor feit 3 kan worden toegestaan.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Parket van de procureur des Konings Antwerpen, Afdeling Turnhout heeft op 14 december 2023 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5§3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [3]
Op 14 december 2023 is daarom namens het Dictoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden – Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit de navolgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 06 december 2023) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 2002) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 27 juli 2023) met oog op de uitvoering van het vonnis (dd. 31 mei 2023; ref. 2023/2816), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2.
Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
4.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.