ECLI:NL:RBAMS:2024:3839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
13/171312-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen met gebruik van SkyECC-data

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van meer dan 73 miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de SkyECC-data. De verdachte had geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen, waardoor de rechtbank concludeerde dat de enige aanvaardbare verklaring was dat het geld een criminele herkomst had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op. De zaak was gelinkt aan het onderzoek Huksan, dat was gestart naar aanleiding van informatie uit het onderzoek Argus, waarbij versleutelde berichten van SkyECC waren geanalyseerd. De rechtbank stelde vast dat de verdachte betrokken was bij geldtransacties en dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn coördinerende rol, zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/171312-22
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1992 ,
ingeschreven op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2024. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de terechtzitting behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/171286-22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting van 4 oktober 2023 – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 31 augustus 2020 tot en met 14 april 2023 in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een geldbedrag van € 73.792.020,-, een geldbedrag van € 73.910.124,- en een geldbedrag van € 945.000,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De inleiding

De verdachten in het onderzoek Huksan zijn [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Het onderzoek Huksan is gestart naar aanleiding van verstrekte informatie uit onderzoek Argus met betrekking tot SkyECC-data. In dat onderzoek zijn versleutelde berichten, verzonden via aanbieder SkyECC, beschikbaar gekomen en (deels) leesbaar gemaakt. Uit die berichten zijn diverse nieuwe verdenkingen ontstaan. In deze zaak richtte het onderzoek zich op het SkyECC-account met de naam [account] . Op basis van de berichten die van dit account zijn verzonden, heeft de politie het vermoeden gekregen dat onder andere de gebruikers van de SkyECCaccounts [account] en [account 2] geldbedragen hebben witgewassen. De politie vermoedt dat [verdachte] de gebruiker is van SkyECC-account [account] en [medeverdachte] van SkyECC-account [account 2] . [verdachte] en [medeverdachte] ontkennen een SkyECCaccount te hebben gebruikt.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat medeplegen van gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Herhaalde onderzoekswensen
De raadsman heeft bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling verzocht om alle eerder door hem in deze procedure gedane onderzoekswensen als herhaald in te gelasten en wenst daarop een nieuwe beoordeling van de rechtbank.
Formele verweren
De raadsman heeft betoogd dat de SkyECC-data moet worden uitgesloten van het bewijs, nu er sprake is geweest van een onrechtmatige verkrijging en verwerking daarvan. Ter onderbouwing stelt de raadsman, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372), dat op grond van artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (hierna: EOBrichtlijn) ten aanzien van SkyECC een kennisgeving aan Nederland had moeten worden gezonden van de interceptie die plaatsvond op Nederlands grondgebied. Daarnaast is de verdediging onvoldoende in de gelegenheid geweest om effectief verweer te voeren tegen de SkyECCdata. Verder is aan de verdediging geen volledige inzage gegeven in alle beschikbare informatie die van belang kan zijn voor de beoordeling van het bewijsmateriaal, terwijl dit door het EHRM wel wordt vereist.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de inhoud van de iPhone 8 en iPhone 12 moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat de telefoons zonder toestemming van de officier van justitie dan wel de rechtercommissaris zijn onderzocht. Hierdoor is het recht op privacy van [verdachte] geschonden, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
Materiële verweren
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode de (enige) gebruiker van SkyECCaccount [account] en van Signal-account [account 3] is geweest. De identificerende elementen zijn onvoldoende specifiek. Verder is er niet voldaan aan het bewijsminimum, omdat de berichten afkomstig zijn uit één bron en het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat die de inhoud van de berichten ondersteunen. Daarnaast kan op basis van de berichten niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijke geldtransacties hebben plaatsgevonden.
Indien er wordt geoordeeld dat die geldtransacties wel hebben plaatsgevonden, dan kan niet worden vastgesteld dat het geld een criminele herkomst heeft. Bovendien kan sprake zijn geweest van ondergronds bankieren.
Ook kan niet worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat [verdachte] in ieder geval van medeplegen moet worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De rechtmatigheid en betrouwbaarheid van SkyECCdata
Ten aanzien van het verzoek de eerder ingediende en afgewezen onderzoekswensen te heroverwegen, stelt de rechtbank vast dat deze onderzoekswensen zien op de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van SkyECCdata, en op de betrouwbaarheid van die data. De eerder ingediende onderzoekswensen zijn telkens gemotiveerd afgewezen en onvoldoende concreet is onderbouwd waarom er een herbeoordeling moet plaatsvinden. Bovendien heeft de Hoge Raad reeds zijn beslissing van 13 juni 2023 prejudiciële vragen beantwoord over de rechtmatigheid van de vergaring en verwerking van onder andere SkyECCdata (ECLI:NL:HR:2023:913). In zijn arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing is. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit zou uitsluitend anders zijn als in het betreffende land onherroepelijk zou komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht, hetgeen op dit moment niet het geval is. Verder is de rechtbank van oordeel dat op basis van de onderzoeksrapportage van het NFI van 22 juni 2022 mag worden uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de ontsleutelde SkyECCberichten. Dit standpunt wordt breed gedeeld in de huidige jurisprudentie.
Ten aanzien van de verweren die zien op de werkingssfeer van de EOBrichtlijn, overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) is onder andere ingegaan op de werkingssfeer van de EOBrichtlijn. In die bewuste strafzaak is het bewijsmateriaal, te weten EncroChatdata, verkregen naar aanleiding van de uitvaardiging van EOB’s. Daarentegen is in het onderzoek Huksan het bewijsmateriaal, te weten SkyECCdata, binnen de context van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, zijnde een joint investigation team (hierna: JIT), vergaard. De rechtbank is van oordeel dat EOBrichtlijn, gelet op artikel 3 en de considerans van de EOB-richtlijn, niet van toepassing is op de situatie waarin de bewijsvergaring via een JIT tot stand is gekomen.
Ten aanzien van het verweer dat er geen volledige inzage is gegeven in alle beschikbare informatie begrijpt de rechtbank de raadsman aldus dat dit verweer ertoe strekt de betrouwbaarheid van de SkyECCdata te kunnen toetsen. De rechtbank is van oordeel dat, nu het Openbaar Ministerie de volledige SkyECCdataset van [verdachte] en de APNgegevens heeft verstrekt, de verdediging in lijn met het arrest van het EHRM van 26 september 2023 (Yalçinkaya tegen Turkije) die betrouwbaarheid voldoende heeft kunnen toetsen.
Gelet op het voorgaande worden de verweren met betrekking tot de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van SkyECCdata verworpen en wordt de SkyECCdata niet van het bewijs uitgesloten.
4.3.2.
Geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
Ten aanzien van het verweer dat de inhoud van de iPhone 8 (goednummer 768989) en iPhone 12 (goednummer 768991) van het bewijs moet worden uitgesloten, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie toestemming heeft verleend voor het onderzoek aan de inhoud van de telefoons. Niet is gebleken dat de rechtercommissaris hiervoor toestemming heeft gegeven. Voor zover toestemming van de rechtercommissaris zou zijn vereist, gaat de rechtbank daaraan voorbij, omdat niet is onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in beeld komt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.3.
Het bewijsminimum
Ten aanzien van het verweer van de raadsman, dat het bewijs afkomstig is uit één bron, te weten de SkyECCberichten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank merkt op dat er op verschillende chatapplicaties – zoals SkyECC en Signal – gesprekken zijn gevoerd met diverse tegencontacten op verschillende data. Ook zijn afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de berichten ondersteunen. Verder zijn diverse processenverbaal van de politie voor het bewijs gebruikt. Er is dus sprake van meerdere bewijsmiddelen en meerdere bronnen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4.3.4.
De bewijsoverwegingen
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de geldbedragen € 73.792.020,-, € 73.910.124,- en € 9.450,- en dat hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.5.
De identificatie van gebruiker SkyECC-account [account] en Signal-account [account 3]
Bij het beantwoorden van de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zijn de (ontsleutelde) berichten in het procesdossier van belang. Daarom moet worden bezien of [verdachte] in de ten laste gelegde periode kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van SkyECC-account [account] en Signal-account [account 3] .
SkyECCaccount [account]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode als enige het SkyECCaccount [account] met de gebruikersnaam ‘ [account 4] ’ in gebruik heeft gehad. Anders dan [verdachte] heeft verklaard en de raadsman heeft betoogd, laat de optelsom van indicaties zien dat het om [verdachte] gaat, te weten:
( i) het communiceren door SkyECC-account [account] dat zijn broer is aangehouden en dat hij toch met 3 maanden (“3 mn”) is verlengd, terwijl de broer van [verdachte] in diezelfde periode is aangehouden, in bewaring is gesteld en de gevangenhouding voor drie maanden is bevolen;
(ii) het communiceren door SkyECC-account [account] dat hij met “ [account 5] ” is, terwijl [verdachte] op dat moment met zijn jongere broertje in een auto is gecontroleerd;
(iii) de gebruikersnaam van het SkyECCaccount [account] is ‘ [account 4] ’, terwijl [verdachte] in het bezit is van een motorrijbewijs en in het verleden een motor op zijn naam heeft gehad;
(iv) de plaatsing van de gebruiker van SkyECCaccount [account] op het adres [adres] en [adres] , terwijl deze adressen op respectievelijk 200 en 300 meter afstand van het toenmalige GBAadres van [verdachte] liggen, te weten [adres] . Bovendien heeft de gebruiker van het SkyECCaccount [account] berichten gestuurd met daarin afbeeldingen van de omgeving van het toenmalige GBAadres van [verdachte] ;
( v) het communiceren door SkyECC-account [account] dat “volgende week pas nieuwe osso is”, terwijl een week na dit bericht [verdachte] zijn GBAadres heeft gewijzigd;
(vi) de plaatsing van de gebruiker van SkyECCaccount [account] op het adres [adres] en dit adres op 200 meter afstand ligt van het adres [adres] , terwijl [verdachte] op diezelfde dag en rond hetzelfde tijdstip in de [adres] als getuige is gehoord;
(vii) het communiceren door SkyECC-account [account] dat hij van 6 augustus 2020 tot 18 augustus 2020 in [verblijfplaats] is, terwijl [verdachte] op 18 augustus 2020 heeft gecommuniceerd dat hij in [verblijfplaats] was, maar nu onderweg is naar huis, wat volgt uit chatberichten gevonden op de iPhone 12 van verdachte;
(viii) het communiceren door SkyECC-account [account] dat hij iets op zijn naam wil laten overschrijven en dat hij dat bij de sigarenboer in de Bijlmer gaat doen, terwijl op diezelfde dag en rond hetzelfde tijdstip een voertuig op naam van [verdachte] is geregistreerd in het RDWregister en dit in de Bijlmer is gedaan.
Ten aanzien van de APNgegevens is door de raadsman aangevoerd dat daaruit volgt dat de telefoon veelvuldig zendmasten in Almere heeft aangestraald, terwijl [verdachte] niet in Almere woont of heeft gewoond. Ook blijkt niet uit het dossier wat de zendrichting van de telefoon is geweest. Hierdoor kan volgens de raadsman niet worden geconcludeerd dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [account] . Hoewel in de overgelegde APNgegevens inderdaad te zien is dat de telefoon ook zendmasten in Almere heeft aangestraald en uit het dossier niet volgt wat de zendrichtingen zijn geweest, doet dit naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan bovenstaande conclusies.
Verder is door de raadsman aangevoerd dat de identificerende bevindingen ook betrekking kunnen hebben op (één van de) broers van [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde indicaties dusdanig specifiek op [verdachte] van toepassing zijn, zodat niet aannemelijk is dat één van de broers de gebruiker van het SkyECC-account [account] is geweest.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman, dat [verdachte] niet als gebruiker van SkyECCaccount [account] kan worden geïdentificeerd, verworpen.
Signalaccount [account 3]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode als enige het Signalaccount [account 3] in gebruik heeft gehad. De telefoon, met daarin het voornoemde account, is in de woning van [verdachte] , onder de binnenzool in een schoen, aangetroffen. [verdachte] was op dat moment als enige in de woning aanwezig. Gelet op het voorgaande staat, in combinatie met de inhoud van de Signal-gesprekken, vast dat [verdachte] de gebruiker is van de telefoon. Zo volgt uit een Signalgesprek tussen [account 3] ( [verdachte] ) en [account 6] ( [medeverdachte] ) dat zij schrijven over “ [account 7] ” en “ [account 8] ”. Dit zijn dezelfde benamingen die door SkyECCaccount [account] ( [verdachte] ) en SkyECCaccount [account 2] ( [medeverdachte] ) in een versleutelde chat werden gebruikt. Het gebruik van deze woorden is dusdanig specifiek dat de rechtbank daaruit afleidt dat de gebruiker van het SkyECCaccount [account] en Signalaccount [account 3] één en dezelfde persoon is. Dat er twee jaar tussen het Signalgesprek en het SkyECCgesprek heeft gezeten, doet aan voorgaande conclusie niet af.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman, dat [verdachte] niet als gebruiker van Signal-account [account 3] kan worden geïdentificeerd, verworpen.
4.3.6.
De identificatie van gebruiker SkyECCaccount [account 2] en Signalaccount [account 6]
Op basis van het vonnis dat op 28 juni 2024 is gewezen in de zaak tegen [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] de gebruiker van SkyECCaccount [account 2] en Signalaccount [account 6] is geweest.
Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden [account] en [account 3] hierna aangeduid als [verdachte] en [account 2] en [account 6] als [medeverdachte] .
4.3.7.
Gewoontewitwassen
De bewijsoverwegingOm tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de op de tenlastelegging genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, dat [verdachte] dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die geldbedragen heeft verworven, heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad.
De geldtransactiesValutaAnders dan de raadsman heeft bepleit, gaat de rechtbank ervan uit dat het telkens gaat om de valuta ‘euro’, tenzij anders is weergegeven in een specifieke chat.
Geldbedragen van in totaal € 73.792.020,- en € 73.910.124,-De rechtbank stelt vast dat uit de SkyECCchats tussen [verdachte] en [account 9] volgt dat [verdachte] betrokken is geweest bij de geldtransacties van in totaal € 73.792.020,- aan uitbetalingen en € 73.910.124,- aan ontvangsten. In deze chats rapporteert [verdachte] aan [account 9] welke geldtransacties zijn gedaan, welke tokens hiervoor zijn gebruikt, welke commissies zijn ingehouden en wat de kasbalansen zijn. Dat de transacties daadwerkelijk zijn uitgevoerd volgt uit de SkyECCchats tussen [verdachte] en andere tegencontacten, zoals [medeverdachte] .
Geldbedrag van € 9.450,-De rechtbank stelt ook vast dat uit de Signalchats tussen [verdachte] , [account 10] en [account 11] volgt dat [verdachte] betrokken is geweest bij de geldtransactie van € 9.450,- aan ontvangst en overdracht. Uit deze chats blijkt dat [verdachte] een geldbedrag heeft ontvangen en dat hij vervolgens [account 11] aanstuurt om een geldbedrag over te dragen aan [account 10] . Dat het geldbedrag daadwerkelijk is overgedragen volgt uit de Signalchat tussen [verdachte] en [account 10] , waarin [account 10] het bedrag 9.450 doorgeeft en [verdachte] communiceert dat dat dan wel klopt.
De rechtbank kan – in tegenstelling tot de officier van justitie – niet vaststellen dat er een geldtransactie van € 945.000,- plaatsgevonden. Het dossier bevat daarvoor geen aanknopingspunten. Daarom gaat de rechtbank uit van het in de chats gecommuniceerde geldbedrag van € 9.450,-.
WitwasvermoedenOp basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zouden kunnen zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van de geldbedragen. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het Openbaar Ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van de geldbedragen te doen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen naar voren komt. Allereerst geldt dat uit de chats kan worden afgeleid dat het ging om veel geldtransacties van aanzienlijke geldbedragen. Deze geldbedragen zijn op straat overgedragen nadat via de chat een token was afgegeven. De berichten hierover zijn onder andere met PGPtelefoons verstuurd. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGPtelefoons vrijwel uitsluitend worden gebruikt in het criminele milieu om het afvangen van informatie door opsporingsdiensten te ontlopen. [verdachte] en [medeverdachte] maakten gebruik van deze telefoons, waarmee zij met elkaar en met andere PGPgebruikers in versluierd taalgebruik communiceerden over de geldtransacties. Daarbij werden enkel gebruikersnamen genoemd. Daarnaast maakte [verdachte] gebruik van Signal, in een telefoon die verstopt was onder de binnenzool van een schoen. Uit chatberichten volgt dat de geldbedragen fysiek werden vervoerd. Het vervoeren van dergelijke grote geldbedragen is een ongebruikelijke wijze om legale geldstromen te laten verlopen en brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Het op de openbare weg en anoniem overdragen van dit soort geldbedragen is een aanwijzing dat er sprake is van geldbedragen die geen legale herkomst hebben. Verder blijkt uit een analyse van SkyECCchats en Signal-chats dat [verdachte] vermoedelijk bij drugshandel is betrokken. Zo bevat het dossier chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] waarin onder andere wordt gesproken over een testcontainer, cocaïne, uithalen en blokken. Ook zijn er chatgesprekken waaruit volgt dat [verdachte] vermoedelijk een belangrijke rol speelt in het opzetten van een eigen drugslijn en dat in dat kader, voor een testtransport, het geldbedrag van € 9.450,- is betaald. Deze omstandigheden rechtvaardigen een stevig vermoeden van witwassen. Daarom mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van de geldbedragen.
Verklaring van [verdachte][verdachte] heeft geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen.
Het oordeel van de rechtbankBij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, nu het witwasvermoeden niet door [verdachte] is weerlegd. Onder bovenvermelde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] ook wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen.
Door de raadsman is betoogd dat de feiten en omstandigheden ook tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is geweest van ondergronds bankieren. Dit standpunt is bij monde van de raadsman naar voren gebracht, niet bevestigd door [verdachte] en niet nader onderbouwd. Hoewel sommige witwastypologieën ook kunnen passen bij ondergronds bankieren schuift de rechtbank, gelet op het voorgaande, deze enkele door de raadsman gedane suggestie terzijde. Bovendien bevat het dossier geen aanknopingspunten voor ondergronds bankieren en is [verdachte] vermoedelijk ook bij drugshandel betrokken.
Subsidiair is door de raadsman bepleit dat, indien de rechtbank oordeelt dat de geldtransactie van € 9.450,- daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dat deze transactie een uitbetaling is geweest van het geld dat [verdachte] via crypto-investeringen heeft verdiend. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat dit geldbedrag afkomstig is van misdrijf. Dit standpunt is bij monde van de raadsman naar voren gebracht, niet bevestigd door [verdachte] en niet nader onderbouwd. Gelet op het eerder overwogene schuift de rechtbank deze enkele door de raadsman gedane suggestie terzijde.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij de planning en uitvoering van de geldtransacties steeds sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte] en andere SkyECCgebruikers of Signalgebruikers. [verdachte] had daarbij een coördinerende en sturende rol die zodanig substantieel was dat sprake is geweest van medeplegen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
GewoontewitwassenHet witwassen had een zodanige omvang en continuïteit dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat [verdachte] van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 31 augustus 2020 tot en met 14 april 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van EUR 73.792.020,- (te weten het totaal aan uitbetaalde geldbedragen)
- geldbedragen van EUR 73.910.124,- (te weten het totaal aan ontvangen en/of overgedragen geldbedragen)
- geldbedrag van EUR 9.450,- (te weten het totaal aan ontvangen / overgedragen geldbedragen)
verworven en/of voorhanden en/of overgedragen heeft, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen, eventueel met een voorwaardelijk deel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van ruim 73 miljoen euro. [verdachte] heeft hierbij een coördinerende en sturende rol gehad, terwijl [medeverdachte] een meer uitvoerende rol heeft gehad. In dit opzicht verschilt de rol van [verdachte] met die van [medeverdachte] , maar dit verschil is niet dusdanig groot dat de rechtbank hierin aanleiding ziet om een hogere straf aan [verdachte] op te leggen. Wel weegt de rechtbank mee dat het bedrag dat door [verdachte] is witgewassen aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat door [medeverdachte] is witgewassen. Dit zal tot uitdrukking komen in de op te leggen straffen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee ondermijnend en een bedreiging voor de samenleving.
[verdachte] heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het witwassen. Hij heeft het feit ontkend en verklaard dat belastende feiten en omstandigheden anders moeten worden uitgelegd.
De persoon van verdachteUit het uittreksel van de justitiële documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 19 januari 2024 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De strafopleggingAlles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de hoogte van de witgewassen geldbedragen, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden.
De voorlopige hechtenisOp de zitting van 18 januari 2024 is de voorlopige hechtenis van [verdachte] geschorst met ingang van 19 januari 2024. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
De rechtbank wijst de vordering af en zal de schorsing van de voorlopige hechtenis laten voortduren. Met het onderhavige vonnis zijn de ernstige bezwaren gegeven en ook de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende recidivegrond is onverkort van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke belangen van [verdachte] bij schorsing van de voorlopige hechtenis ook nu nog zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang dat hij onmiddellijk weer vast komt te zitten. Gedurende de periode dat de voorlopige hechtenis van [verdachte] was geschorst, is niet gebleken dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de reeds bestaande schorsingsvoorwaarden het recidivegevaar tot aanvaardbare proporties kunnen terugbrengen. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage IIIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen en niet teruggegeven horloges (nummers 2 tot en met 4 op de beslaglijst) moeten aan verdachte worden teruggegeven, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze horloges in enig verband staan tot het bewezenverklaarde en het ongecontroleerde bezit daarvan niet in strijd is met het algemeen belang.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast teruggave aan verdachtevan:
2. 1 STK Horloge (Omschrijving: PL1300-ADRBB22005_G768997, zilver/blauw, merk: Rolex);
3. 1 STK Horloge (Omschrijving: PL1300-ADRBB22005_G768998, zilver, merk: Breil);
4. 1 STK Horloge (Omschrijving: PL1300-ADRBB22005_G768999, zilver/donkerblauw, merk: Rolex).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Niemeijer en L.A.W. Boeve, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2024.