ECLI:NL:RBAMS:2024:3802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
13/336318-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor medeplichtigheid aan doodslag en voor medeplegen wapenbezit, tot maximale, deels voorwaardelijke, jeugddetentie.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2007, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 december 2022 betrokken was bij een schietincident waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere chatgesprekken en camerabeelden zijn gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde, maar wel voor de subsidiaire tenlastelegging van medeplichtigheid aan doodslag. De verdachte heeft een vuurwapen geleverd aan de medeverdachte, die het wapen heeft gebruikt om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming en WSS. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder materiële schade, affectieschade en shockschade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.336318.22 (Promis)
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedag 1] 2007,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [WSS] , namens William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen door hun advocaat mr. E.P.H. van Esser naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (van dichtbij) met een vuurwapen in de borst, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 23 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (van dichtbij) met een vuurwapen in de borst, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2022 tot en met 23 december 2022 te Amsterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een vuurwapen te leveren;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2022 tot en met 26 december 2022 te Amsterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd Turks gas- en alarmpistool, van het merk Retay model 17, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 patronen van het kaliber 9mm Browning Kort, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3
hij in of omstreeks de periode van 8 januari 2022 tot en met 17 januari 2023 te Amsterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Jennings, model J-22, kaliber .22 Long Rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte rade om het hierna te noemen slachtoffer van het leven te beroven. Ook het medeplegen van doodslag door verdachte kan niet worden bewezen, nu een nauwe en bewuste samenwerking daarbij door verdachte en [medeverdachte] uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid. Daarom zal verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Beoordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan doodslag kan worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in zijn schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier samengevat weergegeven, vrijspraak van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan doodslag bepleit. Bij zijn betoog heeft de raadsman zich gebaseerd op het standpunt dat (voorwaardelijk) opzet op een levensdelict niet kan worden bewezen. Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat verdachte het vuurwapen heeft geleverd of betrokken is geweest bij het verkrijgen daarvan, kan niet worden bewezen dat daardoor sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op een levensdelict en ook niet dat verdachte zich van die aanmerkelijke kans bewust is geweest en die heeft aanvaard.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 23 december 2022 is op tragische wijze een einde gekomen aan het leven van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Hij is vlakbij zijn woning aan [adres 2] in Amsterdam in de borst geschoten door [medeverdachte] en kort daarna, aan de gevolgen van de schotverwonding die hij daardoor in zijn borst opliep, overleden.
[medeverdachte] is door de rechtbank en het gerechtshof veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer] . De vraag die de rechtbank in de strafzaak tegen verdachte moet beantwoorden, is of verdachte zich in strafrechtelijke zin schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de doodslag op [slachtoffer] .
Bij de beantwoording van die vraag, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen onder meer het volgende af. [medeverdachte] had in december 2022 al lange tijd een conflict met een groep jongeren uit de buurt. Eén van de jongens met wie hij problemen had, was [persoon 1] . Verdachte wist van het conflict dat [medeverdachte] had. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij er klaar mee was dat hij lastiggevallen werd en dat hij daarom een vuurwapen nodig had. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte het vuurwapen voor hem heeft geregeld.
Verdachte heeft ontkend dat hij het vuurwapen heeft geregeld en heeft er terecht op gewezen dat [medeverdachte] eerst een anders luidende verklaring heeft afgelegd. Die verklaring hield, kort gezegd, in dat verdachte tot aan het moment dat [medeverdachte] het vuurwapen trok, niet wist van de aanwezigheid van het vuurwapen. Die eerdere verklaring van [medeverdachte] vindt echter geen steun in de bewijsmiddelen en is met een aantal daarvan duidelijk niet in overeenstemming. Een dag voor het schietincident hebben verdachte en [medeverdachte] een chatgesprek over een ‘p’, een vuurwapen. Het gesprek gaat onder meer over doorladen. Op de dag van het schietincident zegt verdachte in de chat tegen [medeverdachte] : ‘(…) maak je klaar ben 21:18 bijlmer arena en 22:00 moet ik het inleveren’
Vervolgens zijn filmpjes aangetroffen, waarop verdachte en [medeverdachte] zijn herkend met een zwart vuurwapen. Het is onduidelijk wanneer deze filmpjes zijn opgenomen, maar de filmpjes zijn een kwartier voor het schietincident gepost op [social media] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met dat zwarte vuurwapen heeft geschoten tijdens het schietincident als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Het kan daarom niet zo zijn dat verdachte pas op het moment dat [medeverdachte] het wapen trok, weet had van het vuurwapen. Daarom gelooft de rechtbank de eerdere verklaring van [medeverdachte] niet. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de latere verklaring van [medeverdachte] dat verdachte het vuurwapen voor hem heeft geregeld en het later weer moest inleveren. Die verklaring wordt namelijk ondersteund door het chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] in de avond van 23 december 2022, waarin verdachte aangeeft dat hij “het” moet inleveren. Ook de camerabeelden van [straatnaam 1] passen bij het scenario dat verdachte het vuurwapen weer heeft ingeleverd. Ook past bij dit scenario de boosheid van verdachte die uit de afgeluisterde gesprekken blijkt, nadat hem bekend is geworden dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem het vuurwapen heeft geleverd. Hij vindt dat snitchen en zegt tegen [medeverdachte] : “jij bent snitta”. [medeverdachte] kondigt vervolgens aan dat hij bij de rechtbank zal gaan verklaren dat hij zelf het vuurwapen heeft geregeld.
De voorgaande, uit de bewijsmiddelen afgeleide feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank in onderlinge samenhang beschouwd in beginsel redengevend voor het bewezen verklaren van het door verdachte leveren van het vuurwapen. Onder omstandigheden zou het anders kunnen zijn en zou die redengevendheid toch kunnen ontbreken, maar van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat geldt temeer nu verdachte zich, geconfronteerd met het voorgaande, heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft dan ook geen enkele uitleg gegeven over de genoemde chats en filmpjes. De rechtbank gaat daarom uit van de uit de bewijsmiddelen afgeleide feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte opzettelijk het vuurwapen heeft geleverd.
De vraag die vervolgens moet worden gesteld is, of verdachte opzet heeft gehad op het plegen van een levensdelict met dat vuurwapen. Omdat “gewoon” opzet niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, moet de vraag worden beantwoord of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op een levensdelict. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de aanwezigheid van een vuurwapen een aanmerkelijke kans op het gebruik daarvan, met fatale afloop op. Verdachte heeft aan [medeverdachte] het vuurwapen met daarin de bijbehorende munitie geleverd en is daarna met hem de straat op gegaan in de omgeving van de woning van [medeverdachte] . Verdachte wist dat [medeverdachte] een conflict had met jongens uit de buurt, waaronder [persoon 1] . Toch is hij, met [medeverdachte] die een doorgeladen vuurwapen bij zich droeg, de straat op gegaan. Door zo met [medeverdachte] de straat op te gaan, in de wetenschap van het bestaande conflict en met het risico op een confrontatie met de rivalen van [medeverdachte] , heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een confrontatie met dodelijke afloop aanvaard.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022274616-5 van 24 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 1-3 (einddossier deel 1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 23 december 2022, om 22.32 uur, lazen wij de melding dat er een incident gaande zou zijn waarbij een vuurwapen was betrokken bij [adres 2] te Amsterdam. Wij kwamen aan bij genoemd portiek, ter hoogte van perceel [perceelnummer] . Wij zagen dat de moeder van het slachtoffer het slachtoffer aan het reanimeren was. Het slachtoffer bleek later genaamd te zijn: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Wij zagen dat [slachtoffer] één schotwond had op zijn borst. Wij zagen deze schotwond in zijn hartstreek was. Wij zagen dat er meerdere hulpdiensten ter plaatse kwamen. Te 22.51 uur, werd door de MMT-arts medegedeeld dat het slachtoffer het niet had gehaald en was overleden.
2.
Een geschrift, zijnde een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, van 19 januari 2023, zaaknummer: 2022.12.23.148. (aanvraagnummer 001), opgemaakt door [arts] , arts en forensisch patholoog, doorgenummerde pagina’s 229-235 (einddossier deel 1).
Dit geschrift houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] , 17 jaren oud geworden, is overleden door de gevolgen van één inschotletsel aan de borst rechts.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 29 december 2022 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ben een paar jaar geleden mishandeld door een groep jongens uit de buurt. Ik ben ook beroofd. Ze hebben mijn jas, pinpas en oordopjes afgepakt. De groep wilde mij onder druk zetten. Sindsdien heb ik last van die jongens. Zij vallen mij persoonlijk lastig en ook via sociale media. Er zijn steeds meer jongens bij de groep gekomen. De groep bestond op een gegeven moment uit 15 jongens. Als ik iemand van de groep tegenkom, vallen zij mij lastig door mij aan te raken, door naar mij te roepen. Op 23 december 2022 kwam ik [slachtoffer] en [persoon 1] tegen en zij wilden mij weer lastig vallen. Of [verdachte] er bij was? Hij was er bij. [persoon 1] zei dingen zoals: “je bent een sukkel" en dergelijke. Toen was ik er eigenlijk klaar mee. Toen [persoon 1] begon te praten, wist ik dat zij mij gingen aanraken en zo. Omdat ik dat niet wou, heb ik het vuurwapen gepakt. Ik deed een paar stappen in de richting van [persoon 1] en wees met het vuurwapen naar hem. Ik had mijn arm gestrekt en hield het wapen hoog. [slachtoffer] wilde het wapen afpakken en toen is het afgegaan.
4.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 9 januari 2023, met nummer 2002274616, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [nummer 1] en [nummer 2] , doorgenummerde pagina’s 35-78 (persoonsdossier [medeverdachte] ).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
vragen van voornoemde opsporingsambtenarenen als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
We komen het slachtoffer en die andere jongen tegen en ik ken hun al van vroeger, maar ze vallen me lastig, dus die, niet het slachtoffer, maar die andere wou weer beginnen. [persoon 1] ofzo. Hij begon weer lastig te vallen, dus toen had ik een vuurwapen bij me, heb ik het ook gepakt en ik wou gewoon dreigen. En het was op hem gericht, maar...
Wie is hem?Op die, niet op die slachtoffer.
[persoon 1] ?Hm, hm.
Ja?En toen die, die slachtoffer, kwam hij naar mij toe lopen en wou hij het van mij pakken en is er gewoon een schot afgegaan. Het was al doorgeladen. Ja...
En waarom had je hem in eerste instantie gekregen dan?Uh, gewoon, omdat ik een beetje ja, ik was het gewoon zat, dat ik zo werd lastiggevallen, dus ik dacht gewoon van... Dat ik hem nodig had.
Want dan zit er een patroon in de kamer hè. Er zit een verschil in of die wel of niet al in de kamer zit, zoals dat technisch heet.Hm, hm.
Dus hij zat al, er zat een patroon in de kamer?Hm, hm.
Dat wist je dus ook?Uh, ja.
Je weet hoeveel patronen erin zaten of weet je dat niet?Ja, er zaten zes in.
5.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte met bijlagen van 15 maart 2023, met nummer 2022274616, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [nummer 3] en [nummer 4] , doorgenummerde pagina’s 82-119 (persoonsdossier [medeverdachte] ).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
vragen van voornoemde opsporingsambtenarenen als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
Op welk moment was het dat jij het vuurwapen weg gegeven of afgegeven hebt.
Kwart voor één.
Kun jij ons vertellen hoe het vuurwapen eruit zag? Wat jij toen had de 23e? Die avond?
Het was zwart.
Je hebt bij de rechter-commissaris verklaard dat het een Glock 19 is.
Ja klopt.
Ook wordt in jouw telefoon een foto gevonden. Deze foto is op 20 december 2022 in de map afbeeldingen opgeslagen. Tonen foto 17.
Dat is het vuurwapen die ik heb gebruikt. Die ik zeg maar ook had geleend.
Het handvuurwapen wat op de foto staat dat is het vuurwapen wat jij de 23e hebt gebruikt?
Klopt.
Jij geeft aan dat de foto is genomen in jouw kamer he?
Ja. Klopt.
Op 21 december om 14:46 uur stuur jij [verdachte] een foto. Tonen foto 18.
Dus foto 17, diegene die je hiervoor hebt gezien, en foto 18. De handvuurwapens die je daar op de foto's ziet, zijn dezelfde foto's? Zijn dezelfde handvuurwapens?
Ja, klopt.
Waar is dit handvuurwapen nu?
Zou ik niet weten, heb het gewoon terug gegeven, omdat ik het heb geleend.
De chat 23 december om 20:07. Dan is de tekst die binnenkomt, die jij ontvangt van [verdachte] : “Ey als je wil spinnen holi maak je klaar ben 21:18bijlmer arena en 22:00 moet ik het inleveren”.
Wat moet hij inleveren?
Het vuurwapen, maar het was zeg maar via hem gegaan, dus hij heeft het voor mij geregeld. En dan moest hij het ook weer inleveren.
Dus als ik het samenvat: [verdachte] heeft het vuurwapen voor jou geregeld.
Ja.
Wat hij eigenlijk die dag moest inleveren.
Juist.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen met BVH nummer 2022274616, documentcode 17405564 van 23 januari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar Tactisch Opsporingsambtenaar [nummer 5] , doorgenummerde pagina’s 158-165 (einddossier deel 1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 23 december 2022 heeft er een dodelijk schietincident plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte]
en [verdachte] als verdachten zijn aangemerkt. Uit de uitgelezen telefoon van [medeverdachte] bleek dat [medeverdachte] (en mogelijk ook [verdachte] ) zich na het schietincident heeft verplaatst naar het adres [adres 3] te Amsterdam
Hierop heeft het onderzoeksteam de camerabeelden gevorderd van de portiek [straatnaam 2] [nummers 1] te Amsterdam.
23-12-2022 23:10:52
Ik zag drie personen vanaf het voertuig naar de portiek lopen. Ik herkende de voorste twee personen als de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . De personen stapten vervolgens in de lift.
(…)
24-12-2022 00:41:03
Ik zag [verdachte] met de trap naar beneden komen. Hij liep meteen de deur uit en verdween links uit beeld.
24-12-2022 00:46:08
Om 00:45 uur stopte een onbekend voertuig voor de deur. Ik zag dat [verdachte] vanaf dit voertuig richting de voordeur liep. Het voertuig reed meteen weg. [verdachte] pakte de trap naar boven en was daarbij met iemand aan het bellen (of verstuurde een voicebericht).

7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2024:

U vraagt mij of ik wist dat [medeverdachte] een conflict had met meerdere jongens, waaronder [persoon 1] . Ja.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen met BVH nummer 2022274616, documentcode 17421281 van 16 januari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde Tactisch Opsporingsambtenaar [nummer 5] , doorgenummerde pagina’s 624-632 (Einddossier deel 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 25 december 2022 is onder de verdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) een mobiele telefoon inbeslaggenomen. De telefoon is in gebruik geweest bij [medeverdachte] . Het iMessage account van de uitgelezen telefoon heeft geen gebruikersnaam, maar staat gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] . Het account gekoppeld aan [e-mailadres] heeft twee gebruikersnamen: [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . [naam verdachte] is de tweede naam van [verdachte] (hierna [verdachte] ).
Chatgesprekken tussen [medeverdachte] en [verdachte]
Het iMessage contact tussen [medeverdachte] [telefoonnummer] en [verdachte]
( [e-mailadres] ; [gebruikersnaam 1] ; [gebruikersnaam 2] ) is van 19-8-2022 t/m 23-12-2022.
Ik zag een (verwijderd) uitgaand bericht van 21 december 2022 van een foto met twee jongens met geblurde ogen en een vuurwapen (foto 1). Ik herken de linker persoon als [medeverdachte] . De rechter persoon met het vuurwapen in de handen vertoont sterke gelijkenissen met [verdachte] .
Op 22 december 2022 (de avond voor het incident) heeft er een iMessage chat plaatsgevonden waarbij gesproken werd over het doorladen van een `p' (vuurwapen).
22-12-2022 Incoming Ey had ik die p doorgeladen in die whip met die mannen van
21:57:26(UTC+0) mij bij station
In het laatste bericht, op de avond van de schietpartij, zegt [verdachte] dat hij om 21:18 uur bij Bijlmer Arena is en dat hij om 22:00 uur `het' moet inleveren. Uit de context van het gesprek zou `het' mogelijk om een vuurwapen kunnen gaan.
23-12-2022 Incoming Ey als je wil spinnen holi maak je klaar ben 21:18bijlmer arena en
19:07:24(UTC+0) 22:00 moet ik het inleveren
9.
Een proces-verbaal (M22-0083) van bevindingen [medeverdachte] en [verdachte] met vuurwapen in slaapkamer [adres 4] Amsterdam met proces-verbaalnummer 2022274616, documentcode 17506474 van 1 februari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door Tactisch Opsporingsambtenaar [nummer 6] , doorgenummerde pagina’s 633-636 (einddossier deel 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Tijdens het uitlezen van de IPhone 14 pro (onder verdachte [medeverdachte] in beslag genomen) worden er onder meer twee filmpjes aangetroffen, het uitlees programma geeft aan dat dit, op 23 december 2022 te 22.15 uur, via [social media] is verstuurd.
[medeverdachte] heeft gebruik gemaakt van het volgende [social media] account: [gebruikersnaam 3] .
Op de screenshots van filmpje 1, opgeslagen als [bestandsnaam] , staat [medeverdachte] met een zwart kleurig vuurwapen in zijn hand en ligt [verdachte] op het bed met een mobiele telefoon in zijn hand.
Op de screenshots van filmpje 2 staat [verdachte] , liggend op bed, afgedeeld met een zwartkleurig vuurwapen op zijn lichaam.
De filmpjes worden in de slaapkamer van [medeverdachte] , [adres 4] Amsterdam opgenomen en vermoedelijk verstuurd middels [social media] .
10.
Een proces-verbaal wapenonderzoek met registratie PL1300-2022274616 van 20 maart 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 302-306 (einddossier deel 2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 23 december 2022 heeft in het trapportaal van de centrale toegangsdeur
van adres [adres 2] [nummers 2] te Amsterdam een dodelijk schietincident plaats
gevonden. Er is ter plaatse géén vuurwapen aangetroffen. Tijdens het hierop volgende forensisch onderzoek zijn drie munitiedelen aangetroffen bestaande uit:
• Eén (1) (complete) niet afgevuurde patroon (munitie) in het kaiiber 9mm
Browning Kort met goednummer PL1300-2022274616-6279683 en voorzien van
SIN AAOQ4648NL forensisch veiliggesteld (sporenbord 1) op 4 meter van gevel
op straat.
• Eén (1) huls afkomstig van een afgevuurde patroon (munitie) in het kaliber 9mm
8rowning Kort met goednummer PL1300-2022274616-6279682 en voorzien van
SIN AAOQ4649NL forensisch veiliggesteld (sporenbord 2) op 6 meter van de
gevel naast lantaarnpaal.
• Eén (1) projectiel afkomstig van een afgevuurde patroon (munitie) kennelijk in het
kaliber 9mm Browning Kort voorzien van SIN AAOQ7007NL forensisch
veiliggesteld tijdens de sectie op het overleden slachtoffer.
Onderzoek Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
De munitiedelen zijn middels Zaaknummer 2022.12 23.148 door het Nederlands
Forensisch Instituut (NF1) onderzocht met als conclusie:
De afvuursporen in de huis [AAOo4649NL] worden verwacht wanneer deze is
verschoten met een (semi-)automatisch werkend gas-/alarmpistool dat is
omgebouwd naar het kaliber 9mm Browning Kort. De afvuursporen in de kogel
[AAOQ7007NL] passen eveneens bij omgebouwde gas-/alarmpistolen.
Tijdens het opsporingsonderzoek is een kort filmpje kenmerk
[bestandsnaam] veiliggesteld, waarop mogelijk het
bij het dodelijk schietincident gebruikte vuurwapen zichtbaar is. Identificatie van het
vuurwapen kan essentieel zijn in vergelijking met de veiliggestelde munitiedelen.
Het vuurwapen betreft een zwart gekleurd handvuurwapen met een patroonmagazijn
in de handgreep. Het handvuurwapen betreft een pistool. Op de beelden van het
filmpje is géén munitie zichtbaar.
Gelet op de zichtbare overeenkomsten qua algemene vorm, grootte, trekker beugel,
de duimrust in de handgreep en locatie en grootte van de ontgrendel pal (zie rode
inzet) is het getoonde vuurwapen zeer waarschijnlijk een van oorsprong Turks gas-
en alarmpistool van het Turkse wapenmerk Retay model 17 in het kaliber 9mm PAK.
Het is in de originele staat niet geschikt om projectielen door een loop af te schieten
en is in het land van herkomst Turkije niet registratie plichtig. Het originele gas- en
alarmpistool heeft een metalen sper (obstructie). waardoor leen knal- en
gaspatronen kunnen worden verschoten
Nieuwe vuurwapenlijn
Recent zijn binnen de eenheid Amsterdam een aantal tot illegaal en niet
fabrieksmatig getransformeerde (omgebouwd) tot een scherp (kogel) schietende
Retay model 17 in beslag genomen. Bij de transformatie wordt, door het inbouwen
van een vervangende loop, het wapen omgebouwd tot een relatief goedkoop scherp
(kogel) schietend vuurwapen De loop van het getoonde vuurwapen lijkt inderdaad
vervangen (zie beschadigingen) en open’ om (kogel)projectielen te verschieten.
Een dergelijk pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op
artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen met nummer 2022274616, documentcode 17867451 van 22 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [nummer 7] , doorgenummerde pagina’s 534-538 (einddossier deel 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
In de periode gelegen tussen 24 maart 2023 en 17 mei 2023, zijn de telefoongesprekken van
[verdachte] opgenomen en afgeluisterd. De bedoelde opgenomen gesprekken worden in dit proces-verbaal samengevat. De volledige uitwerking van de opgenomen gesprekken zijn als afzonderlijke bijlages bij dit proces-verbaal gevoegd.
De bijlage bij dit proces-verbaal houdt onder meer in als bijlage sessie 73g van 5 april 2023, doorgenummerde pagina 546:
[verdachte] zegt dat hij verdacht wordt van wapens en munitie en medeplichtigheid aan moord.
[persoon 2] vertelt wat [medeverdachte] hem gisteren verteld heeft. [verdachte] zal niet lang zitten. Ze vroegen hoe hij aan die wrap (fon) kwam. Hij zei via via. Ze vroegen van wie is die Pee (fon). Van beide. Toen vroegen ze heb je hem, heb je hem van [verdachte] gekregen en toen zij hij ja. [verdachte] vindt het snitchen.
De bijlage bij dit proces-verbaal houdt onder meer in als bijlage sessie 165 van 16 april 2023, doorgenummerde pagina’s. 554-555:
[verdachte] belt uit met [persoon 3]
Een persoon wordt aan het gesprek gevoegd. De persoon wordt [letter voornaam] genoemd. ‘
[letter voornaam] is [medeverdachte] (sh)
[medeverdachte] : Jij bent een kanker flikker jij. Ooo G, ik maak 1 fout in mijn leven, ik heb jou alle erge dingen bespaard, dan ga je zeggen ik ben snitta en die mannen moeten mij doven. Je bent kanker swan, joesoe. Ik zweer het. Als man, je laat mij dit niet eens fiksen. Je hebt me … ntv gegeven.
[verdachte] : Yo, hoor je me?
[medeverdachte] : Broer. Je hebt me niet eens te kans gegeven om die fout gewoon goed te maken. Terwijl ….. ntv (door
geschreeuw van [verdachte] )
[verdachte] : Hoe ga je die fout daar goed maken broer? Voor dit zit ik gewoon staffe.
[medeverdachte] : Je doet uberhaupt. Watte?
[verdachte] : Voor dit zit ik gewoon staffe broer, voor die fout he daar broer.
[verdachte] : Jij bent snitta, wat is je motif, jij zegt toch dat ik die boellie heb geleverd.

6.Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. [medeverdachte] heeft in januari 2022 foto’s van het zilverkleurige vuurwapen naar verdachte gestuurd. Dat vuurwapen is bij de doorzoeking van de woning aan [straatnaam 1] aangetroffen. Dat is de plek waar verdachte en [medeverdachte] op de avond van het schietincident naartoe zijn gegaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat ze de hele dag aan het kloten waren met het vuurwapen. Er is DNA van verdachte aangetroffen op de ruwe delen en op de binnenzijde van de loop. Gelet op die omstandigheden, kan het onder 3 ten laste gelegde worden bewezen, aldus de officier van justitie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Er kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte kennelijk op enig moment het vuurwapen in zijn hand heeft gehad, maar op geen enkele manier kan worden vastgesteld wanneer dat is geweest. Daarom moet verdachte van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit een whatsappgesprek van 8 januari 2022 met twee bijgevoegde foto’s (PV van bevindingen [verdachte] met vuurwapen in zijn hand, doorgenummerde pagina’s 619-622 (einddossier deel 3) af dat verdachte in ieder geval op enig moment op of vóór 8 januari 2022 het vuurwapen dat later in de woning aan [straatnaam 1] is aangetroffen, in handen heeft gehad. Dat kan verklaren dat zijn DNA op en in dat vuurwapen is aangetroffen, al kan het ook zo zijn dat dat op een later moment voorafgaand aan het aantreffen van het vuurwapen is gebeurd. Het vuurwapen is op 17 januari 2023 aangetroffen in de woning aan [straatnaam 1] . Verdachte is op 23 december 2022 in die woning geweest. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het vuurwapen op dat moment in de woning aanwezig was of op dat moment naar die woning is gebracht. Dat is weliswaar goed mogelijk, maar het is ook mogelijk dat het vuurwapen op enig moment na 23 december 2022 en vóór 17 januari 2023 in de woning is neergelegd.
Nu op grond van het voorgaande niet méér kan worden vastgesteld dat verdachte op een moment op of voor 8 januari 2022 het ten laste gelegde vuurwapen voorhanden heeft gehad, namelijk ten tijde van het maken van de foto waarvan onduidelijk blijft op welk moment dat is geweest, kan niet worden bewezen dat verdachte het vuurwapen in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad. Hij zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte] op 23 december 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door van dichtbij met een vuurwapen in de borst van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 december tot en met 23 december 2022 in Nederland opzettelijk middelen heeft verschaft door een vuurwapen te leveren;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
dat verdachte in de periode van 1 december 2022 tot en met 24 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd Turks gas- en alarmpistool van het merk Retay, model 17, kaliber 9mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee patronen van het kaliber 9mm Browning Kort, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en WSS. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf dient te worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest en dat er geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast is het opleggen van bijzondere voorwaarden naast de al lopende bijzondere voorwaarden in de Rotterdamse strafzaak tegen verdachte niet wenselijk, aldus de raadsman.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] doodgeschoten en verdachte is daar medeplichtig aan geweest. Dat maakt hem mede verantwoordelijk voor wat [slachtoffer] is aangedaan. Hem is zijn leven afgepakt. Zijn familie en vrienden moeten hun leven lang verder zonder [slachtoffer] en met het verdriet dat zij om hem hebben. Het leed dat verdachte en [medeverdachte] aan [slachtoffer] en zijn nabestaanden hebben toegebracht is groot en onherstelbaar. Er is geen straf of maatregel die dat kan verzachten of goedmaken.
Dat laat onverlet dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd, die past bij waar de rechtbank hem verantwoordelijk voor houdt. Een levensdelict is één van de ernstigste delicten die er bestaan en daarop is dan ook geen andere reactie passend dan een jeugddetentie. Het behoeft, gelet op de verdere inhoud van dit vonnis, geen nadere motivering waarom het voorhanden van een vuurwapen levensgevaarlijk is. Ook dat feit wordt in beginsel bestraft met jeugddetentie. De wapenwedloop onder met name jongeren is een groot en toenemend probleem. Schietincidenten als het onderhavige leiden tot toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving en onder jongeren en leiden ertoe dat nog meer jongeren het gevoel krijgen dat ze slechts veilig zijn met een (vuur)wapen op zak. Vervolgens leidt het voorhanden hebben daarvan weer tot een groter risico op het gebruik daarvan, mogelijk met fatale afloop, en zo bevindt de samenleving zich in een vicieuze cirkel. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten is een straf gelijk aan slechts de ondergane voorlopige hechtenis, zoals door de raadsman is bepleit, onvoldoende.
Gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, kan aan hem maximaal een jeugddetentie van een jaar worden opgelegd. Hoewel bij minderjarigen geen vermindering van straf plaatsvindt als zij medeplichtig zijn, houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf wel rekening met de beperktere rol die verdachte als medeplichtige bij het doodschieten van [slachtoffer] heeft gehad. Daarin en nu de redelijke termijn voor afdoening van jeugdstrafzaken wat de feiten 1 subsidiair en 2 betreft is overtreden, ziet de rechtbank aanleiding om, conform de eis van de officier van justitie, een deel van de in beginsel passend geachte maximale jeugddetentie in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 5 juni 2024 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, te weten:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport, opgemaakt door O.C. van der Bent, GZ-psycholoog, op 14 januari 2024 (op het voorblad abusievelijk gedateerd 14 januari 2023);
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. M. Hendriks, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van drs. B.G.J. Gunnewijk, psychiater, op 12 januari 2024;
  • het rapport van de Raad, opgemaakt op 6 juni 2024.
De rapporteurs Pro Justitia geven, samengevat, aan dat verdachte behoefte heeft aan externe factoren om hem te beschermen tegen recidive. Om de recidivekans terug te dringen, is volgens de rapporteurs beschermd wonen in een voorspelbare leefomgeving met structuur en veiligheid aangewezen, net als behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling en toezicht door de reclassering. De rapporteurs geven aan dat de benodigde structuur en maatregelen aan verdachte kunnen worden opgelegd binnen een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM).
De Raad heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij adviseren geen GBM aan verdachte op te leggen, maar de nodige hulpverlening en begeleiding als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. Samengevat, komt de Raad tot dat advies omdat dat beter past bij de persoon van verdachte en ook bij de omgeving Rotterdam waar hij woont.
De deskundigen zijn het erover eens dat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen en om zijn ontwikkeling zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. De rechtbank komt ook tot dat oordeel. Over de inhoud van de hulpverlening en begeleiding zijn de rapporteurs Pro Justitia en de Raad het voor het grootste gedeelte eens, zij verschillen alleen van inzicht over in welk strafrechtelijk kader dat het beste kan worden opgelegd. De rechtbank is, net als de Raad, van oordeel dat het gelet op de haalbaarheid van de voorwaarden en de uitvoerbaarheid daarvan, het meest passend is om de hierna te noemen bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Uit de hiervoor genoemde rapportages, blijkt dat het recidiverisico matig tot hoog is. Ook is verdachte, zoals hiervoor genoemd, eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

11.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool
(Omschrijving: PL1300-2022274616-G6289468)
5 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2022274616-G6290473, Iphone)
Onttrekking aan het verkeer
Nu het voorwerp onder 1 is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Het voorwerp onder 5 zal worden teruggegeven aan verdachte.

12.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

12.1.
[moeder van slachtoffer] ( [moeder van slachtoffer] )
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] vordert € 1.299,15 aan materiële schadevergoeding, € 20.000,- aan affectieschade en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is onderbouwd. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verder toegelicht.
De officier van justitie heeft verzocht wat deze vordering betreft aan te sluiten bij wat het gerechtshof Amsterdam daarover in zijn arrest tegen [medeverdachte] heeft geoordeeld.
De raadsman heeft, in geval van veroordeling van verdachte, verzocht de schadevergoeding te matigen vanwege de beperktere rol van verdachte bij het veroorzaken van de schade.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is wat de materiële schade betreft niet betwist en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de kosten zijn/worden gemaakt.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor een beperkte groep naasten en nabestaanden mogelijk om
aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade (artikelen 6:107, 6:107a en 6:108 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Affectieschade betreft een vergoeding voor het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon (de primair gekwetste) met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Dit betreft een afgeleide vorm van schadevergoeding en vormt dus een uitzondering op het uitgangspunt dat alleen de gekwetste zelf aanspraak kan maken op vergoeding van zijn schade indien een ander daarvoor aansprakelijk is.
Vast staat dat de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] als nabestaande (ouder met thuiswonend kind) aanspraak kan maken op affectieschade, conform de forfaitair vastgestelde bedragen van het besluit vergoeding affectieschade. De gevorderde schadevergoeding voor affectieschade, te weten een bedrag van
€ 20.000,-komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade (shockschade)
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] heeft ook shockschade gevorderd, wegens de rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van het ongeval waarbij haar zoon om het leven is gekomen, als gevolg waarvan een hevige emotionele schok teweeg is gebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank kan ook op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – zoals een psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komen dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteeld.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij is geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van het schietincident op haar zoon. Zij heeft hem gereanimeerd tot de politie ter plaatse was en de reanimatie overnam. De benadeelde partij is geconfronteerd met de schotwond in de borst van haar zoon en vervolgens met zijn overlijden. De directe confrontatie met het geweld en de dodelijke gevolgen van het geweld heeft een schok teweeggebracht bij de benadeelde partij die hierdoor een trauma heeft opgelopen waarvoor zij onder behandeling is bij een psycholoog, die een post traumatische stress stoornis (PTSS) heeft geconstateerd. De (hoogte van de) shockschade is betwist. Tevens volgt uit de onderbouwing van de vordering dat een deel van de klachten die de benadeelde partij ervaart niet volgen uit de directe confrontatie met het bewezenverklaarde feit, maar deel uitmaken van de rouwverwerking. Voor dat deel kan geen shockschade worden toegekend, omdat dit niet ziet op de directe confrontatie met het geweld. Voor de directe confrontatie met het geweld, zal wel shockschade worden toegekend. Rekening houdend met de beslissing van het gerechtshof in de strafzaak tegen [medeverdachte] , komt de rechtbank tot het oordeel dat de vergoeding voor de shockschade tot een bedrag van
€ 15.000,-kan worden toegewezen, te vermeerderderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank ziet in de beperkte(re) rol van verdachte bij het veroorzaken van de schade geen reden tot matiging van de toe te wijzen bedragen. Zijn beperkere rol maakt de hoogte van de geleden schade immers niet anders.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) [moeder van slachtoffer] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [moeder van slachtoffer] voor de volgende bedragen toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • een bedrag van € 1.299,15 voor materiële schade,
  • een bedrag van € 20.000,- voor affectieschade;
  • een bedrag van € 15.000,- voor immateriële schade / shockschade.
In het belang van [moeder van slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van het toe te wijzen bedrag. Dat [medeverdachte] niet hoofdelijk tot betaling is veroordeeld en de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] geen contact met elkaar mogen hebben, maken niet dat van het uitgangspunt van hoofdelijke toewijzing moet worden afgeweken.
12.2.
[broertje van slachtoffer] (het broertje van het slachtoffer)
De benadeelde partij [broertje van slachtoffer] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding voor shockschade, en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering toegelicht en wat de affectieschade betreft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De benadeelde partij heeft op jonge leeftijd zijn grote broer met wie hij zijn hele leven heeft samengewoond op een gruwelijke wijze verloren. Het overlijden van zijn broer zal een blijvende impact op (het leven van) de benadeelde partij hebben. Zijn broer, met wie hij een hele innige band had en die in huis een soort vaderrol had, moet hij dagelijks missen en deze zal in de toekomst nooit aanwezig kunnen zijn bij belangrijke momenten. De vraag is of en hoe de benadeelde partij in de toekomst het overlijden van zijn grote broer kan verwerken.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot € 15.000,- voor shockschade, zoals het gerechtshof in zijn arrest tegen [medeverdachte] heeft gedaan, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft, in geval van veroordeling van verdachte, verzocht de schade te matigen vanwege de beperktere rol van verdachte bij het veroorzaken van de schade.
De rechtbank overweegt als volgt.
Affectieschade
Broers en zussen van de overledene komen volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen hen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:108 lid 4 onder g BW, de hardheidsclausule). Daarop beroept de benadeelde partij zich in zijn vordering en de namens hem ter terechtzitting gegeven toelichting.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever. De wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen alleen in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Het is onvoldoende als (enkel) wordt aangetoond dat broers en zussen een hechte band hadden of bijvoorbeeld in gezinsverband samenwoonden. Voor het bewijs van een nauwe persoonlijke betrekking, moet een bijzondere, hechte affectieve relatie worden aangetoond. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als broers en zussen in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden. Niet is aangetoond dat daarvan in de relatie tussen de benadeelde partij en zijn overleden broer sprake is geweest. Het is invoelbaar dat de benadeelde partij veel verdriet heeft van de dood van zijn broer. Ondanks de hechte band die zij ongetwijfeld met elkaar hadden, is door de (advocaat van de) benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de verhouding tussen hem en zijn broer zo sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor broers en zussen uit een gezin dat dat een beroep op de hardheidsclausule zou rechtvaardigen. Het enkele stellen dat de overleden (minderjarige) broer in het gezin een vaderrol vervulde is daarvoor onvoldoende. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade.
Immateriële schade (shockschade)
De benadeelde partij is geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van de doodslag op zijn broer. Hij hoorde net als zijn moeder een knal waarna hij geschreeuw hoorde dat zijn broer was neergeschoten. De benadeelde partij is direct naar beneden gerend en trof daar zijn broer aan alsmede zijn moeder die bezig was met reanimeren. Het was voor de politie, die ter plaatse kwam, in de eerste instantie niet duidelijk wie de benadeelde partij was en als gevolg hiervan is hij kort geboeid. Uiteindelijk zijn de boeien losgemaakt toen het duidelijk werd dat hij het broertje was van het slachtoffer. De politie heeft geverbaliseerd dat de benadeelde partij op dat moment zeer emotioneel was en dat hij schreeuwde. Ook is er geverbaliseerd dat hij niet meer tot bedaren kon komen. Op basis van in de vordering omschreven klachten en het ontstaan van deze klachten na het incident is vastgesteld dat de benadeelde partij voldoet aan de criteria van PTSS. De (hoogte van de) shockschade is betwist.
Rekening houdend met de beslissing van het gerechtshof in de strafzaak tegen [medeverdachte] , komt de rechtbank tot het oordeel dat de shockschade tot een bedrag van
€ 15.000,-kan worden toegewezen, te vermeerderderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank ziet in de beperkte(re) rol van verdachte bij het veroorzaken van de schade geen reden tot matiging van de toe te wijzen bedragen. Zijn beperktere rol maakt de hoogte van de geleden schade immers niet anders.
De benadeelde partij zal voor al het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) [broertje van slachtoffer] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.
In het belang van [broertje van slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal wederom de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van het toe te wijzen bedrag. Dat [medeverdachte] niet hoofdelijk tot betaling is veroordeeld en de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] geen contact met elkaar mogen hebben, maken niet dat van het uitgangspunt van hoofdelijke toewijzing moet worden afgeweken.
12.3.
[zusje van slachtoffer] (het zusje van het slachtoffer)
De benadeelde partij [zusje van slachtoffer] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding (voor shockschade), en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De benadeelde partij hoorde net als haar moeder een harde klap aan de voorzijde van de woning. Zij hoorde haar moeder en broer naar beneden rennen en heeft zelf in eerste instantie nog in de woning gewacht. Daarna is zij ook naar beneden gegaan en zij zag daar haar broer op de grond liggen met ontbloot bovenlichaam waar een schotwond in te zien was. Zij zag dat haar moeder, die in paniek was, haar broer probeerde te reanimeren. Al die tijd stond de benadeelde partij op de trap en zij heeft alles gezien, totdat één van de verbalisanten haar daar heeft weggehaald.
De officier van justitie heeft verzocht aan te sluiten bij het oordeel van het gerechtshof in haar arrest tegen [medeverdachte] en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De raadsman heeft ook verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade voor broers en zussen. De rechtbank verwijst naar wat ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij [broertje van slachtoffer] (haar broer). De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij heeft de mogelijkheid om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
Immateriële schade (shockschade)
Uit de onderbouwing van de vordering kan geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. Voorstelbaar en niet betwist is dat de benadeelde partij hevig geschokt is door de gewelddadige dood van haar broer. Voor toekenning van shockschade is echter vereist dat uit die hevige schok geestelijk letsel is voortgevloeid dat in deze procedure kan worden vastgesteld. Daarvan is geen sprake en de vordering is wat dat betreft onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen in deze procedure alsnog nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.
12.4.
[vader van slachtoffer] (de vader van [slachtoffer] )
De benadeelde partij [vader van slachtoffer] vordert € 20.000,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is onderbouwd. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verder toegelicht.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft de vordering betwist, nu niet is onderbouwd dat de benadeelde partij de vader van [slachtoffer] is.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de advocaat van de benadeelde partij, dat er geen twijfel over bestaat dat de benadeelde partij de vader van [slachtoffer] is. Hoewel dat beter onderbouwd had kunnen worden dan nu is gedaan, ziet de rechtbank geen reden de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Affectieschade
Gelet op hetgeen is overwogen bij de vordering van [moeder van slachtoffer] voor zover het de affectieschade betrof, zal de rechtbank de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [vader van slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van het toe te wijzen bedrag. Dat [medeverdachte] niet hoofdelijk tot betaling is veroordeeld en de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] geen contact met elkaar mogen hebben, maken niet dat van het uitgangspunt van hoofdelijke toewijzing moet worden afgeweken.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 48, 49, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
medeplichtigheid aan doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten
216 (tweehonderdzestien) dagen bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
149 (honderdnegenenveertig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan forensisch ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling;
  • meewerkt aan vervolgbehandeling als de Waag of een soortgelijke instelling of de jeugdreclassering dat nodig acht of adviseert;
  • op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft met de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] en overleden op 23 december 2022, tenzij zij behoefte hebben aan contact in het kader van herstelbemiddeling;
  • op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft met [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2006;
  • meewerkt aan ITB-HKA zolang als de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • zich zal houden aan de afspraken en het weekschema, behorend bij het elektronisch toezicht (met GPS), tot 30 november 2024;
  • zal verblijven bij [zorginstelling] aan de [adres 1] , [woonplaats] en zich zal houden aan de daar geldende regels en afspraken;
  • zich zal houden aan een avondklok die inhoudt dat de veroordeelde zich dagelijks vanaf 19.00 tot 7.00 uur in het pand van [zorginstelling] , [adres 1] , [adres 5] zal bevinden. De avondklok geldt tot 30 november 2024 en kan in overleg met en na akkoord van de jeugdreclassering worden verruimd;
  • zich zal houden aan een locatieverbod voor de stad Amsterdam, wat
inhoudt dat verdacht zich niet in de stad Amsterdam zal begeven;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een passende
dagbesteding in de vorm van school en/of volgens rooster en/of werk en een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de WSS en alle hulpverlening die de WSS nodig acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool
(Omschrijving: ›PL1300-2022274616-G6289468.
Gelast de teruggave aan de veroordeelde van:
5 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2022274616-G6290473, Iphone).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[moeder van slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
  • € 1.299,15 (zegge duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [moeder van slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[moeder van slachtoffer]ter hoogte van € 36.299,15 (zegge zesendertigduizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) waarvan:
  • € 1.299,15 (zegge duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening,
behalve voor zover deze maatregel al door of namens een ander is betaald.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[moeder van slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[broertje van slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [broertje van slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [broertje van slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[broertje van slachtoffer]ter hoogte van € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze maatregel al door of namens een ander is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[broertje van slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde
[zusje van slachtoffer](in het geheel) niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[vader van slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [vader van slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [vader van slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[vader van slachtoffer]ter hoogte van € 20.000,- (zegge twintigduizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze maatregel al door of namens een ander is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. C.P. Bleeker en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2024.