Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Parl. Gesch. BW Boek 31981, p. 314). Sommige vorderingsrechten zijn zo sterk aan de persoon van de schuldeiser verbonden dat deze niet door een ander persoon geldend gemaakt kunnen worden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De vorderingsrechten van [eiser] op de overheid hebben geen persoonlijk karakter. Het gaat om gewone geldvorderingen tot betaling van bedragen uit hoofde van coronasteunregelingen. Door overdracht (en ook verpanding), waardoor de schuldenaar een andere schuldeiser krijgt (of kan krijgen), verandert niet de inhoud van de prestatie. De persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser spelen geen bijzondere rol en zijn rechten kunnen ook door een ander worden uitgeoefend. Dit maakt dat de aard van de vorderingen zich niet tegen overdracht verzet.
Staat/Appelsgaat niet op. [2] In dat arrest is over vorderingen van de Staat op een vennootschap geoordeeld dat deze naar hun aard onoverdraagbaar zijn, omdat de Staat bijzondere ingrijpende bevoegdheden verkreeg om invloed uit te oefenen op het beleid van de vennootschap die een lening had ontvangen van de Staat. Het is onwenselijk dat een ander dan de Staat deze bevoegdheden gaat uitoefenen als schuldeiser, waarbij bestuursrechtelijke waarborgen (zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en andere bijzondere normen die voor de overheid gelden) ontbreken. In dat arrest is bepaald dat de vorderingsrechten die volgen uit de kredieten niet los konden worden overgedragen. In de onderhavige zaak gaat het niet om vorderingen
vande Staat maar om vorderingen
opde Staat. De bijzondere positie van de Staat als
schuldeiseris niet aan de orde; de Staat is hier
schuldenaar.