ECLI:NL:RBAMS:2024:3796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
C/13/742500 / HA ZA 23 1046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingen uit coronasteunregelingen in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van een failliete vennootschap en ING Bank N.V. De curator vorderde een verklaring voor recht dat de vorderingen uit hoofde van de NOW- en TVL-regelingen niet overdraagbaar en niet verpandbaar zijn. De curator stelde dat deze vorderingen, die voortvloeien uit coronasteunmaatregelen, bedoeld zijn om de werknemers en de vaste lasten van de failliete onderneming te ondersteunen, en dat verpanding onverenigbaar is met het doel van deze regelingen. ING voerde daarentegen aan dat de vorderingen wel degelijk overdraagbaar en verpandbaar zijn, en dat de verpandbaarheid bijdraagt aan de financiering van de loonkosten en vaste lasten.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen uit hoofde van de NOW- en TVL-regelingen zowel overdraagbaar als verpandbaar zijn. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 3:83 lid 1 BW, waarin staat dat vorderingsrechten in beginsel overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet. De rechtbank concludeerde dat de aard van de vorderingen zich niet verzet tegen overdracht, omdat het geen persoonlijk karakter heeft. De curator's argument dat de doelstellingen van de regelingen zich verzetten tegen overdraagbaarheid werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de NOW- en TVL-vorderingen onder het stil pandrecht van ING vallen, waardoor ING bevoegd was om te verrekenen. De vorderingen van de curator werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/742500 / HA ZA 23-1046
Vonnis van 26 juni 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[curator] ,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] B.V.,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. W.T.N. Vlasveld,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. T.T. van Zanten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 november 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 6 maart 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 juni 2024 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 mei 2022 is [eiser] B.V. (hierna: [eiser] ) in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Den Haag. [eiser] maakte onderdeel uit van het [eiser] - concern. De andere twee vennootschappen in het concern zijn ook in staat van faillissement verklaard op 17 mei 2022.
2.2.
ING heeft in september 2020 voor € 2.500.000 financiering verstrekt aan het [eiser] -concern. In dat kader heeft ING verschillende zekerheden bedongen, waaronder de vestiging van een stil pandrecht op de (toekomstige) vorderingen van [eiser] .
2.3.
Voorafgaand aan haar faillissement heeft [eiser] een beroep gedaan op coronasteunmaatregelen, te weten op de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW) en op de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL).
2.4.
In de NOW staat in artikel 3 dat het doel van deze subsidie is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten. In artikel 11 onder a staat opgenomen dat aan de werkgever aan wie de subsidie wordt verleend, de verplichting wordt opgelegd de subsidie uitsluitend aan te wenden voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval wordt aangewend voor de betaling van loonkosten.
2.5.
De TVL is een regeling voor ondernemers met omzetverlies als gevolg van coronamaatregelen.
2.6.
Op 1 april en 22 april 2022 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) respectievelijk € 324.078,98 en € 440.000 betaald aan [eiser] op de bij ING aangehouden bankrekening. Het ging om TVL-subsidies. Het debetsaldo op de bankrekening van [eiser] werd door deze betalingen verminderd.
2.7.
Na het faillissement van [eiser] heeft het UWV in de maanden mei, juni en juli 2022 op de bij ING aangehouden bankrekening van [eiser] een bedrag van in totaal € 51.939 in drie termijnen aan NOW-subsidies betaald.
Deze betalingen hebben geleid tot een vermindering van het debetsaldo op de rekening van [eiser] . De loonkosten waarop deze NOW-betalingen betrekking hadden (de salarissen van personeel over de maanden januari, februari en maart 2022), waren op dat moment al betaald door [eiser] met gebruikmaking van het door ING verstrekte krediet.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij vonnis – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. een verklaring voor recht dat
NOW- en TVL-vorderingen niet verpandbaar zijn en daarmee dat ING geen pandrecht verkreeg op de vorderingen uit deze regelingen van [eiser] ,
ING bij gebreke van een pandrecht op de TVL-vorderingen niet bevoegd was de bedragen van TVL-gelden van in totaal € 760.078,98 die [eiser] vóór haar faillissement ontving te verrekenen,
ING bij gebreke van een pandrecht op de NOW-vorderingen niet bevoegd is om zich te verhalen op de na datum faillissement ontvangen NOW-betalingen van in totaal € 51.939,
II. een veroordeling van ING tot betaling aan de curator van een bedrag van € 760.078,98, zijnde het bedrag aan TVL-betalingen dat ING verrekende voor de uitspraak van het faillissement van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente,
III. een veroordeling van ING tot betaling aan de curator van een bedrag van € 51.939, zijnde het bedrag aan NOW-betalingen dat op de door de [eiser] bij ING aangehouden bankrekening na de uitspraak van het faillissement van [eiser] werd ontvangen en dat ING nog onder zich houdt, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De curator stelt dat vorderingen die voortvloeien uit de NOW- en de TVL-regeling naar hun aard niet overdraagbaar zijn en dat deze daardoor ook niet verpandbaar zijn. Het doel van de regelingen is dat de NOW-gelden terecht dienen te komen bij de werknemers en dat de TVL-gelden dienden om de vaste lasten te voldoen. Verpanding van deze gelden is daarmee onverenigbaar. Dit heeft tot gevolg dat geen stil pandrecht van ING op de NOW- en TVL-vorderingen van [eiser] is ontstaan. Daarom doet zich de uitzondering van het arrest Mulder q.q./CLBN niet voor. [1] ING heeft in strijd met artikel 54 lid 1 en lid 2 Fw de TVL-gelden en NOW-gelden verrekend met haar vorderingen op [eiser] (zie 2.6 en 2.7). De op de bij ING aangehouden bankrekening binnengekomen TVL- en NOW-gelden komen toe aan de faillissementsboedel, niet aan ING.
3.3.
ING voert verweer en voert aan dat vorderingen die voortvloeien uit de NOW- en TVL-regelingen overdraagbaar en verpandbaar zijn. De niet-overdraagbaarheid volgt niet uit de onderliggende regelingen. Bovendien draagt de verpandbaarheid van deze vorderingen juist bij aan de doelen van de bedoelde regelingen, omdat hierdoor de voorfinanciering van de loonkosten en andere vaste lasten wordt bevorderd en deze kosten betaald kunnen worden. Banken zijn eerder bereid voor te financieren als zij een pandrecht kunnen vestigen op subsidies.
Volgens ING mocht zij vanwege haar pandrecht conform het arrest Mulder q.q./CLBN haar vorderingen op [eiser] verrekenen met de NOW- en TVL-gelden die zijn ontvangen op de bij ING aangehouden bankrekening van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het eens over het volgende. De TVL-betalingen zijn voor het faillissement van [eiser] ontvangen op de bij ING aangehouden bankrekening op een moment dat de peildatum in de zin van artikel 54 lid 1 Fw was gepasseerd. De NOW-betalingen zijn na datum van het faillissement ontvangen op de bij ING aangehouden bankrekening. Als de TVL- en NOW-gelden verpandbaar zijn en dus onder het stil pandrecht van ING vallen, dan mocht ING verrekenen op grond van het arrest Mulder q.q./CLBN. Dit als uitzondering op artikel 54 lid 1 en lid 2 Fw.
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt en waarover zij een inhoudelijk oordeel van deze rechtbank vragen is of de vorderingen uit hoofde van de NOW-regeling en de TVL-regeling overdraagbaar en daarmee verpandbaar zijn.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen zowel uit hoofde van de NOW-regeling als uit hoofde van de TVL-regeling overdraagbaar en verpandbaar zijn. In artikel 3:83 lid 1 BW staat het wettelijk uitgangspunt dat vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. Dit geldt ook voor vorderingsrechten uit publiekrechtelijke rechtsverhoudingen. Uit artikel 3:228 BW volgt dat vorderingsrechten die overdraagbaar zijn, tevens verpandbaar zijn.
Bij wet is niet bepaald dat de vorderingsrechten uit hoofde van de NOW- en TVL-regelingen niet overdraagbaar zijn. Ook de aard van deze vorderingsrechten verzet zich niet tegen overdracht. Dat is het geval als het vorderingsrecht een persoonlijk karakter heeft, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis. Vorderingsrechten hebben een persoonlijk karakter wanneer de door de schuldenaar te verrichten prestatie verband houdt met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser (
Parl. Gesch. BW Boek 31981, p. 314). Sommige vorderingsrechten zijn zo sterk aan de persoon van de schuldeiser verbonden dat deze niet door een ander persoon geldend gemaakt kunnen worden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De vorderingsrechten van [eiser] op de overheid hebben geen persoonlijk karakter. Het gaat om gewone geldvorderingen tot betaling van bedragen uit hoofde van coronasteunregelingen. Door overdracht (en ook verpanding), waardoor de schuldenaar een andere schuldeiser krijgt (of kan krijgen), verandert niet de inhoud van de prestatie. De persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser spelen geen bijzondere rol en zijn rechten kunnen ook door een ander worden uitgeoefend. Dit maakt dat de aard van de vorderingen zich niet tegen overdracht verzet.
4.4.
De curator heeft aangevoerd dat het doel van de NOW- en TVL-regelingen zich verzet tegen de overdraagbaarheid van daaruit voortvloeiende vorderingen. Dit gaat niet op. Het enkele feit dat in de NOW-regeling is bepaald dat de subsidie moet worden aangewend voor de betaling van de loonkosten en dat in de TVL-regeling is bepaald dat dit een tegemoetkoming is voor de vaste lasten, betekent niet dat deze vorderingen daarom naar hun aard onoverdraagbaar zijn. In de regelingen is niet opgenomen dat de werknemers en schuldeisers uit de subsidiegelden zelf betaald moeten worden. ING heeft er terecht op gewezen dat de subsidiegelden pas achteraf werden uitbetaald, dus dat het dus ook niet mogelijk was ze rechtstreeks daarvoor aan te wenden.
4.5.
De curator heeft gesteld dat de NOW- en TVL-subsidies onoverdraagbaar zijn, omdat er anders een risico bestaat dat de werknemers en schuldeisers niet betaald worden en de doelstelling van de subsidie niet wordt bereikt. De rechtbank verwerpt dat betoog. Bij betaling van een geldsom aan de subsidieontvanger vloeit de subsidie in het vermogen van de ontvanger. Een schuldenaar staat met zijn hele vermogen in voor de nakoming van zijn verplichtingen; volgens art. 3:276 BW kunnen schuldeisers zich op alle goederen van hun schuldeisers verhalen. Dat betekent dat ook als een subsidie met een bepaald doel is uitgekeerd die subsidie nadat uitkering heeft plaatsgevonden aan het verhaal door alle schuldeisers van de subsidieontvanger blootstaat. Dat neemt niet weg dat op de ontvanger van de subsidie de verplichting rust zijn vermogen (waarvan de uitgekeerde subsidie deel uitmaakt) zo aan te wenden dat aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Dit alles geldt zowel als de subsidie overdraagbaar (en dus verpandbaar) zou zijn als wanneer deze niet overdraagbaar zou zijn. Ook als de subsidievorderingen niet overdraagbaar zijn, kan de subsidieontvanger de subsidie gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze bestemd is.
Het is aan de subsidieverlenende instantie om erop toe te zien dat aan de voorwaarden voor de subsidie wordt voldaan. Dat is ook in dit geval gebeurd, omdat het gaat om subsidies die voorlopig worden toegekend en waarbij achteraf de subsidie definitief wordt toegekend indien en voor zover aan de subsidievoorwaarden is voldaan. Onoverdraagbaarheid zou geen enkele garantie bieden voor de juiste besteding.
4.6.
De vergelijking van de curator met het arrest
Staat/Appelsgaat niet op. [2] In dat arrest is over vorderingen van de Staat op een vennootschap geoordeeld dat deze naar hun aard onoverdraagbaar zijn, omdat de Staat bijzondere ingrijpende bevoegdheden verkreeg om invloed uit te oefenen op het beleid van de vennootschap die een lening had ontvangen van de Staat. Het is onwenselijk dat een ander dan de Staat deze bevoegdheden gaat uitoefenen als schuldeiser, waarbij bestuursrechtelijke waarborgen (zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en andere bijzondere normen die voor de overheid gelden) ontbreken. In dat arrest is bepaald dat de vorderingsrechten die volgen uit de kredieten niet los konden worden overgedragen. In de onderhavige zaak gaat het niet om vorderingen
vande Staat maar om vorderingen
opde Staat. De bijzondere positie van de Staat als
schuldeiseris niet aan de orde; de Staat is hier
schuldenaar.
4.7.
De conclusie is dat de NOW- en TVL-vorderingen onder het stil pandrecht van ING vallen en ING mocht verrekenen. Dit betekent dat de vorderingen van de curator worden afgewezen.
4.8.
Gezien het feit dat ING niet om een kostenveroordeling heeft verzocht en deze procedure het karakter heeft van een proefprocedure, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

de rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. F.L. Bolkestein, rechters, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 17 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1641.
2.HR 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2326.