Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een eenmanszaak, en [gedaagde], een incassobureau. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van 14 juni 2023, waarin de kantonrechter een hoofdsom van € 7.423,73 had toegewezen aan [eiser], inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente. Na de uitspraak heeft de deurwaarder de bedragen geïnd, maar [gedaagde] heeft een afrekening gemaakt die niet overeenkwam met de afrekening van de deurwaarder. [eiser] heeft [gedaagde] om opheldering gevraagd, maar heeft uiteindelijk een procedure aangespannen omdat er geen uitbetaling had plaatsgevonden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2024 zijn beide partijen gehoord. [eiser] vorderde onder andere betaling van € 1.821,22, wettelijke rente en kosten voor juridische bijstand. [gedaagde] betwistte dat er nog een vordering openstond na een betaling van € 8.298,08. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de berekeningen van [gedaagde] niet klopten en heeft de afrekening van de deurwaarder als uitgangspunt genomen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] recht heeft op een bedrag van € 75,59, plus wettelijke rente over een deel van het geïncasseerde bedrag, en heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] onredelijk lang heeft gewacht met het uitbetalen van het deel van het geïncasseerde bedrag dat aan [eiser] toekwam. Dit heeft geleid tot de toekenning van wettelijke handelsrente over het bedrag dat [eiser] toekwam. De proceskosten zijn begroot op € 1.038,82, die door [gedaagde] moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.