ECLI:NL:RBAMS:2024:3755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
10987047 \ CV EXPL 24-2722
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over incassokosten en betaling na toegewezen vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een eenmanszaak, en [gedaagde], een incassobureau. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van 14 juni 2023, waarin de kantonrechter een hoofdsom van € 7.423,73 had toegewezen aan [eiser], inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente. Na de uitspraak heeft de deurwaarder de bedragen geïnd, maar [gedaagde] heeft een afrekening gemaakt die niet overeenkwam met de afrekening van de deurwaarder. [eiser] heeft [gedaagde] om opheldering gevraagd, maar heeft uiteindelijk een procedure aangespannen omdat er geen uitbetaling had plaatsgevonden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2024 zijn beide partijen gehoord. [eiser] vorderde onder andere betaling van € 1.821,22, wettelijke rente en kosten voor juridische bijstand. [gedaagde] betwistte dat er nog een vordering openstond na een betaling van € 8.298,08. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de berekeningen van [gedaagde] niet klopten en heeft de afrekening van de deurwaarder als uitgangspunt genomen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] recht heeft op een bedrag van € 75,59, plus wettelijke rente over een deel van het geïncasseerde bedrag, en heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] onredelijk lang heeft gewacht met het uitbetalen van het deel van het geïncasseerde bedrag dat aan [eiser] toekwam. Dit heeft geleid tot de toekenning van wettelijke handelsrente over het bedrag dat [eiser] toekwam. De proceskosten zijn begroot op € 1.038,82, die door [gedaagde] moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10987047 \ CV EXPL 24-2722
Vonnis van 27 juni 2024(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Aliter Melius B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 maart 2024 met producties
- de rolmededeling van 28 maart 2024
- de conclusie van antwoord met producties
- de akte overleggen producties, tevens wijziging/vermindering van eis
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2024. [eiser] is met haar gemachtigde verschenen. Voor [gedaagde] zijn [naam 1] (eigenaar), [naam 2] en [naam 3] verschenen. Partijen zijn gehoord, [eiser] ook aan de hand van een pleitnota, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is de datum daarvan op vandaag bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak. [gedaagde] exploiteert een incassobureau.
2.2.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is een overeenkomst tot stand gekomen voor het incasseren van een openstaande vordering uit haar onderneming ter hoogte van € 6.713,08 (hierna: de vordering).
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] een factuur van € 1.210,– incl. btw betaald voor het produceren van een dagvaarding.
2.4.
De kantonrechter heeft met het vonnis van 14 juni 2023 de hoofdsom van € 7.423,73, bestaande uit het bedrag van de vordering en buitengerechtelijk incassokosten, toegewezen, net als de rente over de vordering en de kosten van het geding. Uit het vonnis blijkt dat [gedaagde] [eiser] bijstond in die procedure.
2.5.
De deurwaarder heeft de door de kantonrechter toegewezen bedragen geïnd. De afrekening van de deurwaarder luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Hoofdsom € 7.423,73
Gereserveerde rente € 180,24
Dagvaarding [gedaagde] € 104,02
Griffierecht € 244,00
Salaris gemachtigde € 445,00
Nasalaris (exl) € 132,00
Leges KvK (btag) € 5,31
––––––––
U komt toe:
Voor u geïncasseerd € 8.534,30
Voorschot ontvangen(03 januari 2023) € 375,00
––––––––
SALDO € 8.909,30
Ons komt toe:
Dagvaarding [gedaagde] € 104,02*
Griffierecht € 244,00 *
Salaris gemachtigde € 222,50
Nasalaris (belast) € 132,00*
Leges KvK (btag) € 5,31*
Rolacties € 34,40 *
BTW 21,00 % OVER.*.498,23 € 104,65 *
–––––––––
TOTAAL KOSTEN € 846,88
–––––––––
DOOR U TE ONTVANGEN € 8.062,42
========”
2.6.
Vervolgens heeft [gedaagde] een afrekening gemaakt en die [eiser] toegezonden. [gedaagde] vermeldt als hoofdsom: € 7.423,73, als rente: € 99,60, als ontvangen door [gedaagde] : € 8.534,30, als incassokosten € 1.113,56 en als kosten deurwaarder € 498,23. Verder vermeldt de afrekening een succesfee van 10% en een voorschot van € 375,– met de daar tegenoverstaande kosten van het griffiegeld van € 244,– en een bedrag aan btw. Volgens de berekening van [gedaagde] resteert voor [eiser] € 5.816,77.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] om een toelichting gevraagd over [gedaagde] ’s afrekening, omdat het haar onduidelijk was. Vervolgens is [eiser] deze procedure begonnen, ook omdat [gedaagde] haar nog niets had uitbetaald.
2.8.
Na dagvaarding heeft [gedaagde] op 8 april 2024 € 8.298,08 betaald, dat volgens haar bestaat uit de hoofdsom met de al betaalde kosten voor het opstellen van de dagvaarding en het restant van het voorschot voor de griffierechten en zonder de succesfee.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- € 1.821,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 8.534,30 vanaf 22 november 2023 tot de dag van gehele betaling;
- de wettelijke handelsrente over de gerestitueerde € 1.585,00 vanaf 14 september 2022 tot en met 8 april 2024;
- € 2.238,50 aan daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2023 en de buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten.
Daarnaast vordert [eiser] ook te verklaren voor recht dat [gedaagde] schuldig is aan nalatigheid en/of wanprestatie, althans dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de incasso-opdracht niet naar behoren uit te voeren en wegens het onnodig lang onder zich houden van de aan [eiser] toekomende gelden.
3.2.
[eiser] stelt daartoe, kort gezegd, dat partijen een overeenkomst van opdracht met elkaar hebben gesloten en dat [gedaagde] op grond van artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is om als goed opdrachtnemer te handelen en redelijk en bekwaam te werk dient te gaan, maar dat zij dat niet heeft gedaan. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] haar moedwillig misleid over de te betalen kosten, maar ook heeft zij te weinig inspanning geleverd voor de kosten die zij uiteindelijk aan [eiser] in rekening heeft gebrachte en voorts heeft [gedaagde] niet aangetoonde deurwaarderskosten in rekening gebracht. [gedaagde] heeft in strijd gehandeld met wat van een redelijk handelend incassobureau mag worden verwacht en de aan haar verstrekte opdracht gebrekkig uitgevoerd. Door deze gang van zaken heeft [eiser] allerlei kosten moeten maken en daar is [gedaagde] ook voor aansprakelijk.
3.3.
[gedaagde] betwist – samengevat – dat [eiser] nog een vordering op haar heeft na betaling van € 8.298,08. Verder betwist [gedaagde] dat [eiser] in deze zaak recht heeft op de werkelijk gemaakte proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de berekening van [gedaagde] op verschillende punten niet aansluit op, dan wel fors afwijkt van de afrekening van de deurwaarder. Ook de berekening van [eiser] naar waar zij volgens haar nog recht op heeft, is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist.
4.2.
Voor de berekening neemt de kantonrechter de afrekening van de deurwaarder als uitgangspunt. Die heeft [gedaagde] € 8.062,42 uitgekeerd. In dat bedrag zit nog het restant van het bedrag aan salaris gemachtigde, te weten € 188,10, opgebouwd uit het toekende bedrag aan salaris gemachtigde minus het salaris gemachtigde dat de deurwaarder toekomt en een rolhandeling. Verder zit in het uitgekeerde bedrag ook € 710,65 aan buitengerechtelijke incassokosten. Beide bedragen hebben tot doel om een tegemoetkoming te bepalen in de door een gemachtigde gemaakte kosten, zodat die in beginsel ook die gemachtigde toekomt. De kantonrechter oordeelde in het vonnis van 14 juni 2023 dat dit terechte kosten zijn, zodat die in dit geval [gedaagde] toekomen.
4.3.
Kortom: van de door de deurwaarder aan [gedaagde] uitgekeerde € 8.062,42 komt € 188,10 + € 710,65 toe aan [gedaagde] , zodat resteert: € 7.163,67.
4.4.
[gedaagde] heeft zowel bij de na dagvaarding gedane betaling aan [eiser] als op de zitting verklaard dat zij afziet van een succesfee en de kosten voor het opstellen van de dagvaarding. Enerzijds betekend dit dat [eiser] geen belang meer heeft bij een verklaring voor recht dat [gedaagde] – voor zover juist – nalatig was of wanprestatie vertoonde. Anderzijds betekent dit dat [gedaagde] het betaalde bedrag van € 1.210,– (inc. btw) voor het opstellen van de dagvaarding terugbetaalt. Dat betekent dat [eiser] recht heeft op het in 4.3 genoemde bedrag van € 7.163,67 + € 1.210,– = € 8.373,67. Hiervan heeft [gedaagde] op 8 april 2024 € 8.298,08 betaald, zodat voor [eiser] resteert: € 75,59. De vordering kan dan ook voor dat bedrag worden toegewezen.
4.5.
Verder heeft [gedaagde] onredelijk lang gewacht met het uitbetalen van het deel van het geïncasseerde bedrag waar [eiser] recht op had. Zelfs bij een discussie wat precies de hoogte van het deel van dat bedrag was wat [eiser] toekwam, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om het niet betwiste deel in ieder geval al uit te keren. Door dat niet te doen heeft [eiser] terecht aangevoerd dat haar wettelijke handelsrente toekomt. Deze wordt vastgesteld over het bedrag van € 7.163,67, vanaf 22 november 2023 tot de betaling op 8 april 2024.
4.6.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft verzocht om de werkelijke proceskosten, maar daar bestaat in deze procedure geen aanleiding toe. De proceskosten van [eiser] worden dan ook begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.038,82

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 75,59, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 7.163,67, met ingang van 22 november 2023 tot 8 april 2024,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.038,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, bijgestaan door mr. H. El Falah, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
761