ECLI:NL:RBAMS:2024:3684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
1311216224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 februari 2024 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in Antwerpen, België, is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1975, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, witwassen, vervalsing van documenten en handel in valse documenten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de overlevering toe te staan, terwijl de verdediging betoogde dat het EAB disproportioneel was en dat de opgeëiste persoon bereid was om naar België te komen om een verklaring af te leggen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om de evenredigheid van het EAB te toetsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig zouden maken. De rechtbank heeft ook de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet toegepast en heeft verwezen naar eerdere uitspraken met betrekking tot detentieomstandigheden in België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.112162.24
Datum uitspraak: 13 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 februari 2024 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
verblijfadres: [verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 mei 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogenwind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door A. Gieselink, onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 2 februari 2024, met referentie dossier nr: 2020/070 OR A. Gieselink; not.nr: AN45.F1.510614/20.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Evenredigheid

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitvaardigen van het EAB disproportioneel is. De opgeëiste persoon heeft er alles aan gedaan om de afgelopen tijd beschikbaar te zijn voor de Belgische autoriteiten. Hij heeft diverse mailwisselingen gehad met de onderzoeksrechter waarin staat dat de opgeëiste persoon bereid was om naar België te komen om een verklaring af te leggen. Als de opgeëiste persoon na overlevering vast komt te zitten, zal dat ten koste gaan van zijn verdedigingsmogelijkheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB te toetsen. Blijkbaar hebben de Belgische autoriteiten, ondanks meerdere verzoeken van de opgeëiste persoon, er toch voor gekozen om een EAB uit te vaardigen. Daar dient de rechtbank gehoor aan te geven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB te toetsen en dat, gezien de aangehaalde e-mailcorrespondentie tussen de onderzoeksrechter en de opgeëiste persoon, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de onderzoeksrechter, die nadien het EAB heeft uitgevaardigd, dit niet heeft gedaan. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank overweegt de rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de belangen van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen heeft bij brief van 30 april 2024 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond artikel 11: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Tegen deze achtergrond is op 23 april 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving
,Fundamentele rechten en Vrijheden van de Dienst internationale samenwerking in strafzaken ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
2.
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
3.
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.

De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm

Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie, afgezet tegen de in de praktijk gebleken zorgelijke omstandigheden in Belgische detentie-instellingen, onvoldoende is. De raadsman legt daartoe enkele nieuwsartikelen over met betrekking tot de huidige stand van zaken in Antwerpse gevangenissen. Hierin worden onder andere de marteling en foltering in maart 2024, een grote vechtpartij eind april 2024 en voortdurende overbevolking genoemd. Het is niet concreet bekend in welke penitentiaire inrichting in Antwerpen de opgeëiste persoon terecht zal komen. Er dienen nadere vragen gesteld te worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om duidelijkheid te krijgen over in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon terecht zal komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de algemene detentiegarantie voldoende is en verzoekt de rechtbank om de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). De rechtbank is ambtshalve bekend met de recente geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen (13 maart 2024) en Sint-Gillis (18 maart 2024) en de landelijke staking begin april in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het reeds aangenomen algemene gevaar. Veel van de door de raadsman benoemde zorgen zijn (deels) aanleiding zijn geweest tot het aannemen van het algemene gevaar ten aanzien van Belgische detentie-instellingen. De rechtbank gaat aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie [5] en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de naleving van afgegeven detentiegaranties. Voor het stellen van aanvullende vragen bestaat onder die omstandigheden geen aanleiding.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg, afdeling Antwerpen, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. C.M. Delstra en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.