ECLI:NL:RBAMS:2024:3650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
13/029107-24 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een ontploffing met zwaar vuurwerk en bedreiging

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die op 21 november 2023 in Amsterdam een Cobra 6 vuurwerk heeft laten ontploffen in een brievenbus. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat op 4 juni 2024 plaatsvond. De officier van justitie, mr. W. van Poll, eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten te ernstig waren voor een lagere straf.

De man werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, het vernielen van brievenbussen, en het bedreigen van een persoon via WhatsApp. De rechtbank achtte de feiten bewezen, met uitzondering van het medeplegen van de ontploffing en vernieling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de impact op de gemeenschap en de toenemende incidenten van explosies in Amsterdam.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de stappen die hij heeft ondernomen om zijn leven te verbeteren tijdens detentie. De rechtbank legde een voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn impulsief gedrag. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge straffen voor dergelijke delicten, gezien de maatschappelijke impact van vuurwerkincidenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/029107-24 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [naam 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W. van Poll, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen van het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing op 21 november 2023 door een Cobra Super 6 in een brievenbus af te laten gaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners te duchten was;
2. het medeplegen van het vernielen van brievenbussen en het bellentableau van de woningen aan de [adres] op 21 november 2023;
3. het bedreigen van [naam 2] met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [naam 2] berichten te sturen via Whatsapp in de periode van 19 tot en met 23 november 2023;
4. het medeplegen van het voorhanden hebben van twaalf stuks knalvuurwerk (Cobra Super 6) op 20 februari 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten kunnen worden bewezen, met uitzondering van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen. Verdachte heeft bekend alleen te hebben gehandeld. Voor het overige heeft de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten bewezen, met uitzondering van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is volgens de jurisprudentie (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230) vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat gevaar daadwerkelijk te duchten was. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Het begrip voorzienbaar moet worden onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden van de zaak die voorligt. Het ziet dus niet op een theoretische kans dat gevaar zou kunnen ontstaan.
De rechtbank is ambtshalve bekend dat het levensgevaar of het gevaar op zwaar lichamelijk letsel afhankelijk is van waar een persoon zich bevindt ten opzichte van de ontploffende Cobra Super 6. De Cobra Super 6 ontplofte in een brievenbus waarvan de voorzijde aan de straat gelegen was. De achterkant van de brievenbus was niet gelegen in een woning, maar aan een gemeenschappelijke hal op de begane grond. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of er ten tijde van het plaatsen van het explosief, dat midden in de nacht plaatsvond, personen in de nabijheid van het explosief aanwezig waren. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was en zal de verdachte ook ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359,
derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarom volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
Feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4:
1. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 juni 2024.
Feit 1 en feit 2:
2. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023264370-2 van 21 november 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 3.
Feit 1 en 4:
3. Een geschrift, te weten een verkort rapport explosievenonderzoek aan betwist vuurwerk van 5 september 2023, opgemaakt door dr. ir. A.W.C. Hulsbergen, inclusief bijlagen, doorgenummerde bladzijden 94 tot en met 101.
Feit 2:
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023264370-10 van 14 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde bladzijden 16 tot en met 22.
Feit 3:
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 18808805 van 12 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde bladzijden 31 tot en met 40.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 21 november 2023 te Amsterdam opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, door een stuk zwaar vuurwerk (een Cobra, super 6) tot ontploffing te brengen in de brievenbus van een woning aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde brievenbus, de overige brievenbussen en de portiekdeur in het portiekgebouw aan de [adres] te duchten was;
Feit 2:
op 21 november 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk brievenbussen en het bellentableau van de woningen aan de [adres] , die aan woningbouwvereniging Stadgenoot toebehoorden, heeft vernield;
Feit 3:
in de periode van 19 november 2023 tot en met 23 november 2023 te Amsterdam, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door die [naam 2] berichten te sturen via Whatsapp waarin hij onder andere zegt ‘Ik neuk je kankerkinderen als het moet’ en ‘Adres van [naam 3] , anders raak je al je tanden kwijt in plaats van de helft’ en ‘Je bent de lul’ en ‘Laatste kans of je bent komende week faya. Ik heb alle info, alles letterlijk behalve als je onder een brug slaapt vind ik je’;
Feit 4
op 20 februari 2024 te Amsterdam, opzettelijk op het adres aan de [adres] , 12 stuks knalvuurwerk (Cobra, super 6), in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld die de reclassering heeft geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. De verdediging heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een gevangenisstraf op te leggen van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf van 240 uur. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gesteld.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk in een brievenbus in een woonwijk in het midden van de nacht. Het teweegbrengen van explosies zoals die waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, is de laatste jaren in Amsterdam in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken grote schade en hebben niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor andere inwoners en bezoekers van de stad. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor schade.
De persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 mei 2024. Hieruit blijkt, samengevat, het volgende. Verdachte woont zelfstandig in een huurwoning. Hij werkt fulltime als schoonmaker, deels in loondienst en deels als zelfstandige. Hij kan rondkomen van zijn inkomen. Verdachte heeft een schuld bij de Belastingdienst. Het alcoholgebruik van verdachte heeft bijgedragen aan zijn delictgedrag. Verdachte gebruikte al sinds zijn dertiende levensjaar cannabis, maar is daarmee gestopt sinds hij in detentie zit. Dat doet hem goed. Hij is voornemens om geen softdrugs meer te gebruiken. Er zijn enige zorgen om het psychosociaal functioneren. Bij verdachte lijkt sprake te zijn van impulsief gedrag, een gebrekkige zelfbeheersing en agressieproblematiek. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert een deels voorwaardelijke straf met daarbij een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole als bijzondere voorwaarden. In detentie richt verdachte zich op zijn ontwikkeling door cursussen te volgen.
Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat verdachte gedurende het onderzoek en ter terechtzitting een open proceshouding heeft aangenomen en blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft de feiten bekend en laten merken dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn daden.
Positief is dat verdachte tijdens zijn voorarrest met zijn toekomst aan de slag is gegaan door een paar cursussen te gaan volgen. De rechtbank realiseert zich dat door het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachte mogelijk zijn woning en werk kwijtraakt. De rechtbank is echter van oordeel dat de feiten te ernstig zijn om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden en de houding van verdachte wel redenen om in het voordeel van verdachte af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.

8.Beslag

Het dossier bevat drie kennisgevingen waar de officier van justitie conservatoir beslag legt op drie reeds in beslag genomen voorwerpen: een personenauto, een horloge en een geldbedrag van € 715,-. Het voor het conservatoir beslag gelegde klassieke beslag blijft voortbestaan.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie niet heeft aangegeven dat de drie hiervoor genoemde voorwerpen waarop zogenoemd dubbelbeslag ligt kunnen worden teruggegeven aan de verdachte, noch heeft zij ten aanzien van deze voorwerpen verbeurdverklaring gevraagd.
Gelet op de verplichting neergelegd in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechtbank op het klassieke beslag te beslissen. De rechtbank zal ten aanzien van de voorwerpen van het klassieke beslag de teruggave gelasten aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten de verdachte. Nu op deze goederen naast klassiek beslag ook conservatoir beslag rust, zullen in het geval van bovenstaande beslissing – de opheffing van het klassiek beslag – de goederen niet feitelijk aan verdachte worden teruggegeven, maar worden uitgewonnen ter verhaal van een eventueel op te leggen schadevergoedingsmaategel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
Feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Algemene voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:
- Veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- Veroordeelde medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde zich na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde zich laat behandelen door Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek zal onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Dagbesteding
Veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Inzicht geven in financiën en meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
  • 1 STK Personenauto (Omschrijving: PL1300-2023264370-G6465230, Merk: BMW);
  • 1 STK Horloge (Omschrijving: PL1300-2023264370-G6466027, Merk: Rolex);
  • € 715 EUR (Omschrijving: PL1300-2023264370-G6465171).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2024.