ECLI:NL:RBAMS:2024:3606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/337403-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugszaken door bewijsuitsluiting van getuigenverklaringen en ondervragingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel en het voorhanden hebben van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijsvoering voornamelijk was gebaseerd op getuigenverklaringen die waren verkregen via enkelvoudige fotoconfrontaties. De verdediging voerde aan dat deze verklaringen niet betrouwbaar waren en dat het ondervragingsrecht van de verdediging was geschonden, omdat getuigen niet konden worden ondervraagd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, die niet konden worden ondervraagd, uitgesloten moesten worden van het bewijs. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, te weten de handel in cocaïne en heroïne, en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht en de noodzaak van betrouwbare bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.337403.21
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [persoon] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot
en met 14 december 2021 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te gemeente
Zaandam en/of te gemeente Purmerend en/of te gemeente Landsmeer en/of te
gemeente Wormerveer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 14 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel, dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt met de verdediging en de officier van justitie vast dat het bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij drugshandel bestaat uit de belastende verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Deze verklaringen over verdachte zijn afgelegd naar aanleiding van enkelvoudige fotoconfrontaties. Niet op enige andere manier zijn in het uitvoerige politieonderzoek aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte naar voren gekomen. Voorop gesteld staat geen rechtsregel eraan in de weg om voor het bewijs gebruik te maken van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto. Wel is de rechtbank, met de verdediging van oordeel dat herkenningen die tot stand komen naar aanleiding van enkelvoudige fotoconfrontaties met grote behoedzaamheid moeten worden bezien en op hun betrouwbaarheid dienen te worden getoetst voordat deze daadwerkelijk tot bewijs worden gebezigd. In algemene zin geldt dat van deze manier van confronteren een suggestieve werking uitgaat.
Ten aanzien van getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] heeft de verdediging niet het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. Gelet hierop en gelet op de zwakke bewijswaarde van de verklaringen als gevolg van de enkelvoudige fotoconfrontaties, heeft de verdediging aangevoerd dat deze getuigenverklaringen, om schending van artikel 6 EVRM te voorkomen, van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1418) blijkt dat de voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, niet alleen van betekenis is bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1015) is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 4] niet verschenen is voor verhoor bij de rechter-commissaris en besloten is hem niet opnieuw op te roepen aangezien hem een verschoningsrecht toekomt. Getuige [getuige 2] is ondanks meerdere pogingen evenmin voor verhoor bij de rechter-commissaris verschenen en getuige [getuige 3] heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] binnen een aanvaardbare termijn alsnog kunnen worden gehoord. Met betrekking tot het gewicht van deze verklaringen overweegt de rechtbank dat een eventuele bewezenverklaring van het ten laste gelegde onmiskenbaar in beslissende mate zal rusten op deze verklaringen. Met de verdediging en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheden van deze getuigen geen compenserende factoren aanwezig zijn.
Gelet op het voorgaande moeten naar het oordeel van de rechtbank, in overeenstemming met het verweer van de raadsman, de verklaringen van getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen ertoe leidt dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op 14 december 2021 een doorzoeking in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden. In de slaapkamer waar verdachte heeft geslapen en waar hij die dag is aangetroffen, is achter een klok 7,52 gram heroïne aangetroffen. Verdachte heeft verklaard niets te weten van die drugs. Volgens verdachte is de kamer waarin hij is aangetroffen niet zijn vaste slaapkamer, maar een logeerkamer waar meerdere mensen gebruik van maken. Ook de moeder van verdachte heeft direct bij de doorzoeking verklaard dat de kamer waar verdachte is aangetroffen niet zijn vaste slaapkamer is. De vader van verdachte, die eveneens tijdens de doorzoeking aanwezig was in de woning, heeft verklaard dat de drugs van hem waren. Gelet op de voornoemde omstandigheden en het ontbreken van andere bewijsmiddelen die duiden op wetenschap bij verdachte van de drugs, concludeert de rechtbank met de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs en dat hij deze in zijn machtssfeer heeft gehad. Dat er een indicatie is dat vader de schuld voor zijn zoon op zich wil nemen, zoals door de officier van justitie gesteld, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook in aanmerking genomen dat de drugs niet direct in zicht lagen, maar verstopt achter een klok waren. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en C.C.J. Maas – van Es, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2024.