ECLI:NL:RBAMS:2024:3597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/37
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake WOZ-waarde en onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 26 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning van eiser vastgesteld op € 1.096.000,-, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Eiser diende op 18 juli 2022 pro forma bezwaar in, maar dit werd op 25 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig zou zijn verzonden. Eiser ging in beroep tegen deze uitspraak.

De heffingsambtenaar reageerde op het beroep met een verweerschrift en erkende dat het bezwaarschrift wel tijdig was ingediend, waardoor het beroep gegrond verklaard kon worden. De rechtbank verdaagde de behandeling van de zaak op 3 augustus 2023, maar besloot uiteindelijk om uitspraak te doen op het beroep van eiser, gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen.

De rechtbank oordeelde verder dat de heffingsambtenaar de tweede uitspraak op bezwaar op 22 maart 2024 niet rechtsgeldig had kunnen nemen, omdat in het belastingrecht niet tweemaal een uitspraak op hetzelfde bezwaar kan worden gedaan. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn niet was overschreden. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/37

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het
niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 26 februari 2022 de
WOZ-waarde van de woning van eiser, de onroerende zaak [adres] [huisnummer] in Amsterdam (de woning), op 1 januari 2022 vastgesteld op € 1.096.000,-. Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2023 opgelegd.
1.3.
Eiser heeft op 18 juli 2022 pro forma bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 30 augustus 2022 heeft eiser zijn bezwaargronden aangevuld.
1.4.
Met de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het bezwaarschrift niet op tijd zou hebben verzonden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en daarin vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiser gericht is tegen een medebelanghebbendebeschikking, waardoor het wel tijdig is ingediend. De heffingsambtenaar heeft het beroep daarom gegrond verklaard en verzocht om terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar.
1.6.
Naar aanleiding van het gewijzigde standpunt van de heffingsambtenaar in het verweerschrift heeft de rechtbank de behandeling van de zaak op de zitting van 3 augustus 2023 verdaagd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de rechtbank laten weten op 22 maart 2024 een nieuwe uitspraak op bezwaar te hebben genomen. Volgens vaste jurisprudentie kan, zonder tussenkomst van de rechter, in het belastingrecht niet tweemaal een uitspraak op bezwaar worden gedaan. [1] De rechtbank heeft om praktische redenen echter overwogen en aan eiser voorgelegd om, ter wille van eiser, het beroepschrift van eiser opnieuw op een zitting te behandelen, als gericht tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2024. Eiser heeft aangegeven daartegen bezwaar te hebben en heeft aangegeven dat zijn beroep zich richt tegen de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022. De rechtbank zal daarom uitspraak doen op het beroep van eiser, als gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022.
2.2.
Omdat de standpunten van partijen met betrekking tot de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022 kenbaar zijn, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift is teruggekomen van zijn standpunt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou zijn en heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022 dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022 en draagt de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de tweede uitspraak op bezwaar op 22 maart 2024 reeds heeft genomen, maar dat de heffingsambtenaar deze niet rechtsgeldig heeft kunnen nemen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan in het belastingrecht namelijk niet tweemaal een uitspraak op hetzelfde bezwaar worden gedaan.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.2.
De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar verder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5 [2] ).
3.3.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om hem een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Een redelijke termijn voor de behandeling van een zaak in bezwaar en beroep gezamenlijk is in de regel twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval is het bezwaarschrift ingediend op 18 juli 2022. Bij het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaar dus niet overschreden. Daarom heeft eiser geen recht op een vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad 20 januari 2012, nr. 10/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
2.Zie de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:10307).