ECLI:NL:RBAMS:2024:3554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
13/215878-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met lachgasgebruik en letsel door verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 februari 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) voor het besturen van een voertuig onder invloed van lachgas en het veroorzaken van gevaar op de weg. Tijdens de zitting op 30 mei 2024 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte, die aanvoerde dat hij niet onder invloed van lachgas was tijdens het rijden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar dat niet kon worden vastgesteld dat hij onder invloed van lachgas was op het moment van het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, maar achtte hem wel schuldig aan het veroorzaken van het verkeersongeval door zijn onvoorzichtige rijgedrag. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden op, waarbij een deel van de ontzegging voorwaardelijk werd opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente behandeling in een afkickkliniek en zijn arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215878-23
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
op 19 februari 2023 te Amsterdam door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
hij zich op 19 februari 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed van lachgas verkeerde.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft grove schuld aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Terwijl het donker was en regende, reed verdachte met een te hoge snelheid op een kruising met oranje knipperende verkeerslichten tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] aan. Het slachtoffer reed op een voorrangsweg. Bovendien was verdachte onder invloed van lachgas waardoor er sprake is van een verminderde rijvaardigheid en een verminderd reactievermogen. Beide slachtoffers hebben door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Niet kan worden bewezen dat verdachte onder invloed van lachgas in de auto heeft gereden. Verdachte heeft wel lachgas gebruikt, maar dat was geruime tijd vóór het incident. De effecten van lachgas duren slechts één tot vijf minuten en waren daarom niet meer aanwezig ten tijde van het incident.
Dit heeft ook tot gevolg dat voor wat betreft feit 1 primair slechts sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Verdachte heeft twee verkeersregels overtreden, maar deed dit niet in ernstige mate. Hier had hij ook geen opzet op. Verdachte heeft ongeveer 20 tot 28 km/u te hard gereden en hij heeft geen voorrang verleend.
Er is te weinig informatie voorhanden om te kunnen vaststellen dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen door de aanrijding.
Oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. [1]
Op 19 februari 2023 reed verdachte als bestuurder in zijn auto over een weg in Amsterdam genaamd de Alpen, komende uit de richting van het Ecuplein. Verdachte was samen met zijn vriendin [slachtoffer 2] op weg naar de McDonalds en reed richting de kruising met de Ookmeerweg. De Ookmeerweg is een voorrangsweg. Voor verkeer op de Alpen wordt dat kenbaar gemaakt door op het wegdek aangebrachte haaientanden en het bijbehorende voorrangsbord (verkeersbord model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990). Omdat het nacht was werkten de verkeerslichten op de kruising door middel van knipperende oranje lichten. Aangekomen bij de Ookmeerweg is verdachte zonder daadwerkelijk snelheid te minderen de kruising opgereden en is daar met de voor hem van links komende auto van [slachtoffer 1] in botsing gekomen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben als gevolg van de aanrijding diverse verwondingen opgelopen.
Lachgas
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de auto bestuurde terwijl hij onder invloed van lachgas was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ongeveer een uur voordat hij ging autorijden voor het laatst lachgas had gebruikt, maar dat zijn vriendin ( [slachtoffer 2] ) ook in de auto lachgas wilde gebruiken. Verdachte heeft ontkend ook zelf in de auto nog lachgas te hebben gebruikt.
De lezing van verdachte vindt steun bij de waarnemingen van de getuige [getuige] , die kort na het ongeval bij [slachtoffer 2] een lachgastank tussen haar benen ziet staan en een ballon in haar mond ziet zitten. Over het weggooien van de lachgastank heeft verdachte verklaard dat hij dat deed uit paniek omdat hij bang was als de gebruiker daarvan te worden aangemerkt.
Hoewel [slachtoffer 2] heeft verklaard over het lachgasgebruik door verdachte voorafgaand aan de aanrijding, acht de rechtbank haar verklaringen onvoldoende consistent om op basis daarvan vast te stellen dat verdachte kort voor het verkeersongeval lachgas heeft gebruikt en onder invloed daarvan verkeerde ten tijde van het verkeersongeval.
Bij een laatste gebruik van lachgas door verdachte een uur voordat hij in de auto stapte, gaat de rechtbank er op basis van de in openbare bronnen beschikbare bevindingen van het Trimbos Instituut over de korte duur van de effecten van lachgas (1 tot 5 minuten) van uit dat dit de rijvaardigheid van verdachte niet meer nadelig heeft beïnvloed. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken, alsmede van dat gedeelte van feit 1, dat betrekking daarop heeft.
Snelheid
Wat de exacte snelheid was waarmee verdachte heeft gereden valt op basis van het dossier niet met zekerheid vast te stellen. Wel volgt uit de verschillende daarnaar verrichte onderzoeken dat verdachte over de Alpen heeft gereden met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse geldende maximale snelheid van 50 km/u. Hoewel daar alle aanleiding voor was, zijn er geen aanwijzingen dat verdachte voorafgaand aan het ongeval heeft geremd om zijn snelheid zodanig te matigen dat hij adequaat kon reageren op de verkeerssituatie op de kruising, of dat hij heeft geprobeerd om uit te wijken. Het was immers donker, het regende, er waren knipperende oranje verkeerslichten en hij naderde een voorrangsweg.
Rijstroken
Bij het bepalen van de botsplaats is vastgesteld dat verdachte, hoewel hij van zins was om rechtdoor te rijden, ook deels op de rijstrook voor linksaf slaand verkeer reed. De rechtbank ziet echter niet in wat daarvan de relevantie is in het kader van de beoordeling van het hier ten laste gelegde feit. Over een mogelijk afwijkende positie van de auto van verdachte bij het naderen van de kruising bevat het dossier geen informatie. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Letsel
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel is toegebracht door het ongeval.
Beide slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , hebben verklaard meerdere breuken te hebben opgelopen aan (onder andere) rug- en nekwervels. Informatie over de ernst van het medisch ingrijpen en de aard en duur van het herstel nadien ontbreken echter, zodat ook de vraag of er uitzicht bestaat op volledig herstel niet kan worden beantwoord. Wat betreft het slachtoffer [slachtoffer 2] bevat het dossier in het geheel geen medische stukken.
Wat betreft het slachtoffer [slachtoffer 1] is er wel enige medische informatie, maar deze is niet recent genoeg om op basis daarvan voldoende inzicht te geven in het verloop van de behandeling. De rechtbank kan op basis van het dossier wel vaststellen dat dit voor beide slachtoffers heeft geleid tot een tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam, en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

1.primair

op 19 februari 2023 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Alpen, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Alpen, komende uit de richting van het Ecuplein, en gaande in de richting van de Etnastraat,
- terwijl het regende en de weg vochtig was,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte is vervolgens het kruisingsvlak van de Alpen en de Ookmeerweg overgestoken,
verdachte heeft zich bij het oversteken van voornoemd kruisingsvlak niet vergewist dat voornoemd kruisingsvlak, vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte heeft vervolgens de bestuurder van een motorrijtuig, voornoemde [slachtoffer 1] , die de Ookmeerweg, komende uit de richting van de Lijnden en gaande in de richting van de Osdorper Ban, bereed en doende was om voornoemde kruising over te steken, geen voorrang verleend, en heeft aldus geen gevolg gegeven aan de op het wegdek aangegeven haaientanden en bord B6 van bijlage 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
verdachte heeft niet afgeremd en is niet uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer 1] ,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer 1] , aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht. Dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
In dat kader stelt de rechtbank vast dat het, gelet op de context van het dossier, niet anders kan dan dat [slachtoffer 1] komende uit de richting van de Lijnden op de Ookmeerweg, in plaats van de Alpen reed, en heeft dit verbeterd gelezen in de bovenstaande bewezenverklaring (tweede regel in het derde tekstblok van onderen).

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Voorts heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) gevorderd voor de duur van 12 maanden alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van twee jaren.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat verdachte recent een traject bij een afkickkliniek in Zuid-Afrika heeft afgerond. Per 1 juni 2024 heeft hij een arbeidsovereenkomst bij het financial leasebedrijf van zijn vader. In verband met het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico is een voorwaardelijke strafmodaliteit van belang. In het afgelopen jaar na het ongeval heeft verdachte geen nieuwe overtredingen van de Wegenverkeerswet begaan. Ook dient in aanmerking te worden genomen dat verdachte zich het voorval en de gevolgen voor de slachtoffers zeer aantrekt, en om mediation heeft verzocht.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Verdachte is zonder acht te slaan op overig verkeer met een te hoge snelheid een kruising opgereden waar hij de auto van [slachtoffer 1] , die op een voorrangsweg reed, over het hoofd heeft gezien en tegen hem aan is gereden.
De rechtbank rekent dit verdachte aan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , die bij verdachte als passagier in de auto zat, hebben door het ongeval meerdere verwondingen opgelopen waardoor zij gedurende enige tijd werden beperkt in hun dagelijkse bezigheden.
Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als de onderhavige (ernstige schuld aan het ongeval, geen middelengebruik vastgesteld, lichamelijk letsel) uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden. Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedragingen en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank in beginsel geen reden om van die uitgangspunten af te wijken. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze mede naar voren komen uit het door het Leger des Heils uitgebrachte reclasseringsadvies van 23 mei 2024, maken echter dat de rechtbank aanleiding ziet de ontzegging van de rijbevoegdheid deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. In verband met het belang van verdachte bij het bezit van zijn rijbewijs voor zijn werkzaamheden zal voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel daarvan worden volstaan met een termijn van 3 maanden. Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van verdere recidive echter wel een voorwaardelijk deel van enigszins langere duur, te weten van 6 maanden, op zijn plaats.
Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 1 mei 2024 eerder voor overtreding van de Wegenverkeerswet is veroordeeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden van deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2024.
[.]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD0544.