ECLI:NL:RBAMS:2024:355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23/5203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Sociale Verzekeringsbank en procesbelang bij loonheffingskorting AOW

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Montenegro, beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 7 augustus 2023, waarin werd meegedeeld dat zijn bezwaar tegen een eerdere brief niet inhoudelijk werd beoordeeld. De Svb trok dit besluit op 22 december 2023 in, met de mededeling dat de Belastingdienst bevoegd was om op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser handhaafde zijn beroep, ondanks de intrekking van het besluit, en bracht inhoudelijke bezwaren naar voren over de inhoudingen op zijn AOW-pensioen.

De rechtbank Amsterdam heeft op 15 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser digitaal deelnam en de Svb niet vertegenwoordigd was. De rechtbank overwoog dat er geen besluit meer ter toetsing voorlag, aangezien de Svb het bestreden besluit had ingetrokken. Hierdoor ontbrak het procesbelang voor eiser, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter niet is geroepen om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden en dat er geen aanleiding was om de mededeling van de Svb over de bevoegdheid onjuist te achten. Ten slotte werd bepaald dat de Svb het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Montenegro), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Inleiding

1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit). Bij dit besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij het bezwaar van eiser, dat is gericht tegen een brief van 28 juni 2023, niet inhoudelijk beoordeelt omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.1
Bij besluit van 22 december 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Verweerder heeft hierin meegedeeld dat niet hij maar de Belastingdienst bevoegd is om te beslissen op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft het bezwaarschrift daarom doorgezonden aan de Belastingdienst.
1.2.
Eiser heeft de rechtbank desgevraagd bij e-mailbericht van 2 januari 2024 laten weten het beroep te handhaven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser via een digitale verbinding deelgenomen. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

2. Eiser ontvangt sinds april 2006 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Bij brief van 29 oktober 2014 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij verplicht is loonheffing in te houden op dit pensioen. Om die inhouding te verlagen kan eiser kiezen voor een loonheffingskorting. Eiser heeft hierop laten weten dat hij voor die laatste mogelijkheid kiest.
3. Bij brieven van oktober 2018 en 28 december 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij als gevolg van een wetswijziging de heffingskortingen vanaf 1 januari 2019 niet meer toepast op het AOW-pensioen. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
4. Op 11 mei 2023 heeft eiser verweerder verzocht te stoppen met de inhouding (loonheffing). Hierop is de hiervoor weergegeven besluitvorming gevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag naar de ontvankelijkheid van eisers beroep. Daarbij is van belang of eiser (nog) procesbelang heeft.
6. Van voldoende procesbelang is sprake als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bestuursrechter alleen is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
7. In dit geval heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Dat betekent dat er geen door de rechtbank te beoordelen besluit meer voorligt.
8. Eiser heeft na de intrekking van het besluit zijn beroep gehandhaafd en daarbij inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht met betrekking tot de zijns inziens onterechte inhoudingen op zijn pensioen.
9. Op de zitting is met eiser besproken dat de bestuursrechter niet toekomt aan de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden en dat eiser, nu verweerder het bezwaar heeft doorgezonden aan de Belastingdienst, van die Dienst een nieuw besluit kan verwachten op zijn bezwaar.
10. Nu geen besluit meer ter toetsing voorligt en voorts niet is gebleken van enig (ander) belang bij voortzetting van de behandeling van het beroep, is de rechtbank van oordeel dat het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Voor zover (de handhaving van) het beroep zich richt tegen de mededeling dat verweerder niet bevoegd is om op eisers bezwaar te beslissen – eiser heeft dit op de zitting bevestigd – ziet de rechtbank geen aanleiding deze mededeling en de doorzending van eisers bezwaar onjuist te achten. [2]
12. Gezien de wijziging van het bestreden besluit is er aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Lammertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2451 en de hierin genoemde rechtspraak
2.Ter voorlichting van eiser wijst de rechtbank op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van