ECLI:NL:RBAMS:2024:3342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
23/6798
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onterecht verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2024, in de zaak met nummer 23/6798, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis, verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, onterecht is verleend. Eiseres, die woont nabij het perceel waar de vergunning betrekking op heeft, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, [belanghebbende], niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jachthaven bedrijfsmatig zal worden geëxploiteerd. De rechtbank heeft de eerdere geschiedenis van de jachthaven in overweging genomen, waaruit blijkt dat er geen bewijs is dat de jachthaven daadwerkelijk bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep van eiser 2 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen rechtstreeks belang heeft bij de zaak. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] ,

en

[eiser 2] , uit [woonplaats] ,

samen te noemen: eisers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] ,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit [woonplaats] ( [belanghebbende] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door verweerder (hierna: het college) verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis op de [adres] [huisnummer] in [woonplaats] (verder het perceel).
1.1.
Met een besluit van 12 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Met het besluit van 26 september 2023 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) is het college bij het primaire besluit gebleven.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld en het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [belanghebbende] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. [belanghebbende] is niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht een omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis heeft verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk en het beroep van [eiseres] gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
4. [belanghebbende] is zijn jachthaven gestart in 2001. Sinds 2015 is er volgens het college sprake van een inactieve jachthaven, omdat een eerder gerealiseerd botenhuis moest worden gesloopt na handhavend optreden van het college. Op 14 juli 2022 heeft [belanghebbende] een aanvraag bij het college ingediend voor een omgevingsvergunning voor de herbouw van een botenhuis op zijn perceel. De aanvraag is toegekend door het college met het primaire besluit. Daartegen gaan eisers in bezwaar. Met het bestreden besluit blijft het college bij de verlening van de vergunning.
Zijn eisers aan te merken als belanghebbende?
5. Voordat de rechtbank zich buigt over de inhoudelijke gronden van het beroep, moet zij ambtshalve beoordelen of eisers belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Alleen als iemand voldoende belang heeft bij een beroepszaak, geeft de rechtbank een inhoudelijk oordeel.
6. Volgens vaste rechtspraak [1] is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit.
7. De rechtbank overweegt als volgt over het belang van [eiseres] . De verleende omgevingsvergunning ziet op de bouw van een botenhuis op het perceel dat direct grenst aan het perceel waar [eiseres] woont. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanwezigheid van het aangevraagde botenhuis gevolgen voor de leefomgeving van [eiseres] zal hebben die haar tot belanghebbende in deze zaak maken. Ook de rechtbank komt tot dat oordeel. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
8. Over het belang van [eiser 2] geldt dat op de zitting is gebleken dat zij werkzaam is voor jachthaven [naam 1] . In de uitspraak van de Afdeling [2] van 30 april 2014 is overwogen dat de wetgever de eis van rechtstreeks belang expliciet in de Awb heeft opgenomen om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. [eiser 2] heeft als werknemer van de jachthaven een contractuele relatie met het bedrijf. Gezien het feit dat [eiser 2] niet woonachtig is op het perceel van de jachthaven [naam 1] en ook niet in een directe relatie staat tot [belanghebbende] , is de rechtbank van oordeel dat [eiser 2] slechts een indirect belang heeft bij het bestreden besluit en daarom is er geen sprake van een rechtstreeks betrokken belang. Voor het overige heeft [eiser 2] niet kunnen onderbouwen dat zij gevolgen van enige betekenis ondervindt. Dat zij regelmatig bij [naam 1] is, omdat zij daar werkt en het haar moeder is, doet aan bovenstaand oordeel niet af. Er is immers onvoldoende gebleken dat [eiser 2] een direct en eigen belang heeft bij het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 2] daarom niet-ontvankelijk.
Juridisch kader
9. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
10. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wat voor omgevingsvergunning is het?
11. Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend in afwijking van de bouwregels van het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2021”, onder toepassing van de zogenoemde kruimelgevalregeling [3] . Op de locatie van het botenhuis gelden verder de bestemmingen ‘Recreatie: Jachthaven-1’ en ‘Water-2’, de laatste met de functieaanduiding jachthaven. Deze gronden en dit water mogen worden gebruikt voor de exploitatie van een jachthavenbedrijf. Blijkens de aanvraag van [belanghebbende] gaat het in dit geval om een botenhuis behorend bij jachthaven [naam 2] . Volgens de bouwtekening heeft het botenhuis een licht industriële functie. De aanvraag past daarmee in het gebruik dat het bestemmingsplan toestaat.
Standpunt van eiseres
12. Volgens eiseres neemt het college onterecht aan dat [belanghebbende] of zijn zoon de jachthaven daadwerkelijk bedrijfsmatig gaan exploiteren. Eiseres vindt aannemelijk dat de jachthaven er helemaal niet komt binnen afzienbare termijn. Zij wijst er op dat [belanghebbende] aanvraag om extra steigers te plaatsen op 4 oktober 2023 buiten behandeling is gesteld. Een deel van de projectlocatie van de aangevraagde steigers is namelijk niet in zijn eigendom. Volgens eiseres zal [belanghebbende] het botenhuis enkel voor privédoeleinden gebruiken. Zij verwijst daarbij ook naar de eerder over de jachthaven van [belanghebbende] gevoerde procedures. Om die reden had de omgevingsvergunning volgens eiseres niet mogen worden verleend.
Standpunt van het college
13. Het college stelt zich op het standpunt dat wel aannemelijk is dat [belanghebbende] de jachthaven, en dus ook het botenhuis, bedrijfsmatig gaat exploiteren. De vergunning is dus niet in strijd met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan verleend. De buiten behandelingstelling op 4 oktober 2023 van de aanvraag voor de steigers, betekent niet dat er helemaal geen steigers zijn toegestaan, dan wel dat de jachthaven door gebrek aan steigers niet kan worden geëxploiteerd. Het college wijst er verder op dat als algemeen uitgangspunt geldt dat een aanvrager een bouwwerk zal gebruiken voor het doel waarvoor het is aangevraagd. [belanghebbende] heeft zijn aanvraag ook ondersteund met verschillende rapportages, waaronder een ondernemingsplan.
Is de omgevingsvergunning terecht verleend?
14. Kern van het geschil in deze zaak is de vraag of aannemelijk is dat [belanghebbende] de jachthaven bedrijfsmatig gaat exploiteren. In het ontkennende geval is de omgevingsvergunning onterecht verleend.
15. Het is, daarin kan verweerder worden gevolgd, vaste rechtspraak [4] dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning ervan moet worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de in de aanvraag omschreven wijze, in dit geval de bedrijfsmatige exploitatie van een jachthaven. Dit uitgangspunt geldt echter alleen, als niet redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt.
16. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het college de voorgeschiedenis van deze zaak had moeten betrekken bij de behandeling van de onderhavige aanvraag, om te beoordelen of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Het college heeft dat niet gedaan, maar heeft, zo bleek op de zitting, de aanvraag behandeld zoals iedere andere aanvraag. De rechtbank vindt dat niet goed begrijpelijk. De intenties van [belanghebbende] met de jachthaven waren bij herhaling onderwerp van geschil in eerdere juridische procedures. Uit die procedures blijkt dat, anders dan bij herhaling door [belanghebbende] is betoogd, niet kon worden aangenomen dat de jachthaven bedrijfsmatig werd geëxploiteerd.
17. Op 2 september 2008 is aan [belanghebbende] een bouwvergunning verleend voor een botenhuis aan de voor- en achterzijde van het perceel. Met de uitspraak van deze rechtbank van 8 september 2010 [5] is daarover onherroepelijk komen vast te staan dat de vergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, omdat de jachthaven niet bedrijfsmatig werd geëxploiteerd. Aan dat oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd het feit dat [belanghebbende] er niet in geslaagd is met objectieve gegevens te onderbouwen dat hij bedrijfsmatig een jachthaven exploiteerde en dat ook het onderzoek door de rechtbank ter plaatse daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bood. Daarna heeft het college bij besluit van 16 april 2014 [belanghebbende] gelast van het perceel twee botenhuizen, een plankier en een steiger te verwijderen. De rechtbank heeft de beroepen van [belanghebbende] hiertegen ongegrond verklaard [6] . Dit oordeel is bevestigd door de Afdeling [7] in 2016. De stelling van [belanghebbende] dat de botenhuizen, plankier en steiger werden gebruikt ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van een jachthaven is door de Afdeling verworpen. De Afdeling overwoog dat het op de weg van [belanghebbende] lag om aan de hand van bewijsstukken aan te tonen dat het gebruik van het perceel is veranderd.
18. In de onderhavige procedure is tussen partijen verder niet in geschil dat de jachthaven ook nu nog steeds niet bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, maar dat het gaat om een gesteld voornemen van [belanghebbende] , om dat in de toekomst te gaan doen of mogelijk door zijn zoon te laten doen.
19. Onder deze omstandigheden had het college de aanvraag kritischer moeten bezien. In dat opzicht stelt de rechtbank vast dat het voornemen van [belanghebbende] niet is geconcretiseerd in tijd, noch aan de hand van al aangevangen of voorbereidende werkzaamheden. Er zijn ook geen contracten of andere stukken overgelegd waaruit verplichtingen jegens derden blijken die de exploitatie kunnen onderbouwen. Dit, terwijl het aangevraagde botenhuis geen noodzakelijke voorwaarde is voor (een start met) exploitatie van de jachthaven. Zo volgt al uit het bestreden besluit, maar in dat opzicht heeft eiseres er ook onbetwist en navolgbaar op gewezen dat het botenhuis maar plaats biedt voor twee of drie boten, terwijl [belanghebbende] volgens zijn ondernemingsplan uitbreiding naar dertig ligplaatsen beoogt.
20. Over dit ondernemingsplan overweegt de rechtbank verder dat dit op zichzelf geen concreet bewijs is dat er een feitelijke exploitatie plaats zal vinden. Het ondernemingsplan is slechts een nader uitgewerkt voornemen. Daarnaast heeft eiseres er navolgbaar op gewezen dat het plan summier van aard is. Zo mogen bij een omvang van dertig ligplaatsen ook andere voorzieningen worden verwacht, zoals sanitair en parkeerplaatsen. Over deze aspecten rept het ondernemingsplan niet en ook in die zin overtuigt het niet.
21. Dat [belanghebbende] met zijn Jachthaven [naam 2] ingeschreven staat in de Kamer van Koophandel (KvK) doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor de door [belanghebbende] met de aanvraag ingediende quickscan milieu en het stikstofdepositierapport. Deze inschrijving en rapporten zeggen niets over de feitelijke exploitatie.
22. Bij deze feiten en omstandigheden moet redelijkerwijs worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de vergunning in het kader van bedrijfsmatige exploitatie van de jachthaven zal worden gebruikt. Dat betekent dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep van [eiser 2] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [eiseres] is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Of de omgevingsvergunning kan worden verleend of juist moet worden herroepen moet nader worden beoordeeld en gemotiveerd door het college. Het college zal dus een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
23.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor deze procedure van € 184,- te vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [eiseres] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 september 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Bestemmingsplan Uiterweg plasoevers 2021
Artikel 14.2 14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak als aangegeven op de planverbeelding worden gebouwd;
het bouwvlak mag voor maximaal 60% worden bebouwd;
onverminderd het bepaalde in lid b. van dit artikel mag ten hoogste 60 m2 van het bouwvlak worden bebouwd ten behoeve van horeca-1, als bedoeld in artikel 1.54 van deze planregels;
onverminderd het bepaalde in lid b. van dit artikel mag ten hoogste 900 m2 van het bouwvlak worden bebouwd ten behoeve van horeca-2, als bedoeld in artikel 1.55 van deze planregels;
de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
de gebouwen dienen te worden voorzien van een kap, waarvan de helling niet minder dan 15° en niet meer dan 50° mag bedragen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
Artikel 20.2 20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
20.2.2 Aanlegsteigers
Het bouwen van steigers is uitsluitend toegestaan:
ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
op de gronden grenzend aan de bestemmingen 'Recreatie', 'Tuin', 'Wonen' en 'Wonen - Lintbebouwing' of de functieaanduiding 'recreatie', mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
evenwijdig gelegen aan de oever; en
de breedte van een steiger maximaal 1 meter bedraagt;
een vrije doorvaart bij een in gebruik genomen steiger van ten minste 4,5 meter gewaarborgd is.
met dien verstande dat:
een bestaande steiger die niet is gelegen binnen een aanduiding als genoemd in de leden a. of grenzend aan bestemmingen en/of aanduidingen onder b. van dit artikel, en die als zodanig aanwezig was op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, mag worden herbouwd, waarbij de op dat moment bestaande lengte- en breedtematen als maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden;
het bouwen op een steiger niet is toegestaan.
20.2.3
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bruggen en aanlegsteigers, gelden de volgende regels:
de hoogte van palen, (licht-)masten en kunstwerken mag niet meer dan 6 meter bedragen;
de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen;
bootoverkappingen zijn niet toegestaan.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Artikel 2.33
1. […]
2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:
a. gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
o
a.niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
o
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

Invoeringswet Omgevingswet (IwOw)

Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:36.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1546.
3.Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:761 of de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1018.
5.Zie voor de weergave van deze uitspraak de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1263, r.o. 7.2.
6.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2015, ECLI:NL:2015:1773.
7.Zie de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1263.