ECLI:NL:RBAMS:2024:3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/1121
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Woo-verzoek inzake radarcontrole door korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had de korpschef van politie verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot een radarcontrole die had plaatsgevonden op een specifieke datum in 2023. Het verzoek omvatte onder andere interne correspondentie, instructies aan de verbalisant, en logboekbestanden van het meetmiddel. De korpschef weigerde het verzoek, stellende dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen omdat eiser een ander doel voor ogen had dan het verkrijgen van publieke informatie, en dat het verzoek als misbruik van recht werd beschouwd.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de korpschef terecht het verzoek niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank stelt dat het wettelijk systeem voorziet in andere mogelijkheden voor eiser om de gevraagde informatie te verkrijgen in het kader van de procedures tegen de verkeersboete. Eiser's argument dat zijn verzoek niet gericht was op het aanvechten van de boete, maar op een breder belang in de handhaving van snelheidsregels, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet bijdraagt aan een goede en democratische bestuursvoering, wat het doel van de Woo is. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, en krijgt eiser geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Amsterdam, eiser
en

de korpschef van politie, verweerder (hierna: de korpschef)

(gemachtigden: mr. J.A. Zwarthoed en mr. P.M.L. van der Schot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de korpschef per brief van 6 augustus 2023 onder verwijzing naar de Woo verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot de radarcontrole die heeft plaatsgevonden op [datum 1] 2023 bij de [klager] , hectometerpaaltje [nummer] . Het betreft de volgende informatie: alle interne correspondentie die geleid heeft tot de keuze op de betreffende plaats en tijd een radarcontrole te organiseren, de instructie aan de betreffende verbalisant om de radarcontrole uit te voeren en andere interne correspondentie die betrekking heeft op deze controle. Eiser verzoekt voorts de gebruiksaanwijzing en werkinstructie met betrekking tot de MultaRadar CT openbaar te maken, indien deze nieuwer zijn dan de reeds openbaargemaakte versies. Ook verzoekt eiser om openbaarmaking van de logboekbestanden van het meetmiddel op [datum 2] 2023, de testfoto die voor de betreffende radarcontrole is gedaan, het locatiebestand op basis waarvan de rijkstrookbreedtes zijn ingevuld en de tijdens de radarcontrole geldige NMi-verklaring van de op die dag gebruikte MultaRadar CT.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser laten weten het Woo-verzoek niet in behandeling te nemen. Verweerder is namelijk van mening dat eiser een ander doel voor ogen heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Volgens vaste jurisprudentie kan het belang van het opvragen van informatie over een opgelegde verkeersboete alleen gelegen zijn in het aanvechten van die boete en niet in het voor eenieder openbaar maken van informatie. De Woo is niet bedoeld om informatie te verkrijgen voor een tegen een opgelegde verkeersboete ingestelde of in te stellen procedure. Een dergelijk verzoek strekt niet ter bevordering van een goede en democratische bestuursvoering (het doel van de Woo). Dit wordt gezien als misbruik van recht.
4. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder het standpunt dat het Woo-verzoek van eiser op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling wordt genomen omdat sprake is van misbruik van recht.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de korpschef zijn Woo-verzoek ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. De antimisbruikjurisprudentie is namelijk niet op hem van toepassing omdat zijn verzoek op ruime afstand van de opgelegde verkeersboete staat. Eiser stelt dat hij het verzoek ook niet heeft gedaan om de verkeersboete aan te vechten, maar omdat hij de handhaving van de snelheidsregels een fascinerend onderwerp vindt. Ook ziet de antimisbruikjurisprudentie op de situatie onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dit zou volgens eiser onder de Woo anders moeten worden geïnterpreteerd. De stelling van verweerder dat hij alle verzochte stukken ook via een beroep op artikel 7:18 van de Awb en artikel 11 of 19 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan opvragen, is volgens eiser een papieren werkelijkheid.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen dan in andere vergelijkbare gevallen, waar verweerder zich op heeft beroepen.
7. Eiser stelt geen kwade of onoorbare bedoelingen te hebben. Dat staat echter niet voorop. Voorop staat hoe het wettelijk systeem in elkaar steekt.
8. Tegen een verkeersboete staat administratief beroep bij de officier van justitie open en artikel 7:18, vierde lid, van de Awb bevat een regeling over het verkrijgen van afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken in een administratieve beroepsprocedure. Na administratief beroep zijn beroep bij de kantonrechter en hoger beroep bij het gerechtshof mogelijk. Op grond van artikel 11, vijfde lid, en artikel 19, vierde lid, van de Wahv kan de beboete persoon in het kader van die procedures afschriften van stukken verkrijgen. [1]
9. De stelling van eiser dat het verkrijgen van stukken via een dergelijke procedure een papieren werkelijkheid is, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk in het geheel niet aangetoond dat hij via die andere procedure de stukken niet zou krijgen. Mocht daar toch een probleem blijken, dan kan eiser dit zo nodig in die procedure aan de orde stellen. [2] Dat is geen reden om daarop al vooruit te lopen in deze zaak.
10. Het ontgaat de rechtbank verder wat het verzoek van eiser inhoudelijk van doen heeft met de bevordering van een goede en democratische bestuursvoering, het doel van de Woo. Dat is iets anders dan het versterken van de individuele rechtspositie van eiser in een procedure. Ook zo bezien is er geen reden om te oordelen dat verweerder het verzoek van eiser onder de Woo in behandeling had dienen te nemen. Of eiser dan al dan niet persoonlijk de bedoeling had om misbruik te maken van de Woo doet er dan eigenlijk niet toe.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift vandeze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Raad van State van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2061.
2.Zie de uitspraak van de Raad van State van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1987.