ECLI:NL:RBAMS:2024:3317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/13/740453 / HA ZA 23-907
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake afstand van recht op nabestaandenpensioen na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen twee partijen, waarbij zij in geschil zijn over de afspraken die zij hebben gemaakt met betrekking tot het nabestaandenpensioen. De eiser vordert dat de rechtbank verklaart dat partijen zijn overeengekomen dat zij over en weer afzien van hun rechten op nabestaandenpensioen. De gedaagde betwist deze afspraak en stelt dat zij niet op de hoogte was van haar rechten met betrekking tot het nabestaandenpensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in hun partnerschapsvoorwaarden hebben afgesproken dat de aanspraken op nabestaandenpensioen niet worden gewijzigd, en dat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt over het afstand doen van dit recht. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde afstand heeft gedaan van haar recht op nabestaandenpensioen. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/740453 / HA ZA 23-907
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J. van Lingen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Gunter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 27 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Gunter van 1 mei 2024 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat over de afspraken die partijen hebben gemaakt in het kader van de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap. Partijen verschillen van mening over de vraag of zij hebben afgesproken dat zij over en weer afzien van het recht op nabestaandenpensioen.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat partijen die afspraak niet hebben gemaakt. [gedaagde] heeft geen afstand gedaan van haar recht op nabestaandenpensioen. [gedaagde] hoeft daarom niet mee te werken aan registratie bij de pensioenfondsen van [eiser] .

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad van 27 december 2011 tot 4 maart 2022.
3.2.
Partijen zijn partnerschapsvoorwaarden met elkaar overeengekomen op 4 december 2017. Daarin is over hun pensioenen het volgende opgenomen:

PensioenArtikel 9De partners sluiten de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uit, zodat bij de beëindiging of ontbinding van het geregistreerd partnerschap op geen enkele wijze verevening of verrekening van rechten op ouderdomspensioen plaats vindt.De aanspraken op nabestaandenpensioen worden hierdoor niet gewijzigd.”
3.3.
Partijen hebben besloten om hun geregistreerd partnerschap te ontbinden. Zij hebben de gevolgen daarvan online geregeld met begeleiding van de onderneming Uitelkaar.nl. Onderdeel hiervan was dat afspraken van partijen werden neergelegd in een scheidingsplan.
3.4.
Tijdens het traject bij Uitelkaar.nl heeft de casemanager die partijen begeleidde bij het maken van hun scheidingsplan partijen het volgende bericht gestuurd:

Ik heb de afspraak voor jullie aangepast, zodat het ook aansluit met de partnerschapsvoorwaarden. In de afspraak hadden jullie alleen afspraken gemaakt over het ouderdomspensioen. Bij de scheiding moet echter ook afspraken worden gemaakt over het bijzonder nabestaandenpensioen.Het is per pensioenuitvoerder verschillend of je nabestaandenpensioen opbouwt ja of nee. Daarbij kan je het ook op verschillende manieren opbouwen; namelijk op risicobasis of op opbouwbasis.Bij risicobasis vervalt het recht op het nabestaandenpensioen bij scheiding. Je hoeft er dan geen afspraken over te maken.Bij opbouwbasis is het zo dat je ex-partner nog recht heeft op het opgebouwde nabestaandenpensioen na scheiding. Dus als de ex-partner overlijdt na de scheiding, dan krijgt de ander het opgebouwde nabestaandenpensioen dat tijdens het geregistreerd partnerschap is opgebouwd. Het is dus belangrijk om hier ook afspraken over te maken en uit te zoeken op welke manier dit is opgebouwd. In de partnerschapsvoorwaarden hebben jullie hier geen concrete afspraken gemaakt. Ik wil jullie dus vragen deze afspraak verder nog in te vullen en voornamelijk te kijken naar de blauw gemarkeerde stukjes tekst.”
3.5.
In het scheidingsplan van 13 december 2021 is over de pensioenen van partijen het volgende opgenomen:

We willen ons pensioen goed regelen, zodat we later niet voor verrassingen komen te staan.
We hebben partnerschapsvoorwaarden.Daarin hebben we afspraken gemaakt over de verdeling van pensioen in geval van scheiding. In artikel 9 van onze voorwaarden staat hierover dat de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uitsluiten, zodat bij de beëindiging of de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op geen enkele wijze verevening of verrekening van rechten op ouderdomspensioen plaatsvindt. De aanspraken op het nabestaandenpensioen worden hierdoor niet gewijzigd.
We spreken het volgende af: we volgen wat we afgesproken hebben in de partnerschapsvoorwaarden over het ouderdomspensioen. De afspraken die we daarover maken, staan onder het kopje ‘ouderdomspensioen’.
We hebben in de partnerschapsvoorwaarden geen afspraken gemaakt over het nabestaandenpensioen. De afspraken die we daarover maken, staan onder het kopje ‘nabestaandenpensioen’.
Ouderdomspensioen(…)We verevenen het ouderdomspensioen niet. Ieder behoudt zijn eigen pensioenrechten.(…)
Bijzonder nabestaandenpensioen
We hebben geen nabestaandenpensioen. Hier hoeven we dus geen afspraken over te maken.”
3.6.
Aan het eind van het traject bij Uitelkaar.nl is het scheidingsplan van partijen nagelopen door een advocaat. [eiser] heeft in een e-mail van 23 juni 2023 aan deze advocaat het volgende geschreven:

In het scheidingsplan (…) staat weliswaar duidelijk dat er geen sprake is van verevening van het ouderdomspensioen, maar over het nabestaandenpensioen is opgenomen dat er geen sprake is van een dergelijk pensioen. Echter in de twee pensioenregelingen waaraan ik deelneem is er uiteraard wel sprake van een nabestaandenpensioen. (…) De rechten op een nabestaandenpensioen continueren is echter nooit de bedoeling geweest. (…) Ik heb me eerlijk gezegd ook nooit goed gerealiseerd dat ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen twee aparte regelingen zijn en dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding alleen ziet op het ouderdomspensioen.”
3.7.
[gedaagde] heeft [eiser] in een e-mail van 10 juli 2023 als volgt bericht:

Ik ben advies aan het inwinnen bij een pensioenspecialist. (…) Tegelijkertijd geeft ook hij aan dat de wet zo bedoeld is dat het nabestaandenpensioen toekomt aan degene met wie men samen was in de periode dat het werd opgebouwd.Ik weet dat jij, toen het convenant werd opgesteld, wilde dat ik daar even afstand zou van doen. Maar ik wist niet dat het nabestaandenpensioen een aparte voorziening was/is. En ook wist ik niet dat ik daar recht op heb.Zodoende doe ik daar dan ook niet zomaar afstand van. (…)
3.8.
In een e-mail van 18 juli 2023 aan de advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] het volgende geschreven:

Ik kan mij niet herinneren dat ik expliciet afstand zou hebben gedaan van het nabestaandenpensioen. (…)Ik weet dat [eiser] in feite wilde dat ik overal afstand van zou doen, maar ik voelde daar weerstand tegen en was ook onvoldoende op de hoogte van alle vormen van en regelgeving rond pensioenvoorzieningen.(…) ”

4.De vorderingen en de standpunten

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat zij over en weer afzien van de opgebouwde rechten op nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 57 Pensioenwet;
II. [gedaagde] te veroordelen binnen twee weken na het vonnis de formulieren terzake het afzien van het nabestaandenpensioen zoals in productie 8 aan de dagvaarding gehecht in te vullen, te ondertekenen en te retourneren aan [eiser] , op straffe van een dwangsom;
III. te bepalen dat indien [gedaagde] na vier weken na het vonnis de onder II bedoelde verklaringen nog niet heeft ondertekend, het vonnis in de plaats treedt van de formulieren afzien nabestaandenpensioen voor het ABP en het PMA die nodig zijn voor het formaliseren van de gemaakte afspraken ex art. 3:300 lid 2 BW.
4.2.
[eiser] legt hieraan het volgende ten grondslag. In tegenstelling tot wat de tekst in het scheidingsplan lijkt te suggereren, hebben partijen wel nabestaandenpensioen opgebouwd. Tijdens de mediation hebben partijen gesproken over de pensioenen en hebben zij afgesproken dat zij over en weer afzien van de opgebouwde rechten op nabestaandenpensioen. Dit onderwerp heeft tot geen enkele discussie tussen partijen geleid, omdat partijen het direct met elkaar eens waren. [eiser] heeft uitdrukkelijk tegen [gedaagde] gezegd dat hij graag wilde dat zij van het nabestaandenpensioen zou afzien, omdat hij dit graag wilde reserveren voor zijn huidige partner. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. Zij had ook een nieuwe partner en bevond zich in die zin in een gelijke positie. Daarnaast had zij geen behoefte aan pensioen van [eiser] omdat zij nog werkte en bovendien een goed eigen pensioen had. Partijen hebben vervolgens zelf de tekst van het scheidingsplan ingevuld. Met de gekozen tekst “
We hebben geen nabestaandenpensioen. Hier hoeven we dus geen afspraken over te maken.”bedoelden partijen dat zij van elkaar geen nabestaandenpensioen hoefden te hebben. [gedaagde] moet eraan meewerken dat de afspraak van partijen administratief wordt doorgevoerd bij de pensioenfondsen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de reële proceskosten.
4.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Partijen hebben niet met elkaar afgesproken dat zij afzien van het recht op nabestaandenpensioen. Dit onderwerp is tijdens het traject bij Uitelkaar.nl niet ter sprake gekomen. Bovendien is een afspraak om afstand te doen van het recht op nabestaandenpensioen op grond van artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet alleen geldig als de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen. Een dergelijke verklaring ontbreekt. Aangezien niet aan dit wettelijke vereiste is voldaan, kan er geen sprake zijn van afstand van het recht op nabestaandenpensioen. Daarnaast kan van afstand van een recht pas sprake zijn wanneer de rechthebbende kennis heeft van het bestaan van dat recht en de omvang daarvan. [gedaagde] was tijdens de mediation niet op de hoogte van het recht op nabestaandenpensioen, laat staan dat zij inzicht heeft gehad in de omvang van het door [eiser] opgebouwde nabestaandenpensioen. Tot slot is om rechtsgeldig afstand te kunnen doen van nabestaandenpensioen wettelijk vereist dat dit schriftelijk op een duidelijke manier wordt vastgelegd. Aan dat vereiste is ook niet voldaan. Het pensioenfonds van [eiser] heeft immers te kennen gegeven dat uit de tekst in het scheidingsplan niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van haar recht.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 57 van de Pensioenwet luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Behoud aanspraak in geval van scheiding
1. Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd.
(…)4. Het eerste, tweede en derde lid vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen
(…).”
5.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij een afspraak hebben gemaakt over nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet. Volgens [eiser] hebben partijen afstand gedaan van hun recht op elkaars nabestaandenpensioen. [gedaagde] betwist dit.
5.3.
[gedaagde] wijst erop dat een verklaring van de pensioenuitvoerders van [eiser] als bedoeld in artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet ontbreekt. Volgens [gedaagde] kan er daarom hoe dan ook geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand zijn gekomen tussen partijen. [eiser] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus [gedaagde] .
5.4.
Dit verweer slaagt niet. De vraag die voorligt in deze zaak is of partijen met elkaar zijn overeengekomen af te zien van nabestaandenpensioen. Voor de vaststelling daarvan is niet relevant of de pensioenuitvoerders de bedoelde verklaring al hebben gedaan. Weliswaar gelden afspraken tussen partijen als bedoeld in artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet pas als de pensioenuitvoerder deze heeft geaccepteerd, maar de eerste stap is dat de afspraken tussen partijen tot stand zijn gekomen. Voordat de pensioenuitvoerders kunnen verklaren met dergelijke afspraken in te stemmen, moeten deze afspraken immers eerst zijn gemaakt.
5.5.
In beginsel eist de afstand van recht een op het prijsgeven van dat recht gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Hiervoor is vereist dat de rechthebbende kennis heeft van het recht waarvan hij afstand doet. Het is immers niet mogelijk om afstand te willen doen van een recht waarvan men niet weet dat men het heeft.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gesteld om vast te kunnen stellen dat sprake is van een wilsverklaring van [gedaagde] die gericht was op het doen van afstand van nabestaandenpensioen. [eiser] stelt dat ook [gedaagde] wist dat partijen nabestaandenpensioen hadden en dat zij ermee heeft ingestemd om hier afstand van te doen. [gedaagde] heeft echter betwist dat zij zich ervan bewust was wat nabestaandenpensioen inhield, laat staan dat zij kennis had van de opgebouwde aanspraken daarop. Ook heeft zij betwist dat is besproken dat partijen, behalve dat zij geen aanspraak zouden maken op elkaars ouderdomspensioen, over een weer ook afstand zouden doen van nabestaandenpensioen. Het standpunt van [eiser] vindt geen ondersteuning in de stukken, terwijl in het scheidingsplan is opgenomen dat partijen geen nabestaandenpensioen hebben en daar dus ook geen afspraken over maken.
5.7.
Ondanks het ontbreken van een daarop gerichte wil, kan bij de wederpartij onder omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen bestaan dat afstand van recht wordt gedaan, zodat de rechtshandeling op die grondslag tot stand komt. Daarvoor is nodig dat de wederpartij heeft begrepen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat de rechthebbende zich bewust was van zijn recht en daarvan afstand heeft gedaan.
5.8.
[eiser] heeft er naar het oordeel van de rechtbank ook niet op mogen vertrouwen dat [gedaagde] zich bewust was van haar recht en dat zij daar afstand van deed. Daartoe is het volgende redengevend.
5.9.
Afstand van recht leidt tot het verlies van een goed uit het vermogen van de rechthebbende. Dat maakt in het algemeen dat er hogere eisen worden gesteld aan het vertrouwen van de wederpartij op de schijn van afstand. Dat is in dit geval zeker op zijn plaats, omdat [gedaagde] een recht van aanzienlijke financiële waarde zou prijsgeven. Artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet schrijft daarom ook voor dat deze afspraak schriftelijk moet zijn vastgelegd.
5.10.
Het standpunt van [eiser] luidt als volgt. Volgens [eiser] moet de bepaling in het scheidingsplan zo worden uitgelegd dat is bedoeld: ‘we verdelen geen nabestaandenpensioen’. In de partnerschapsvoorwaarden staat dat de aanspraken op nabestaandenpensioen niet worden gewijzigd. Deze bepaling hebben partijen beschouwd als een situatie dat er nog geen afspraken waren gemaakt over het nabestaandenpensioen. De tekst van hun partnerschapsvoorwaarden hebben partijen dus geïnterpreteerd als: ‘er is niets vastgelegd’. Volgens [eiser] stond voor partijen het niet maken van een afspraak dus synoniem aan ‘we hoeven van elkaar geen nabestaandenpensioen’. Partijen vonden het niet nodig om een afspraak te maken over pensioen dat je niet van elkaar hoeft te hebben, aldus [eiser] . [eiser] wijst er verder op dat de casemanager partijen heeft geïnformeerd over nabestaandenpensioen en dat [gedaagde] dus wist dat dit bestond en dat partijen financieel los wilden komen van elkaar en zonder aanspraken op elkaar verder wilden gaan met hun leven.
5.11.
De rechtbank beslist als volgt. Uit de partnerschapsvoorwaarden kan weliswaar worden afgeleid dat partijen in 2017 hebben gesproken over hun nabestaandenpensioen, maar daaruit volgt niet dat [gedaagde] wist wat haar rechten waren in geval van een scheiding. De inhoud van de partnerschapsvoorwaarden vormden, anders dan [eiser] meent, juist wel reden om in het scheidingsplan expliciete afspraken te maken over het nabestaandenpensioen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat het bij het opstellen van de partnerschapsvoorwaarden nog de bedoeling was dat partijen wel aanspraak hielden op elkaars nabestaandenpensioen. Het ‘niet vastleggen’ stond dus synoniem aan ‘we behouden onze aanspraken’. Dat het niet maken van een afspraak over nabestaandenpensioen synoniem zou staan aan ‘we hoeven van elkaar geen nabestaandenpensioen’, kan de rechtbank daarom niet volgen.
5.12.
Bij het opstellen van het scheidingsplan heeft de casemanager van Uitelkaar.nl partijen alleen gewezen op de mogelijkheid van het bestaan van nabestaandenpensioen en het belang om daar afspraken over te maken. De casemanager heeft partijen meegegeven om uit te zoeken hoe het nabestaandenpensioen in het geval van partijen is geregeld. Als het nabestaandenpensioen op risicobasis is opgebouwd, vervalt het recht bij scheiding terwijl het recht bij opbouwbasis bij scheiding blijft bestaan. [eiser] heeft tijdens het traject bij Uitelkaar.nl zijn pensioenoverzicht niet overlegd. Partijen hebben vervolgens in het scheidingsplan opgenomen dat zij geen nabestaandenpensioen hadden, terwijl dat wel het geval was. Uit de e-mails van 23 juni 2023 (van [eiser] ) en 10 juli 2023 (van [gedaagde] ) volgt dat zowel [eiser] als [gedaagde] zich niet goed heeft gerealiseerd dat ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen twee aparte regelingen zijn en dat hierover apart afspraken moesten worden gemaakt. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank [eiser] niet volgt in zijn standpunt dat met de bepaling in het scheidingsplan is bedoeld dat partijen afstand doen van het recht op nabestaandenpensioen. Uit de genoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat partijen niet volledig zijn geweest ten aanzien van dit onderwerp.
5.13.
Dat maakt ook dat de omstandigheid dat partijen de bedoeling hadden om financieel geheel uit elkaar te gaan, niet leidt tot een ander oordeel. Op het punt van het nabestaandenpensioen is er geen sprake van een op afstand van recht gerichte wilsverklaring of het bestaan van gerechtvaardigd vertrouwen dat afstand van recht wordt gedaan.
5.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.15.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] moet worden veroordeeld in de reële proceskosten, omdat sprake is van misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. [eiser] procedeert volgens [gedaagde] tegen beter weten in. De advocaat van [gedaagde] heeft [eiser] erop gewezen dat de vordering geen kans van slagen had omdat niet is voldaan aan de vereisten die gelden om afstand te doen van het nabestaandenpensioen. De vordering is verder gebaseerd op feiten waarvan [eiser] de onjuistheid kent. Volgens [eiser] hebben partijen onder begeleiding van Uitelkaar.nl uitvoerig over het nabestaandenpensioen gesproken. Dat is echter niet waar, aldus [gedaagde] .
5.16.
Volgens vaste rechtspraak kunnen de werkelijk gemaakte proceskosten alleen worden toegewezen in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan pas sprake zijn wanneer de eisende partij zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
5.17.
Aan voornoemde strenge maatstaf is niet voldaan. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat een verklaring van de pensioenuitvoerder ontbreekt (zie 5.4). Dat partijen een ander beeld hebben van wat tussen hen is besproken en afgesproken, is daarnaast juist reden om de zaak voor te leggen aan de rechter. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het feit dat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, maakt nog niet dat sprake is geweest van procederen tegen beter weten in. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten.
5.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.