ECLI:NL:RBAMS:2024:3244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-997046-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met recidiverisico en criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2024 een beslissing genomen over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde, die in 2019 was veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, waaronder moord en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op dit moment geen aanleiding is voor het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie, maar dat de aanhouding van de veroordeelde in een nieuw onderzoek en de daaruit voortvloeiende beperkingen de verdedigingsrechten van de veroordeelde in gevaar brengen. De officier van justitie had gevorderd dat de v.i. geheel achterwege zou blijven, omdat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. De verdediging stelde dat de vordering tot afstel van de v.i. niet langer noodzakelijk was, gezien de gewijzigde detentietitel van de veroordeelde. De rechtbank heeft uiteindelijk de subsidiaire vordering tot uitstel van de v.i. voor een periode van 180 dagen toegewezen, zodat er tijd is voor de reclassering en de penitentiaire inrichting om opnieuw advies uit te brengen. De beslissing is genomen in het belang van een eerlijk proces en de waarborging van de verdedigingsrechten van de veroordeelde.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer: 99/001012-44
Parketnummer: 13/997046-15
Beslissing op de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (oud) tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) van de Penitentiaire Inrichting [plaats]
,
hierna: de veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het v.i.-advies van DJI Rotterdam de Schie van 21 december 2023;
  • de reclasseringsadviezen van 15 januari 2024 en 21 februari 2024;
  • de vordering van de officier van justitie van 8 februari 2024;
  • een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende veroordeelde d.d. 9 februari 2024.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. Z. Trokic, en van wat de veroordeelde en zijn raadslieden, mrs. C.J.M. den Blanken en E.M. Geboers (hierna gezamenlijk aangeduid als: de verdediging), advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2019 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van dertien jaren, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 15 juli 2015 gestart.
Op grond van artikel 6:2:10 (oud) en 6:2:11 Sv (oud) is in beginsel de v.i. datum van de veroordeelde 11 maart 2024.
In het geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling zou het strafrestant 1582 dagen en de v.i.-proeftijd 1582 dagen bedragen.
De officier van justitie heeft een vordering ingediend die ertoe strekt dat de v.i. geheel achterwege dient te blijven. De schriftelijke vordering van het openbaar ministerie is op 8 februari 2024 op de griffe van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de v.i. geheel achterwege wordt gelaten, omdat het recidiverisico voor het plegen van misdrijven door het stellen van voorwaarden onvoldoende kan worden ingeperkt. De veroordeelde is naar aanleiding van opsporingsonderzoek ‘26Koper’ veroordeeld wegens het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord, het medeplegen van het voorhanden hebben van een grote voorraad vuurwapens en het meermaals medeplegen van opzetheling. Deze feiten zijn gepleegd vanuit een crimineel samenwerkingsverband waarvan het gerechtshof heeft geoordeeld dat de veroordeelde daarvan actief onderdeel uitmaakte. De veroordeelde heeft geen enkele openheid van zaken willen geven over zijn criminele netwerk. Daardoor kunnen de risico’s voor de veiligheid van de omgeving van de veroordeelde, de samenleving en de medewerkers van de reclassering - indien zij toezicht zouden moeten houden op eventuele aan de v.i. van de veroordeelde te stellen bijzondere voorwaarden - niet worden ingeschat en hierdoor kunnen geen bijzondere voorwaarden worden geformuleerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden om op verantwoorde wijze toezicht te houden. Nu het openbaar ministerie niet verwacht dat de veiligheidsrisico’s na enig uitstel van de v.i. anders ingeschat zullen worden, dient de gehele v.i. achterwege te blijven.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (oud) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot het achterwege laten van de v.i. gehandhaafd. De vordering is ingediend voordat de veroordeelde is aangehouden op verdenking van nieuwe strafbare feiten in het onderzoek met de naam ‘[naam onderzoek]’, waarna zijn detentietitel is gewijzigd. De nieuwe verdenking is niet de reden geweest voor het hierna uitgebrachte negatieve advies van de reclassering. Aan zowel het advies van 15 januari 2024 als van 21 februari 2024 ligt ten grondslag dat het recidivegevaar onvoldoende kan worden ingeperkt, omdat de veroordeelde onderdeel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie en geen openheid van zaken hierover heeft willen geven. Hierdoor kunnen de veiligheidsrisico’s voor zowel de veroordeelde zelf als zijn omgeving, de samenleving en de reclassering niet worden ingeschat en kunnen bijzondere voorwaarden niet worden geformuleerd. Voor het geval de rechtbank gelet op de bijzondere omstandigheden van de situatie van oordeel is dat afstel van de v.i. op dit moment te vergaand is, heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de v.i. dient te worden uitgesteld voor een periode van 180 dagen. Indien de veroordeelde in het onderzoek [naam onderzoek] in vrijheid wordt gesteld en de v.i.-titel herleeft, dan hebben de reclassering en de penitentiaire inrichting voldoende tijd om opnieuw advies uit te brengen.
4.3.
Standpunt van de verdediging en van veroordeelde
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op 8 februari 2024 is door het arrondissementsparket Amsterdam de vordering tot afstel van de v.i. ingediend en op 13 februari 2024 heeft het arrondissementsparket Midden-Nederland besloten de veroordeelde aan te houden in het onderzoek [naam onderzoek] en hem beperkingen op te leggen. De detentietitel van de veroordeelde is door zijn aanhouding gewijzigd: hij zit op dit moment niet zijn straf inzake ‘26Koper’ uit, maar hij is in voorlopige hechtenis gesteld op grond van de nieuwe verdenkingen inzake [naam onderzoek]. De klok van de (fictieve) v.i. datum tikt hierdoor niet verder door. De reclassering heeft via de media vernomen dat de veroordeelde is aangehouden in verband met mogelijke betrokkenheid bij liquidaties en heeft daarom op 21 februari 2024 haar advies herzien en negatief geadviseerd over de v.i. van de veroordeelde. Doordat de door het openbaar ministerie opgelegde beperkingen inzake [naam onderzoek] nog steeds van kracht zijn, is het niet mogelijk contact te hebben met de buitenwereld. De verdediging mag in het kader van de vordering tot afstel van de v.i. dan ook geen contact opnemen met naasten en er kunnen thans geen getuigen worden gehoord. Het voorbereiden van deze zaak en het voeren van een fatsoenlijk verweer is hiermee onmogelijk. Dit terwijl de noodzaak voor het voortzetten van de vordering tot afstel van de v.i. op dit moment ontbreekt vanwege de gewijzigde detentietitel. Het openbaar ministerie heeft echter besloten deze procedure door te zetten, terwijl het ook verantwoordelijk is voor het voortduren van de beperkingen. Hierdoor is er onder de gegeven omstandigheden geen sprake van een eerlijk proces, omdat de aan de verdediging toekomende verdedigingsrechten op dit moment niet in volle omvang kunnen worden uitgeoefend.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de v.i. dient te worden uitgesteld voor een periode van zes maanden (oftewel 180 dagen) en voor het overige dient te worden afgewezen. Mocht de detentietitel van de veroordeelde op enig moment weer wijzigen, dan is er voldoende tijd nodig om recent advies in te winnen zodat de rechtbank een verantwoorde beslissing kan nemen over het strafrestant.
De veroordeelde heeft zich terechtzitting verzet tegen het achterwege laten van de v.i. en daartoe aangevoerd dat hij al jaren wordt tegengewerkt. De reclassering en de penitentiaire inrichting stellen dat hij geen openheid van zaken geeft, maar zij willen helemaal niet met hem praten vanwege de volgens hen bestaande veiligheidsrisico’s. De veroordeelde zou hen hierover graag willen bevragen, maar door de aan hem opgelegde beperkingen kan dat nu niet. Deze situatie werkt tegen hem en is niet eerlijk.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie op dit moment geen aanleiding bestaat. Die aanleiding kan ook niet worden gevonden in de aanhouding van veroordeelde in het onderzoek [naam onderzoek], alleen al niet omdat de vordering tot afstel van de v.i. is ingediend vóór die aanhouding. Wel brengt deze aanhouding en de in dat kader opgelegde beperkingen op dit moment met zich dat de verdedigingsrechten van de veroordeelde niet ten volle kunnen worden uitgeoefend. De rechtbank zal daarom de subsidiaire vordering tot uitstel van de v.i. voor een periode van 180 dagen toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst de subsidiaire vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe; en
  • bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een periode van
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Thomas en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Köhler, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2024.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.