ECLI:NL:RBAMS:2024:3242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-157251-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging na beoordeling van twee afzonderlijke geweldshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen een aangever op 23 juni 2023 in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 1 maart 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. S. Snelder. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J. Damen, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht.

De tenlastelegging betrof openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan een geweldsincident in het Vondelpark. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee afzonderlijke geweldshandelingen hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte in de eerste fase een conflict had met de aangever en hem meerdere klappen heeft gegeven. In de tweede fase heeft een medeverdachte de aangever met een mes gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had op het in vereniging plegen van geweld, omdat de geweldshandelingen los van elkaar stonden en niet gelijktijdig zijn uitgevoerd.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op het gezamenlijk plegen van geweld. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/157251-23
Datum uitspraak: 15 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Snelder, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. E.J.M.J. Damen, advocaat van de benadeelde partij [persoon], namens hem naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [persoon] op 23 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Voor openlijke geweldpleging is niet vereist dat het geweld tegelijk wordt uitgeoefend. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat door meerdere personen geweld is gepleegd tegen aangever [persoon] (hierna: aangever). Verdachte heeft bekend dat hij als eerste meerdere klappen heeft uitgedeeld. Door te starten met het plegen van geweldshandelingen heeft verdachte aangever in een kwetsbare situatie gebracht en het mogelijk gemaakt dat anderen zich later bij dit geweld hebben gevoegd. Aangever is uiteindelijk door de medeverdachte [medeverdachte] met een mes in zijn rug gestoken. Verdachte wist weliswaar niet dat de medeverdachte een mes bij zich droeg en heeft deze heftige afloop niet voorzien, maar hij is juridisch wel verantwoordelijk voor dit gepleegde geweld. Hij is immers begonnen met het plegen van geweld tegen aangever en heeft hiermee zowel opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld als daaraan een voldoende significante bijdrage geleverd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld. Het tegen aangever gepleegde geweld dient te worden onderscheiden in twee fases. In de eerste fase heeft verdachte in het Vondelpark een kort conflict gehad met aangever en daarbij aangever van zich weggeduwd en hem meerdere klappen gegeven. Hier stonden meerdere personen - waaronder de medeverdachte [medeverdachte] - omheen, maar zij waren verder niet betrokken bij de vechtpartij tussen verdachte en aangever. Vervolgens heeft verdachte samen met zijn vriend het park verlaten. In de tweede fase heeft de medeverdachte [medeverdachte] een mes gepakt dat hij kennelijk bij zich droeg en aangever in zijn rug gestoken. Verdachte wist niet dat de medeverdachte een mes bij zich droeg en is ook pas later door hem op de hoogte gebracht van het feit dat hij aangever had neergestoken. De geweldshandelingen tegen aangever hebben weliswaar kort na elkaar plaatsgevonden, maar dienen te worden beschouwd als twee los van elkaar staande handelingen. Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld en daarbij heeft hij ook geen significante bijdrage geleverd aan het door de medeverdachte [medeverdachte] gepleegde geweld.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak openlijke geweldpleging
De rechtbank acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet bewezen en overweegt hiertoe als volgt. De vastgestelde tegen aangever gepleegde geweldshandelingen dienen als los van elkaar staande handelingen te worden beoordeeld, omdat deze door twee verschillende verdachten en in twee verschillende fases hebben plaatsgevonden. Verdachte was samen met een vriend in het Vondelpark en is daar de medeverdachte [medeverdachte] tegengekomen. In het park is verdachte in conflict geraakt met aangever (en diens vriend) over een al langer spelende ruzie tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft bekend dat hij aangever van zich weg heeft geduwd en hem een klap met de vlakke hand en meerdere stoten heeft gegeven. De medeverdachte [medeverdachte] heeft, net als een aantal anderen, daarbij in de buurt gestaan maar was verder niet betrokken bij het voorval tussen verdachte en aangever. Toen aangever op de grond lag, heeft verdachte samen met zijn vriend het park verlaten. Daarmee eindigde de eerste fase.
Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] in de tweede fase van de gebeurtenissen een mes gepakt dat hij kennelijk bij zich droeg en heeft hij aangever met het mes in zijn rug gestoken. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zenuwachtig was geworden van de vechtpartij tussen verdachte en aangever, maar weet niet precies waarom hij heeft gestoken. Verdachte had zich op dat moment al omgedraaid en hij had geen wetenschap van het feit dat de medeverdachte een mes bij zich droeg. De geweldshandeling van de medeverdachte in de tweede fase staat los van het handelen van verdachte in de eerste fase. Het handelen van verdachte zou kunnen worden gekwalificeerd als een (eenvoudige) mishandeling, maar dat is niet tenlastegelegd. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging.

5.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon]

De benadeelde partij [persoon] vorderde oorspronkelijk € 1.145,- aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Thomas en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2024.
[....]