ECLI:NL:RBAMS:2024:3241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-286980-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring ernstige mishandeling met toewijzing schadevergoeding

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft het primair tenlastegelegde feit, de poging tot zware mishandeling, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de poging tot zware mishandeling te bevestigen, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling wel bewezen. De mishandeling vond plaats op 30 oktober 2023, waarbij de verdachte een steen naar de arm van het slachtoffer gooide en een hek tegen hem aanduwde, wat resulteerde in letsel.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en een getuige als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat hij niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en heeft besloten om de straf te matigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft een schadevergoeding van €800,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/286980-23
Datum uitspraak: 15 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven op het adres [adres] ,
thans UAH gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Bakker, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en hetgeen mevrouw [naam] , medewerker Slachtofferhulp, namens hem op de zitting naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] , door met kracht een straatsteen op/tegen de arm van die [benadeelde partij] te gooien en/of een metalen hek op/tegen die [benadeelde partij] te duwen en/of te gooien.
Subsidiair is dit feit tenlastegelegd als mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er een straatsteen is gegooid. Volgens aangever [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) zou verdachte een straatsteen tegen zijn (rechter)arm hebben gegooid, hetgeen door een collega en derhalve een niet onafhankelijke getuige zou worden bevestigd, maar een foto van de betreffende straatsteen ontbreekt. Ook de foto’s van het letsel zijn onduidelijk. Op een foto is een natte plek op de kleding van de rechter bovenarm van [benadeelde partij] te zien en op een andere foto is een blote arm te zien, maar dit betreft de linkerarm van [benadeelde partij] en dus niet de arm waartegen de straatsteen zou zijn gekomen. Ten aanzien van het hek heeft de raadsman aangevoerd dat het hek niet door verdachte op [benadeelde partij] is gevallen, maar doordat [benadeelde partij] is uitgegleden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van poging tot zware mishandeling (feit 1, primair)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewezenverklaring van mishandeling (feit 1, subsidiair)
Verdachte ontkent de aan hem tenlastegelegde feitelijke gedragingen te hebben gepleegd en verklaart dat hij juist is aangevallen door [benadeelde partij] en zijn collega’s. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor de verklaring van verdachte en gaat uit van de juistheid van de bewijsmiddelen in het dossier. Op basis van de aangifte van [benadeelde partij] , de verklaring van getuige [getuige] en de letselfoto acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 30 oktober 2023 [benadeelde partij] heeft mishandeld door een steen tegen zijn arm te gooien en een hek tegen hem aan te duwen. Zowel [benadeelde partij] als getuige [getuige] verklaren dat verdachte een steen heeft gegooid en dat deze steen op de (rechter)arm van [benadeelde partij] terechtkwam. Het enkele gegeven dat getuige [getuige] mogelijk een collega is van [benadeelde partij] en het feit dat een foto van de betreffende steen in het dossier ontbreekt doet daaraan niet af. De verklaringen van [benadeelde partij] en getuige [getuige] worden ondersteund door het beschreven letsel en de foto’s daarvan. [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij direct een harde pijn in zijn rechter bovenarm voelde. Even later voelde hij een harde bult in de spier van zijn rechter bovenarm. In het dossier zitten twee foto’s. Op de eerste foto is een natte plek op de kleding van de rechter bovenarm van [benadeelde partij] is te zien. Dit is de plek waar de (kennelijk natte) steen [benadeelde partij] heeft geraakt. Op de tweede foto is een blote arm van [benadeelde partij] met rode vlekken te zien. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, wel degelijk de rechterarm (waar de steen tegenaan is gekomen) en niet de linkerarm van [benadeelde partij] .
Ook hebben zowel [benadeelde partij] als getuige [getuige] verklaard dat verdachte een hek tegen [benadeelde partij] aanduwde waardoor hij uitgleed en ten val kwam. Voor de stelling van de raadsman dat [benadeelde partij] eerst zou zijn uitgeleden en dat hierdoor het hek op [benadeelde partij] zou zijn gevallen, biedt het dossier dan ook geen aanknopingspunten. Doordat [benadeelde partij] op de grond is gevallen, voelde hij pijn aan zijn linker ellenboog.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 30 oktober 2023 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door een steen tegen de arm van die [benadeelde partij] te gooien en door een hek tegen die [benadeelde partij] te duwen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring van mishandeling aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt dat de rechtbanken daarvoor hebben vastgesteld, en aldus tot een lagere straf te komen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door - zonder aanleiding – een steen te gooien in de richting van het slachtoffer. Hierbij is het slachtoffer op zijn arm geraakt en heeft hij letsel opgelopen. Daarnaast heeft verdachte een hek tegen het slachtoffer aangeduwd waardoor hij ten val is gekomen. Het slachtoffer was op het moment van de mishandeling aan het werk als bouwvakker. Door het handelen van verdachte heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 15 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is aan verdachte in 2023 een taakstraf opgelegd voor bedreiging en belediging van agenten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte na zijn aanhouding niet gehoord kon worden door de politie. Hij sprak in zichzelf en schreeuwde dat hij alle witte mensen in Afrika zou gaan vermoorden en dat zijn advocaat een machine was die er bij hoorde.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het NIFP-consult rechtspleging van 6 november 2023, opgesteld door S.J.D. Dijkstra, psycholoog. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat verdachte bij de politie dermate verward over kwam dat hij niet kon worden gehoord. Verdachte maakte op onderzoeker een psychotische indruk. Verdachte kwam binnen op handen en voeten. De psycholoog vermoedde dat bij verdachte sprake was van paranoïde en betrekkingswanen. Hij geloofde niet dat de rapporteur psycholoog was, meende dat “het netwerk” tegen hem was en dat de televisie hem boodschappen zond. Geadviseerd werd om de mogelijkheden voor een zorgmachtiging te onderzoeken.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de beslissing van het openbaar ministerie van 30 januari 2024 om geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te dienen, omdat dit niet doelmatig werd geacht. Uit de toelichting van de officier van justitie op de zitting blijkt dat het toestandsbeeld van verdachte is verbeterd en dat nu geen sprake meer is van een noodzaak tot gedwongen zorg. Het feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij nu niet meer (vrijwillig) naar [land van herkomst] terug wil gaan heeft niet tot een andere beslissing van de officier van justitie geleid.
7.3.3.
Straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling. Gelet op de vreemdelingenstatus van verdachte en het feit dat hij geen adres in Nederland heeft, is een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat de rechtbanken hebben vastgesteld in het geval van een mishandeling met behulp van een slagwapen waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een taakstraf voor de duur van 120 uren. Dit is omgerekend gelijk aan 60 dagen gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter, gelet op de aanwijzingen in het dossier dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verward en/of psychotisch was en daarmee in ieder geval in enige mate verminderd toerekeningsvatbaar, aanleiding de straf te matigen. Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Verdachte heeft deze straf reeds volledig in voorarrest uitgezeten.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 800,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag, gelet op de aard en ernst van de mishandeling en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, alleszins redelijk. De vordering wordt daarom in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:

1. subsidiair

mishandeling.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 800,- (achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 800,- (achthonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur 16 dagen.
De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Thomas en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2024.
[.]