Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft het primair tenlastegelegde feit, de poging tot zware mishandeling, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de poging tot zware mishandeling te bevestigen, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling wel bewezen. De mishandeling vond plaats op 30 oktober 2023, waarbij de verdachte een steen naar de arm van het slachtoffer gooide en een hek tegen hem aanduwde, wat resulteerde in letsel.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en een getuige als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat hij niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en heeft besloten om de straf te matigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft een schadevergoeding van €800,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.