ECLI:NL:RBAMS:2024:3223
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening urgentieverklaring voor moeder met pasgeboren baby
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een urgentieverklaring heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoekster een aanbod heeft gedaan voor noodopvang, dat zij heeft afgewezen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de aangeboden opvang niet ideaal is voor een moeder met een pasgeboren baby, is verblijf in een auto ook geen oplossing. Verzoekster heeft geen medische of financiële gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat er onoverkomelijke bezwaren zijn om gebruik te maken van het aanbod. Aangezien er een dak boven haar hoofd is aangeboden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet in de auto hoeft te verblijven met haar pasgeboren baby. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft eerder op 23 februari 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring, waarbij werd vastgesteld dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de belangen van het (ongeboren) kind niet waren afgewogen tegen het restrictieve toewijzingsbeleid. Na een nieuwe afwijzing van de aanvraag op 8 april 2024, heeft verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 13 mei 2024, waarbij werd gesproken over tijdelijke opvang. Verzoekster heeft zich op 14 mei 2024 gemeld bij de GGD voor noodopvang, maar vond de aangeboden kamer niet geschikt voor haar en haar baby. De voorzieningenrechter heeft op 28 mei 2024 het onderzoek gesloten en uiteindelijk het verzoek afgewezen op basis van de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht.