ECLI:NL:RBAMS:2024:3147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2394
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend, die door het UWV was afgewezen. Het UWV stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden, omdat de gegevens uit een nieuw rapport al eerder waren betrokken in een procedure bij de Centrale Raad van Beroep. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de nieuwe rapporten, waaronder een rapport van Houberg Advies, wel degelijk nieuwe informatie bevatten die de eerdere afwijzingen ondermijnden.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zich niet voldoende gemotiveerd had op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank vond dat de rapporten van Mentrum en MEE samen voldoende bewijs vormden om te twijfelen aan de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om de aanvraag van eiser inhoudelijk te beoordelen, met inachtneming van de nieuwe informatie. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van het UWV om deze zorgvuldig te overwegen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder 1] ).

Procesverloop

Op 6 oktober 2022 heeft verweerder (het UWV) het verzoek van eiser om terug te komen op de besluiten van 5 november 2007, 19 oktober 2010, 30 oktober 2013 en 15 juni 2018 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 16 maart 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Elfert .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en het UWV verzocht in overweging te nemen om over de vraag of al dan niet sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid heen te stappen en eisers zaak inhoudelijk te behandelen.
Op 6 december 2023 heeft het UWV per brief aan de rechtbank medegedeeld bij het standpunt te blijven dat geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Bij deze brief heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
6 december 2023 gevoegd.
De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen, om eiser in de gelegenheid te stellen op deze rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te reageren.
Op 31 januari 2024 heeft eiser op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd en heeft daarbij een rapport van Houberg Advies van 22 januari 2024 gevoegd. Op 14 maart 2024 heeft het UWV hierop gereageerd.
Op 21 maart 2024 heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd zonder nadere zitting uitspraak te doen. Partijen hebben hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren in 1989, is op [medio] 2006 als fietser betrokken geweest bij een auto-ongeval, waaraan hij verschillende klachten heeft overgehouden. Op 22 maart 2007 heeft eiser een Wajong-uitkering [1] aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag op 5 november 2007 afgewezen.
2. Op 20 september 2010, 27 september 2013 en 25 mei 2018 heeft eiser opnieuw een
Wajong-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvragen afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht ten opzichte van zijn eerste aanvraag. Eiser heeft tegen de laatstgenoemde beslissing bezwaar, beroep [2] en hoger beroep [3] ingesteld. Eisers gronden zijn steeds ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft vervolgens op 13 september 2022 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Op 6 oktober 2022 heeft het UWV ook deze aanvraag afgewezen, omdat eiser geen nieuwe informatie heeft overgelegd ten opzichte van zijn eerdere aanvragen. Het UWV heeft een rapport van de primaire verzekeringsarts van 5 oktober 2022 aan deze beslissing ten grondslag gelegd. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser bij zijn aanvraag twee psychologische onderzoeksverslagen heeft gevoegd: een rapport van Mentrum van 9 februari 2020 en een rapport van MEE Amstel en Zaan (hierna: MEE) van 21 februari 2022. De Raad heeft in haar uitspraak van 7 juli 2021 al geoordeeld dat het rapport van Mentrum geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit 2007. Aangezien de rapporten van Mentrum en MEE inhoudelijk overeenkomen, is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Ook de klachten die eiser in het aanvraagformulier heeft weergegeven zijn niet als nieuwe feiten of omstandigheden aan te merken. Bij de onderzoeken in 2007 en 2010 worden soortgelijke klachten aangegeven.
4. Op 16 maart 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het UWV het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven zich geheel in de overwegingen van de primaire verzekeringsarts te kunnen vinden.
Het standpunt van eiser
5. Eiser voert aan dat sprake is van nieuwe informatie, waaruit blijkt dat het UWV tot op heden van onjuiste en/of onvolledige informatie is uitgegaan. Het UWV is ervan uit gegaan dat het IQ van eiser (ongeveer) 80 is, omdat dit volgt uit een schoolonderzoek. Uit het onderzoeksrapport van Mentrum is echter gebleken dat het IQ van eiser rond de 50 ligt. Hoewel de Raad dit onvoldoende vond om de resultaten van de school aan de kant te schuiven, heeft inmiddels een nieuw onderzoek plaatsgevonden. Uit dit nieuwe onderzoek kwam opnieuw een resultaat zoals dat bekend werd in het rapport van Mentrum. Toch is dit nieuwe informatie. . De Raad heeft het onderzoek van Mentrum in de uitspraak uit 2021 aan de kant geschoven, omdat uit een schoolonderzoek volgde dat het IQ van eiser 80 is. De Raad heeft geoordeeld dat een nieuw onderzoek niet betekent dat een ouder onderzoek onjuist is. Nu het onderzoek van MEE het resultaat uit het onderzoek van Mentrum bevestigt, is sprake van een nieuw feit. Eiser betoogt verder dat het UWV niets met de ‘handleiding’ heeft gedaan die de Raad in 2021 heeft vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
6. Tussen partijen staat vast dat het UWV de aanvraag van eiser terecht in behandeling heeft genomen als een verzoek om terug te komen op de eerder genomen besluiten, waarin zij de aanvragen van eiser om een Wajong-uitkering heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt daarom of het UWV het verzoek van eiser om terug te komen van deze besluiten, kon afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beslissingen. [4]
7. De bestuursrechter toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
8. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank licht dit hieronder toe.
10. In de voorafgaande procedure bij de Raad heeft eiser zijn standpunt alleen met het rapport van Mentrum onderbouwd. In dit rapport is eisers (T)IQ geschat op 46. In de uitspraak van 7 juli 2021 heeft de Raad hierover geoordeeld dat de conclusie uit dit rapport niet maakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts in 2007 onjuist is geweest. In het rapport van de verzekeringsarts van 9 juli 2007 zijn gegevens van de school van eiser vermeld. Eiser is volgens die gegevens laag normaal begaafd tot net zwakbegaafd en zijn IQ is toen vastgesteld op 85. Eiser had destijds op het praktijkonderwijs, waar het gemiddelde IQ van leerlingen rond de 80 ligt, geen leerachterstand. Opvallend is verder, aldus de informatie van de school, dat eiser niet snel te pakken is voor rottigheid. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens van destijds.
11. In deze procedure heeft eiser, naast het rapport van Mentrum, ook een rapport van een orthopedagoog van MEE van 2 mei 2022 overgelegd. In dit rapport concludeert de orthopedagoog dat uit het onderzoek naar voren komt dat eiser wat betreft zijn verstandelijke vermogens op een zeer moeilijk lerend (matig verstandelijk beperkt) niveau presteert en dat hij in dit onderzoek op vergelijkbaar niveau presteert als in het onderzoek uit 2020. De orthopedagoog merkt hierbij op dat het ernstige auto-ongeluk dat eiser in 2006 heeft gehad en daaropvolgende ongelukken in 2009 en 2021 mogelijk van invloed zijn geweest op het cognitieve niveau van functioneren van eiser. Het is echter onbekend of hier sprake van is, aangezien er geen zicht is op zijn niveau van verstandelijk functioneren voor deze auto-ongelukken. Het is volgens de orthopedagoog duidelijk dat eiser altijd moeite heeft gehad met leren en dat bepaalde zaken na de auto-ongelukken nog lastiger voor hem zijn geworden. Daarnaast is mogelijk sprake van trauma naar aanleiding van de mishandelingen die eiser heeft meegemaakt en er is sprake van angstklachten, slaapproblemen en een mogelijke depressieve stemming. Deze factoren kunnen van invloed zijn op het functioneren van eiser, aldus de orthopedagoog.
12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van Mentrum en MEE tezamen voldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts in het rapport van 9 juli 2007. De rechtbank betrekt hierbij dat de onderzoeksbevindingen van MEE overeenkomen met de bevindingen van Mentrum. Zo stelt MEE het totale IQ van eiser met 95% zekerheid vast op 42 – 52 en Mentrum, eveneens met 95% zekerheid, op 42 – 53. In beide rapporten wordt geconcludeerd dat eiser op een matig verstandelijk beperkt niveau functioneert. Deze onderzoeken zijn door verschillende instanties en verschillende onderzoekers uitgevoerd.
13. Deze rapporten leveren tezamen bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die destijds als bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. In die zin zijn dit nieuwe feiten. Dat de Raad het rapport van Mentrum al bij zijn beoordeling heeft betrokken, leidt niet tot een ander oordeel. In de eerdere procedure bij de Raad heeft eiser zijn standpunt immers gebaseerd op één tegenrapport. De Raad heeft beoordeeld of dat enkele rapport twijfels zaaide over de juistheid van deze gegevens van destijds. In onderhavige procedure heeft eiser een tweede tegenrapport overgelegd, die de bevindingen uit het rapport van Mentrum ondersteunt en de beoordeling van de verzekeringsarts uit 2007 weerlegt. Naar het oordeel van de rechtbank kon het UWV dus niet volstaan met een enkele verwijzing naar het rapport van Mentrum en de uitspraak van de Raad.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aangezien sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid, moet het UWV de aanvraag van eiser inhoudelijk beoordelen. De rechtbank zal het UWV daarom opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen en de aanvraag van eiser hierin inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen van acht weken. Het UWV moet hierbij ook het rapport van Houberg Advies van 22 januari 2024 betrekken, dat eiser heeft ingediend.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4483.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1623.
4.Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)