Beoordeling door de rechtbank
Bevoegdheid van de rechtbank en toepasselijk recht
10. Artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geeft eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. In de uitspraak van 1 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statebepaald dat degene die op grond van artikel 82 van de AVG aanspraak stelt te maken op vergoeding van schade die het gevolg is van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, overeenkomstig artikel 8:88 van de Awb keuzevrijheid heeft om zijn verzoek, dat in verband staat met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG, aan de bestuursrechter voor te leggen dan wel zijn aanspraak op schadevergoeding via de civielrechtelijke weg te realiseren.
11. Blijkens eisers verzoek om schadevergoeding van 9 september 2021 heeft eiser daarvóór een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens ex artikel 15 van de AVG bij verweerder ingediend en heeft verweerder dit verzoek ingewilligd in een besluit van 21 augustus 2021. Tegelijkertijd met het verzoek om schadevergoeding heeft eiser daarnaast bij verweerder een verzoek om rectificatie van zijn persoonsgegevens ingediend op grond van artikel 16 van de AVG. Daarmee staat het schadeverzoek van eiser in voldoende mate in verband met een (of meer) besluit(en) als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG.
12. Hieruit volgt, anders dan verweerder stelt, dat de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over het verzoek om schadevergoeding van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat deze bevoegdheid niet zou gelden ten aanzien van schadegebeurtenissen die dateren van voor de inwerkingtreding van de AVG.
13. Verder wijst de rechtbank op de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2023, uitgesproken in de eerdere beroepszaak tussen eiser en verweerder, waarin de opname in de FSV ook aan de orde was. In die uitspraak werd onder meer overwogen dat met betrekking tot de plaatsing van eisers gegevens in de FSV, het nationale bestuursrechtelijke schadevergoedingsrecht van toepassing is dat gold vóór 1 juli 2013. De opname in de FSV is namelijk gebeurd voordat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking trad. Die situatie geldt ook nu nog en de rechtbank stelt daarmee vast dat ten aanzien van het schadeverzoek van eiser, het procesrechtelijke schadevergoedingsrecht van voor 1 juli 2013 zijn geldigheid heeft behouden.
13. Uit de vaststelling dat de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over het schadeverzoek van eiser en de vaststelling dat op dat verzoek het procesrecht van voor 1 juli 2013 van toepassing is, vloeit voort dat het besluit van verweerder van 29 juli 2023 als een appellabel schadebesluit moet worden beschouwd. Eiser heeft immers op 9 september 2021 een aanvraag om schadevergoeding ingediend na zijn eerdere verzoek om inzage, omdat volgens hem sprake is geweest van onrechtmatige gegevensverwerking. In het besluit van 29 juli 2023 is vervolgens door verweerder kenbaar gemaakt dat geen schadevergoeding wordt uitgekeerd. In de brief staat immers dat eiser niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming. Dit besluit is daarmee een afwijzing van de aanvraag van eiser en een schadebesluit volgens het procesrecht van voor 1 juli 2013. Daartegen stond bestuursrechtelijk bezwaar en beroep open.
14. Verweerder heeft er op gewezen dat in de brief van 29 juli 2023 staat dat verweerder nog graag in contact komt met eiser over zijn verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft eiser in de brief uitgenodigd contact op te nemen, maar dat heeft eiser niet gedaan. Wat daar van zij, deze mededeling in de brief doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de expliciete mededeling in die brief dat eiser niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming. Het karakter van de brief is daarom een afwijzend schadebesluit.
15. De rechtbank komt tot de tussenconclusie dat het bezwaarschrift van eiser van 9 september 2023 met het bestreden besluit onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen. Ter finale geschilbeslechting - gezien het tijdverloop sinds de indiening van het schadeverzoek en nu de standpunten van partijen duidelijk zijn - zal de rechtbank de zaak niet terugsturen naar verweerder, maar zelf oordelen over eisers verzoek om schadevergoeding.
Het verzoek om schadevergoeding
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de plaatsing van gegevens in de FSV onrechtmatig was. Om in aanmerking te komen voor schadevergoeding moet sprake zijn van daadwerkelijke geleden schade. Eiser claimt immateriële schade te hebben geleden, vanwege de aantasting van zijn eer en goede naam. Hij heeft elf jaar lang in de FSV geregistreerd gestaan en is als fraudeur aangemerkt, zonder dit te weten en zonder dat hiervoor een goede reden was.
17. Aan de hand van het dossier en wat op de zitting is besproken stelt de rechtbank het volgende vast. Bij brief van 31 maart 2022 heeft verweerder eiser bericht welke informatie over hem was gevonden in de FSV, in de velden belastingjaar, jaar van registratie in de FSV, soort belasting en organisatie of ‘project’. In de FSV stond dat dit betrekking had op ‘belastingjaar 2010, inkomstenbelasting’.
18. In het schadebesluit van 29 juli 2023 staat dat uit verder onderzoek is gebleken dat de opname van eisers gegevens in de FSV geen gevolgen hebben gehad bij de Belastingdienst. Ook zijn zijn gegevens niet gedeeld met derden. Ten slotte is volgens het besluit gebleken dat er geen bijzondere persoonsgegevens van eiser in de FSV staan.
18. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010 een vergoeding die hij voor een ongeluk heeft gekregen niet, of niet goed heeft opgegeven bij de Belastingdienst. Deze onregelmatigheid werd in het FSV-systeem automatisch aangevinkt als fraude, met daarbij de opmerking: “rol onbekend”. Verweerders onderzoek naar de verwerking van de persoonsgegevens van eiser is beperkt gebleven tot een periode van zeven jaar, omdat verweerder niet verder terug kan kijken.
20. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van verweerder te twijfelen. Volgens eiser moeten zijn gegevens haast wel gedeeld zijn, omdat het over een periode van (maar liefst) elf jaar gaat. Hij heeft echter geen concrete aanwijzingen bemerkt in het verleden die er op duiden dat hij door de Belastingdienst of een andere instantie anders dan anderen werd behandeld. Verder kan de rechtbank verweerder volgen in diens stelling dat de gegevens op zichzelf niet leiden tot de veronderstelling dat ze zijn gedeeld, vanwege de summiere aard van de gegevens en de toevoeging aan deze gegevens van de vermelding “rol onbekend” over de rol van eiser.
21. Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de plaatsing van de gegevens van eiser in de FSV tot die enkele plaatsing beperkt is gebleven en geen verdere consequenties heeft gehad voor eiser. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat sprake is geweest van aantasting van de goede naam en/of eer van eiser. Ook is niet gesteld of gebleken dat er een zodanige mate van spanning en frustratie ten gevolge van zijn registratie in de FSV was, dat die moet leiden tot een schadevergoeding.
22. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder met excuses heeft kunnen volstaan en dat er geen reden was voor een schadevergoeding. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen.