ECLI:NL:RBAMS:2024:3127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AMS 24/2086 en AMS 24/2445
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gesloten buitenwagen en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen, die door verweerder op 5 juli 2023 was afgewezen. Na een bezwaarprocedure bleef de afwijzing in stand, waarop de verzoeker beroep instelde en tevens vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 16 mei 2024 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een begeleider van Vluchtelingenwerk.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. De verzoeker, die lijdt aan ernstige psychische aandoeningen, had medische informatie ingediend die niet adequaat was meegenomen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een gesloten buitenwagen niet kon standhouden, omdat de argumenten van de verzoeker onvoldoende waren betrokken. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de aanvullende medische informatie van de psychiater in overweging moest worden genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2086 (beroep) en AMS 24/2445 (vovo)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Marhabi).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 5 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een gesloten buitenwagen [1] afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 maart 2024 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot het voorlopig gebruik mogen maken van een gesloten buitenwagen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [2] , de gemachtigde van verzoeker, begeleider
[naam 1] namens Vluchtelingenwerk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder de aanvraag van verzoeker voor een gesloten buitenwagen heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verzoeker krijgt dus (in het beroep) gelijk. Dit betekent echter niet dat hij nu een gesloten buitenwagen krijgt. Verweerder moet namelijk een nieuw besluit nemen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5.1.
Verzoeker lijdt aan (rug)klachten en daarnaast aan meerdere psychische aandoeningen, waaronder posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een obsessief compulsieve stoornis (OCS), die zich onder meer uit in smetvrees met dwanghandelingen. Op 17 mei 2023 heeft verzoeker daarom een aanvraag gedaan voor een gesloten buitenwagen omdat hij op bepaalde momenten niet ver kan lopen en omdat hij door zijn psychische klachten de behoefte aan bescherming voelt.
5.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft Argonaut Advies, het indicatieadviesbureau van de gemeente, onderzoek verricht. Argonaut heeft op 16 juni 2023 negatief geadviseerd voor een gesloten buitenwagen. Nadat verzoeker gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders afwijzende besluit van 5 juli 2023 heeft Argonaut op 8 december 2023 opnieuw advies uitgebracht. Daarin wordt wederom door de arts negatief geadviseerd over een gesloten buitenwagen omdat behandeling voorliggend is en er bij verzoeker geen probleem is met de buitenlucht. Ook heeft de indicatieadviseur van Argonaut positief geadviseerd met betrekking tot een scootmobiel. Op 22 februari 2024 heeft verweerder nog antwoord gekregen van de arts van Argonaut op nader gestelde vragen.
5.3.
Verweerder heeft vervolgens op basis van de adviezen van Argonaut op
20 maart 2024 het bezwaar deels gegrond verklaard. Verweerder heeft zich gebaseerd op de Verordening maatschappelijke ondersteuning en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning. Verweerder acht de adviezen zorgvuldig en heeft besloten dat verzoeker geen gesloten buitenwagen krijgt toegekend, maar wel een scootmobiel. Volgens verweerder heeft verzoeker geen aandoening waardoor verblijf in de buitenlucht niet mogelijk is. Daarnaast is verzoeker recent gestart met een behandeltraject voor de psychische problematiek. Daarom is er nog geen sprake van een eindsituatie en is de duurzaamheid van de beperkingen onduidelijk.
5.4.
In het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verweerder aangeboden om een persoonsgebonden budget te verstrekken zodat verzoeker dat kan aanwenden voor de aanschaf van een tweedehands gesloten buitenwagen.
Motiveringsgebrek?
6.1.
Verzoeker heeft als beroepsgrond aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen – onder meer – omdat verweerder de onderbouwing van verzoeker waarom hij wel is aangewezen op een gesloten buitenwagen niet dan wel onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming. Uit die onderbouwing blijkt volgens verzoeker namelijk dat een gesloten buitenwagen voor hem noodzakelijk is om te participeren in de samenleving en om zijn behandeling te ondergaan. Een scootmobiel is voor verzoeker geen oplossing vanwege zijn PTSS en OCS. Een tweedehands gesloten buitenwagen is ook geen alternatief omdat verzoeker deze niet goed genoeg kan reinigen en hij geen financiële middelen heeft voor groot onderhoud.
6.2.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de adviezen van Argonaut. Volgens vaste rechtspraak mag het college een besluit baseren op een advies van een medisch adviseur, op voorwaarde dat het advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. [3] Indien het bestuursorgaan het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet het bestuursorgaan zich er tevens van vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de inhoud inzichtelijk en concludent is. [4] Dat laatste houdt in dat de redenering duidelijk en voldoende controleerbaar moet zijn. De conclusie moet daar vervolgens op aansluiten. Als aan deze eisen is voldaan, mag het bestuursorgaan in beginsel van dit advies uitgaan. Verweerder vindt dat aan die eisen is voldaan en dat hij zijn besluit op deze adviezen mocht baseren.
6.3.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder daarmee het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. In de adviezen van Argonaut wordt namelijk geconcludeerd dat, ondanks verzoekers fysieke en psychische beperkingen, een gesloten buitenwagen niet is aangewezen en dat kan worden volstaan met een scootmobiel. Ook wordt overwogen dat verzoeker nog niet is uitbehandeld en dat nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de eindsituatie. Dit is niet zonder meer te volgen, gelet op de brief van psychiater [naam 2] van 12 januari 2024. Daaruit volgt dat bij verzoeker sprake is van een zeer ernstige vorm van smetvrees (misofobie) met dwanghandelingen (OCS) die al meer dan 25 jaar bestaat. Deze lijkt gezien de aanhoudende ernst en het langdurig beloop vooralsnog therapieresistent te zijn. In de praktijk betekent dit dat een groot deel van de dag in het
teken staat van dwanghandelingen om besmetting met kiemen of vuil te voorkomen.
De psychiater heeft bemerkt dat afspraken in de praktijk niet kunnen plaatsvinden wanneer
het regent of geregend heeft, en/of leiden tot sterke toename van dwanghandelingen
voorafgaand en volgend op de afspraak, wat de lijdensdruk verhoogt. Dit heeft tot gevolg dat de behandelafspraken met enige regelmaat niet doorgaan. Het niet kunnen aankomen bij de behandeling belemmert een eventueel herstel. De psychiater is van mening dat toekenning van een gesloten buitenwagen de bewegingsvrijheid en de kwaliteit van leven van verzoeker sterk zullen verbeteren.
6.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat verzoeker te maken heeft met ernstige psychiatrische klachten. Verzoeker heeft met medische informatie onderbouwd dat het beschikken over een gesloten buitenwagen er naar verwachting aan zal bijdragen dat zijn behandeling beter van de grond komt dan nu het geval is. Immers, uit de brief van de psychiater van 12 januari 2024 kan worden opgemaakt dat behandelafspraken met enige regelmaat niet doorgaan, omdat verzoeker bij regen als gevolg van zijn psychiatrische problematiek niet naar de praktijk kan komen. Verweerder heeft deze argumenten onvoldoende kenbaar betrokken in het bestreden besluit. Te meer nu verweerder daarin stelt dat behandeling voorliggend is. Bovendien heeft verweerder de brief van psychiater [naam 2] van 24 april 2024 en de brief van 22 april 2024 van het Sinai Centrum onvoldoende in de besluitvorming betrokken. De beroepsgrond slaagt.
6.5.
Omdat het beroep hierom slaagt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de andere beroepsgronden te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen reden om zelf een beslissing over het toekennen van een gesloten buitenwagen te nemen, omdat het aan verweerder is om nader onderzoek te laten verrichten. Bij dat onderzoek dienen ook de nadere berichten van psychiater [naam 2] van 24 april 2024 en van de psychologen [naam 3] en [naam 4] van 22 april 2024 te worden betrokken, als ook de brief van Vluchtelingenwerk van 5 april 2024. Daarbij dient verweerder de door verzoeker ingebrachte (medische) gegevens ook kenbaar te betrekken bij het oordeel over de toepassing van de hardheidsclausule (art 9.1 Vmo).
7.2.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor zes weken. Nu er meteen op het beroep is beslist, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet bij gebrek aan spoedeisend belang daarnaast geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid van de Awb. Hoewel verzoeker heeft aangevoerd dat het steeds slechter met hem gaat en dat hij geïsoleerder raakt, omdat een vriend die hem veel hielp minder beschikbaar is, is niet gebleken dat verzoeker niet nog een paar weken op een beslissing kan wachten.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden van totaal € 102,-. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift waarnaar ook wordt verwezen in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 102,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
2.Bijgestaan door T.O. Holavlyova, tolk Oekraïens.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1550 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:466.
4.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3358, r.o. 7.2.