ECLI:NL:RBAMS:2024:3074

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
24/1129
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maandelijkse aflossingscapaciteit voor terugvordering AOW-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar maandelijkse aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een te veel ontvangen AOW-uitkering. Eiseres, die sinds mei 2005 een AOW-pensioen ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit van € 293,-, die door verweerder is aangepast naar € 247,44 na een eerdere beslissing op 10 januari 2024. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 een zitting gehouden, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet aanwezig. Verweerder heeft zijn standpunt verdedigd en gesteld dat de aflossingscapaciteit correct is vastgesteld, ook in het licht van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2024. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde aflossingscapaciteit en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gewijzigde vaststelling van haar maandelijkse aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een eerder ten onrechte te veel ontvangen uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Met het primaire besluit van 20 september 2023 heeft verweerder de maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres vanaf oktober 2023 vastgesteld op € 293,-. Met het bestreden besluit van 10 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op € 247,44.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Eiseres en haar gemachtigde waren – met voorafgaand bericht – niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Eiseres heeft sinds mei 2005 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande met een korting van 26% ontvangen. Met het besluit van 19 april 2019 heeft verweerder het AOW-pensioen van eiseres vanaf mei 2005 verlaagd naar het pensioenbedrag voor een gehuwden of samenwonenden, omdat eiseres vanaf 16 februari 1991 samenwoont met een andere persoon op één adres en ieder een bijdrage aan het huishouden levert. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een bedrag van € 42.850,05 bruto te veel aan pensioen heeft ontvangen vanaf mei 2005. Deze beslissing staat in rechte vast. Partijen hebben vervolgens een betalingsregeling getroffen.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de maandelijkse aflossingscapaciteit met ingang van oktober 2023 op € 293,- bepaald. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is met het bestreden besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij de maandelijkse aflossingscapaciteit per oktober 2023 vastgesteld op € 247,44.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de maandelijkse aflossingscapaciteit heeft vastgesteld op € 247,44 ter voldoening van de terugvordering van te veel ontvangen AOW-uitkering door eiseres.
3.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de maandelijkse aflossingscapaciteit niet juist is vastgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2024 [1] . Eiseres stelt dat zij niet over de gedingstukken beschikt waardoor onbekend is of verweerder bij het vaststellen van de nieuwe aflossingscapaciteit heeft gerekend met de beslagvrije voet van 95% van de voor AOW-gerechtigden geldende bijstandsnorm.
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep er niet automatisch toe leidt dat het bestreden besluit onrechtmatig is genomen. De maandelijkse aflossingscapaciteit is ook voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vastgesteld. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder niet betwist.
4.2.
Verder heeft eiseres in de beroepsfase van de rechtbank alle gedingstukken ontvangen. Zij heeft daarmee zelf de beslagvrije voet van 95% van de voor AOW-gerechtigden geldende bijstandsnorm kunnen berekenen, maar geen berekening ingediend. Op de zitting waren eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig. Daar is dus ook niet kunnen blijken van concrete mogelijke aflossingsproblemen. De rechtbank ziet daardoor ook geen concrete aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde aflossingscapaciteit.
4.3.
Ter informatie aan eiseres merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder heeft toegelicht dat vanwege de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vanaf februari 2024 een tijdelijke maatregel wordt toegepast. Wanneer duidelijk is wat de gevolgen zijn van de uitspraak zal verweerder de aflossingscapaciteit definitief opnieuw vaststellen. Verder heeft verweerder op de zitting aangegeven dat in beginsel een terugvordering geheel moet worden voldaan. Indien iemand over een langere periode aan alle voorwaarden heeft voldaan, kan iemand verzoeken om het restant kwijt te schelden. Volgens verweerder is de standaard termijn vijf jaar, maar bij schending van de inlichtingenplicht geldt een termijn van tien jaar. Eiseres kan zich daarvoor wenden tot verweerder.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1.