ECLI:NL:RBAMS:2024:3033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
13.198144.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaken met meerdere strafbare feiten waaronder diefstal, heling, bedreiging en openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een jeugdzakencomplex waarin de verdachte, geboren in 2009, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De feiten omvatten diefstal door middel van braak van een bromfiets, heling van een scooter, bedreiging met een mes en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte op 8 mei 2024 ter terechtzitting is gehoord. De officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, heeft de vordering ingediend, en de verdediging is gevoerd door mr. R. Pothast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft de bewijsvoering als voldoende geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 55 dagen en een werkstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en hulpverlening. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 6], voor materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.198144.23 (A), 13.214358.23 (B), 13.294707.23 (C), 13.008702.24 (D) en 13.052494.22 (TUL)
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009,
wonende op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast , naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
diefstal door middel van braak van een bromfiets (met het kenteken: [kenteken 1]) toebehorende aan [persoon 3] op 7 augustus 2023 te Amsterdam;
Zaak B
medeplegen van heling van een scooter (van het merk: Sym Mio 50, met het kenteken: [kenteken 2]) op 25 augustus 2023 te Amsterdam;
Zaak C
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [persoon 4] op 7 november 2023 te Duivendrecht, door het slachtoffer op korte afstand opzettelijk dreigend een (brood)mes te tonen, met het mes meermalen een zwaaiende en/of stekende bewegingen richting het lichaam te maken en daarbij de volgende woorden toe te voegen: ‘Ik ga je doodsteken’ en/of ‘Ik maak je dood’;
op 7 november 2023 te Duivendrecht opzettelijk en wederrechtelijk een deur (met bijbehorende elektronica) en/of deurbeslag, toebehorende aan de instelling ‘[naam instelling]’, vernielen;
Zaak D
openlijke geweldpleging tegen [persoon 5] op 8 januari 2024 te Amsterdam, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of op aan de openbare weg, door meermalen het slachtoffer te duwen en (met gebalde vuisten) tegen het lichaam en het gezicht te slaan, subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van mishandeling van [persoon 5] op 8 januari 2024 te Amsterdam.
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het in zaak A, B en C onder 2 laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, omdat verdachte deze heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde bedreiging.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer zich, gelet op de omstandigheden van het geval, niet bedreigd heeft kunnen voelen door de handelingen van de verdachte. Verdachte is jong en daarnaast klein van postuur, terwijl aangever [persoon 4] een volwassen man is waar verdachte het in principe goed mee kon vinden. Aangever is bekend met het feit dat verdachte niet goed nadenkt over de gevolgen van zijn handelen en dat hij meestal achteraf pas spijt krijgt van zijn gedrag. Ten tijde van de verdenking was verdachte boos en geïrriteerd; hij wilde mogelijk indruk maken, met als gevolg dat de situatie is geëscaleerd. De raadsman twijfelt of in deze zaak wel sprake is geweest van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een smeermes heeft gepakt en daarmee zijn begeleider heeft bedreigd. Gelet op het verweer van de raadsman dient te worden beoordeeld of een strafbare bedreiging kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een strafbare bedreiging is vereist dat bij de bedreigde redelijke vrees
kon ontstaandat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte met grote passen en met een smeermes in zijn hand richting aangever is gelopen. Toen verdachte dichter bij kwam heeft hij uitlatingen gedaan die naar hun aard bedreigend zijn en heeft hij zwaai- en steekbewegingen met het mes richting aangever gemaakt. Dit is ook niet betwist door de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte deze uitlatingen heeft gedaan, maakt dat door die bedreiging de redelijke vrees kon ontstaan dat hij de misdrijven waarmee hij dreigde ook zou plegen. Op dat moment maakte verdachte namelijk een zeer agressieve indruk en de aanwezigen op de groep werden door getuige [getuige] voor verdachte gewaarschuwd toen hij met een mes in zijn hand richting aangever liep. Uiteindelijk waren er - ondanks dat verdachte jong is en zijn smalle postuur - meerdere volwassenen nodig om verdachte te overmeesteren. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het in zaak D onder primair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging (in zaak D) tegen aangever [persoon 5] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van de openlijke geweldpleging, nu medeverdachte [medeverdachte] geen geweldshandeling tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan hooguit de subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen, waarbij verdachte van het bestanddeel medeplegen dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 8 januari 2024 heeft aangever [persoon 5] aangifte gedaan tegen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Aangever heeft onder andere verklaard dat hij door hen is geslagen en is geduwd. Hij voelde dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hard met hun vuisten op zijn gezicht sloegen. Als gevolg hiervan voelde aangever op meerdere plekken op zijn hoofd pijn en zag hij bloed op zijn gezicht.
Tijdens het politieverhoor van 9 januari 2024 heeft verdachte bekend dat hij het slachtoffer een paar keer heeft geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn politieverhoor op 9 januari 2024 verklaard dat verdachte het slachtoffer naar een hoekje heeft gebracht van een speeltuin. [medeverdachte] zag toen dat verdachte met zijn vuisten een paar stoten gaf tegen het hoofd van het slachtoffer. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daar bij stond en het slachtoffer heeft geduwd.
Gelet op de aangifte, de (deels) bekennende verklaringen van verdachten en nu het feit op de openbare weg, te weten in een hoekje van een schoolplein, heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van de rechtbank de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 7 augustus 2023 te Amsterdam, een bromfiets met het kenteken [kenteken 1], toebehorende aan [persoon 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 25 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een scooter (van het merk Sym Mio 50, met het kenteken [kenteken 2]), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 7 november 2023 te Duivendrecht, [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes op korte afstand aan die [persoon 4] getoond en met voornoemd mes meermalen een zwaaiende en stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [persoon 4] gemaakt en daarbij die [persoon 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je doodsteken" en "Ik maak je dood";
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 7 november 2023 te Duivendrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een deur met bijbehorende elektronica en deurbeslag, toebehorende aan instelling [naam instelling], heeft vernield;
Ten aanzien van het in zaak D primair ten laste gelegde:
op 8 januari 2024 te Amsterdam, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats en op aan de openbare weg, te weten een schoolplein op de Rijksstraatweg (ter hoogte van perceelnummer [nummer]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 5], welk geweld bestond uit het meermalen, met kracht duwen tegen het lichaam van die [persoon 5] en met gebalde vuisten in het gezicht en tegen het hoofd van die [persoon 5] te slaan, waardoor die [persoon 5] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.7. Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 55 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf te worden opgelegd voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte naar school en/of stage gaat volgens zijn rooster en dat hij meewerkt met alle noodzakelijke hulpverlening die door JBRA noodzakelijk wordt geacht. Verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Tot slot dient de vordering tot tenuitvoerlegging geheel te worden toegewezen, nu verdachte in zijn proeftijd meermalen is gerecidiveerd.
De raadsmanheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft vanaf het begin openheid van zaken gegeven ten aanzien van de verdenkingen. Hij heeft een bekennende verklaring afgelegd en heeft zijn spijt betuigd. Het was voor verdachte heftig om in een jeugdgevangenis te verblijven; hij vond dit erg zwaar. Inmiddels gaat het beter met hem. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening is hij open en eerlijk en hij stelt zich kwetsbaar op. Hij kan het goed vinden met zijn coach vanuit [naam 1]. Tot slot is er ook geen sprake meer van schoolverzuim.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor meerdere feiten, te weten diefstal door middel van een braak, heling, bedreiging, vernieling en openlijke geweldpleging, van in totaal 190 uur taakstraf of vergelijkbare jeugddetentie. Gelet op de oriëntatiepunten en nu er sprake is van recidive tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling, heeft de rechtbank in principe de mogelijkheid om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer kan duren dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op jonge leeftijd schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder een diefstal door middel van braak van een bromfiets en (opzet)heling van een scooter. Dit zijn ergerlijke feiten die behalve materiële schade bij de gedupeerden ook veel overlast veroorzaken. Met de heling heeft de verdachte voorts bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen. De verdachte heeft door het plegen van deze strafbare feiten getoond geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
Ook heeft verdachte de groepsbegeleider van [naam 2] met een mes bedreigd en de deur van de instelling vernield. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte uit het niets zo boos is geworden dat hij zijn agressie niet onder controle heeft kunnen houden.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het dossier bevat foto’s van het letsel van het slachtoffer, daarop is te zien dat het slachtoffer huilt en een bebloed gezicht heeft. Het slachtoffer was zeer aangedaan door de geweldpleging. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Deze geweldsdelicten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 mei 2024 waaruit blijkt dat verdachte op 23 november 2022 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren voor meerdere vermogens- en geweldsdelicten. Op 14 september 2023 is deze proeftijd met zes maanden verlengd. Tot slot is verdachte op 18 april 2024 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van
30 uren voor openlijke geweldpleging en een mishandeling. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij het vaststellen van de strafmaat (in de positieve zin) rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de rapporten van de Raad;
  • de rapporten van JBRA, waaronder de evaluatierapportage van 6 mei 2024 ten behoeve van de inhoudelijke zitting.
Ter zitting heeft
de Raadtoegelicht dat verdachte zich inmiddels positief ontwikkelt. Er zijn veel hulpverleningsinstanties bij hem betrokken. Het is van belang dat de huidige trajecten door blijven gaan, zodat verdachte de prille positieve stappen van de afgelopen periode kan voortzetten. Verdachte heeft een belast verleden en het is voor de hulpverlening duidelijk dat hij tijd nodig heeft om de gebeurtenissen in de thuissituatie een plek te leren geven. Gelet op zijn kwetsbaarheid en de jonge leeftijd van verdachte is het van belang dat hij niet meer gedetineerd raakt. De Raad heeft bij een bewezenverklaring van één of meer feiten geadviseerd om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Verdachte is in staat om een werkstraf positief af te ronden; dit is hem eerder ook gelukt. Het is daarbij van belang dat verdachte in ieder geval de komende twee jaar de hulpverleningstrajecten aangeboden krijgt die hij nodig heeft om niet meer te recidiveren. Het advies luidt als volgt: óf de huidige proeftijd met één jaar verlengen óf een nieuwe toezicht en begeleiding opleggen voor de duur van twee jaar. Indien verdachte zich positief blijft ontwikkelen en hij niet meer in aanraking komt met de politie, dan zal JBRA het reclasseringstoezicht mogelijk eerder afsluiten.
JBRAkan zich vinden in het standpunt van de Raad. Het allerbelangrijkste is dat verdachte sinds de schorsing van 8 februari 2024 niet meer is gerecidiveerd. Hij gaat naar school en hij stelt zich begeleidbaar op. Hij heeft veel contact met zijn coach vanuit [naam 1]; verdachte heeft deze begeleiding nodig om zich positief te kunnen ontwikkelen. Eerder was er telkens sprake van incidenten op de gesloten groep ([naam groep]) van [naam 2] waar verdachte verbleef. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte goed reageert op het ‘lik op stuk’ beleid; hij is hier gevoelig voor. Tot slot lukt het verdachte steeds vaker om zijn agressie onder controle te houden.
De rechtbankoverweegt als volgt. Duidelijk is dat verdachte veel kansen heeft gehad en keer op keer in de fout ging. Inmiddels ontwikkelt verdachte zich positief en is hij sinds de laatste verdenking in januari 2024 niet gerecidiveerd. Het verblijf in het weekend en op maandagochtend bij [naam 2] en doordeweeks bij moeder lijkt hem de nodige stabiliteit te verschaffen. Verdachte is gemotiveerd om met zijn coach van [naam 1] samen te werken. Hij krijgt in een groep, maar ook individuele begeleiding. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening heeft verdachte een open en kwetsbare houding. Ook in zijn gedrag is verdachte meer stabiel; hij heeft zijn agressie en emoties beter onder controle. Verdachte gaat naar school en hij loopt stage bij een fietsenwinkel. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat een terugkeer van verdachte naar de jeugdgevangenis niet in zijn belang is.
De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, te weten 55 dagen. Gelet op de adviezen van de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive ook een forse voorwaardelijke werkstraf worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school/stage gaat volgens zijn rooster en dat hij meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door JBRA. Op deze manier zullen de huidige hulpverleningstrajecten voortgezet worden en zal verdachte in ieder geval de komende jaren de hulp en begeleiding aangeboden krijgen die hij nodig heeft.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[persoon 6] (het slachtoffer in zaak B)
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 732,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Zij kan niet vaststellen dat alle schade, zoals weergegeven in de facturen, door verdachte is veroorzaakt. Het ligt namelijk voor de hand dat een aantal schadeposten tijdens de diefstal van de scooter is veroorzaakt en diefstal is niet aan verdachte ten laste gelegd.
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van het schadebedrag van € 50,- dat betrekking heeft op het vervoeren van de scooter naar de garage heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank kan - net als de officier van justitie en de raadsman - niet vaststellen welke schade door verdachte als gevolg van de heling is veroorzaakt. De reparatiekosten van € 682,50 - zoals weergegeven in de factuur van 8 september 2023 - kunnen niet geheel aan verdachte (en zijn medeverachte) worden toegerekend. Zo is het aannemelijk dat de schade aan het contactslot en de voorkap van de scooter tijdens de diefstal is veroorzaakt. Dit feit is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de reparatiekosten, te weten een bedrag van
€ 682,50, niet-ontvankelijk verklaren, nu deze vordering te complex is en onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De vordering van de benadeelde partij bevat verder nog een factuur voor het vervoeren van de scooter naar de garage, te weten een bedrag van € 50,-. Nu dit gedeelte van de vordering niet door de raadsman is betwist, acht de rechtbank dit bedrag redelijk en toewijsbaar. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van
€ 50,00hoofdelijk toegewezen dient te worden.
In het belang van [persoon 6] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 50,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 25 augustus 2023, welk bedrag bestaat uit materiële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 augustus 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.052494.22 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 november 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte door de kinderrechter onder andere is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke werkstraf deels, te weten 50 uren, te gelasten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn (delict)gedrag dient te ervaren door onbetaald werk te verrichten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 141, 350, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
Ten aanzien van het in zaak D primair bewezen verklaarde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 55 (vijfenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 55 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren.
Beveelt dat
deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- naar school en stage gaat volgens zijn rooster;
- meewerkt aan alle hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de leefregels van [naam 2] zolang JBRA dat noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 6]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 50,- (zegge vijftig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 6]ter hoogte van € 50,- (zegge vijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 6]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam, d.d. 23 november 2022, gewezen onder parketnummer 13.052494.22 te weten: een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. K. Duker en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2024.
[...]
[...]