ECLI:NL:RBAMS:2024:3031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
13/046780-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor meerdere oplichtingen en diefstallen met babbeltrucs

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere (pogingen tot) oplichting en diefstallen. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van babbeltrucs, waarbij hij zich voordeed als politieagent of bankmedewerker om slachtoffers te misleiden. In de periode van 7 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 heeft hij verschillende slachtoffers benaderd, waaronder ouderen, en hen bewogen tot het afgeven van hun bankpassen, pincodes, sieraden en geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en diefstal met gebruik van valse sleutels, waarbij hij gebruik maakte van ontvreemde bankpassen en pincodes. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook recht hebben op wettelijke rente. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de iPhone van de verdachte bevolen, die is gebruikt bij de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/046780-24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het in de periode van 7 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 in Amsterdam, Almere en Maastricht medeplegen van het oplichten van [aangever 1] , (zoals de rechtbank begrijpt:) [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangever 4] en [aangeefster 5] , door zich onder andere voor te doen als politieagent of medewerker van een bank en hen te bewegen tot het afgeven van hun bankpas, pincode, sieraden en/of geld;
het in de periode van 1 december 2023 tot en met 7 januari 2024 in Amsterdam en Almere medeplegen van diefstal van € 2.729,81 toebehorende aan [aangeefster 6] , € 510,- toebehorende aan [aangever 1] en € 480,- toebehorende aan [aangeefster 2] , door middel van het gebruik van bankpassen en bijbehorende pincodes (een valse sleutel) tot het gebruik waarvan hij niet was gerechtigd;
het in de periode van 4 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 in Amsterdam en Almere pogen tot het medeplegen van het oplichten van [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] , [aangever 10] , [aangever 11] en [aangever 12] , door zich onder andere voor te doen als politieagent of medewerker van een bank, hen naar hun pincode en persoonlijke gegevens te vragen en hen te verzoeken hun bankpas en pincode af te geven aan de koerier van de bank of de politieagent;
het in de periode van 12 oktober 2023 tot en met 8 februari 2024 voorhanden hebben en op meerdere manieren verkrijgen en/of vervaardigen van belscripts die kunnen worden gebruikt voor bankhelpdeskfraude, terwijl hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van een in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, dan wel een misdrijf omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317 en 321, voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit verkort vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 14 januari 2024 heeft [aangeefster 12] aangifte gedaan van een poging tot oplichting. [aangeefster 12] verklaarde dat zij op haar huistelefoon werd gebeld door een persoon die vertelde dat zij op een inbrekerslijst zou voorkomen en die bij haar informeerde naar waardevolle spullen in haar huis. De politie heeft hierin de kenmerken van zogenaamde ‘babbeltrucs’ herkend en is naar aanleiding van deze aangifte een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [aangeefster 12] is gebeld door het telefoonnummer [nummer 1] . Dit telefoonnummer heeft in de periode van 3 januari tot en met 23 januari 2024 voornamelijk verbinding gemaakt met
cell-id’saan [straatnaam 1] in Amsterdam en is gebruikt om naar verschillende vaste telefoonnummers in Amsterdam te bellen.
De politie zocht vervolgens contact met de gebruikers van de vaste telefoonnummers in het werkgebied Amsterdam Zuid de Pijp, die ook door telefoonnummer [nummer 1] waren benaderd. Hieruit bleek dat meerdere van deze gebruikers stelden slachtoffer te zijn geworden van oplichting of pogingen daartoe onder vergelijkbare omstandigheden als eerder door [aangeefster 12] omschreven.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de politie gesprekken van het telefoonnummer [nummer 1] afgeluisterd en opgenomen. Op 8 februari 2024 luisterde de politie
liveeen van deze gesprekken af, waarbij naar aangeefster [aangeefster 5] werd gebeld. De gebruikers van het telefoonnummer [nummer 1] stelden zich aan [aangeefster 5] voor als [naam 1] en [naam 2] van de politie en vertelden haar dat er verdachten waren aangehouden, waarvan één met een vuurwapen, die het mogelijk op haar hadden gemunt. Tijdens dit gesprek heeft de politie waargenomen dat de telefoon die gebruik maakte van voornoemd telefoonnummer zich richting het adres van [aangeefster 5] bewoog. De politie heeft zich hierop in de buurt van dit adres gestationeerd en heeft gezien dat een auto met daarin twee mannen kwam aanrijden. Een van deze mannen is uitgestapt, is naar het adres van [aangeefster 5] gelopen en liep daarna terug met een envelop in zijn hand. Deze man is aangehouden en bleek verdachte te zijn. De andere man die in de auto zat, is eveneens aangehouden en bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kunnen alle ten laste gelegde feiten worden bewezen. Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 blijkt de betrokkenheid van verdachte uit de deels bekennende verklaring, de verschillende aangiftes, de camerabeelden van één van de locaties waar een oplichting heeft plaatsgevonden en van verschillende geldautomaten waarop verdachte door de politie is herkend, het onderzoek naar de telefoon van verdachte, verslagen van tapgesprekken, stemherkenningen door de politie en het onderzoek naar de verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer 1] .
Ten aanzien van feit 4 is het in de tenlastelegging omschreven belscript op de telefoon van verdachte aangetroffen. Dit betreft een script waarmee een persoon zich voor kan doen als zijnde cyber- en securitymedewerker van een bank.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, met uitzondering van het ten laste gelegde legitimeren als een politieagent door het tonen van een (valse/vervalste) politiepas. Daarvoor ontbreekt wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 2 bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvouw zich ten aanzien van slachtoffers [aangever 11] en [aangever 12] gerefereerd, opnieuw met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Voor de overige onder dit feit tenlastegelegde pogingen tot oplichting dient verdachte te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende concreet wettig en overtuigend bewijs om verdachte aan deze feiten te koppelen, onder meer omdat vaststaat dat het telefoonnummer [nummer 1] in meerdere telefoons is gebruikt, de slachtoffers wisselend hebben verklaard over de stemmen en signalementen van de daders, en de namen [naam 1] en [naam 2] blijkens het dossier ook in andere strafrechtelijke onderzoeken naar oplichting zijn voorgekomen waaraan verdachte niet kan worden gelieerd.
Ook van feit 4 dient verdachte te worden vrijgesproken, nu hij geen wetenschap had van het belscript op zijn telefoon. Verdachte heeft dit feit ontkend en heeft een alternatieve verklaring gegeven, waaruit blijkt dat hij het script niet bewust voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft de telefoon namelijk van een ander overgenomen en de notitie waarin het script is gevonden bevond zich kennelijk op dat moment al op de telefoon. Ook bestaat onduidelijkheid over de manier en het moment waarop het script op de telefoon terecht is gekomen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangeefster 6] op 1 december 2023
Aangeefster [aangeefster 6] is blijkens haar aangifte op 1 december 2023 gebeld door een man die vertelde dat hij van de politie was, dat er bij haar ingebroken zou kunnen worden en dat de politie voor de veiligheid haar bankpassen nodig had. [aangeefster 6] heeft vervolgens geld en meerdere bankpassen in een envelop gedaan en deze aan een man die aan de deur kwam meegegeven. Tevens heeft zij de bij de bankpassen behorende pincodes doorgegeven aan de beller. Later op de dag hebben met behulp van de pinpassen van [aangeefster 6] meerdere pintransacties plaatsgevonden en zijn verschillende bedragen van haar rekeningen afgeschreven.
Na onderzoek van de politie zijn
stillsvan camerabeelden van een geldautomaat aan [straatnaam 2] in Almere aan het dossier toegevoegd, waarop te zien is dat een persoon een pintransactie lijkt uit te voeren op hetzelfde moment als waarop met de pinpas van [aangeefster 6] bij dezelfde geldautomaat een geldbedrag van € 480,- is opgenomen.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de persoon op de voornoemde beelden is en dat hij heeft gepind. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een geldbedrag van [aangeefster 6] heeft weggenomen met gebruik van een valse sleutel, te weten de pinpas en pincode van [aangeefster 6] . De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het gehele tenlastegelegde geldbedrag van [aangeefster 6] heeft weggenomen, nu dat niet blijkt uit het dossier.
Ook is niet komen vast te staan dat verdachte bij het opnemen van het geldbedrag nauw en bewust met één of meer anderen heeft samengewerkt, waardoor hij van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
De oplichting en diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangever 1] op 7 januari 2024
[aangever 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 7 januari 2024 door een man werd gebeld die vertelde dat hij van de politie was en mededeelde dat [aangever 1] zou worden overvallen door mensen met breekijzers, en dat hij zijn waardevolle spullen en bankpasjes moest veiligstellen. [aangever 1] moest van de man zijn bankpasjes met de bijbehorende pincodes in een envelop doen en afgeven aan een agent genaamd [naam 3] . Vervolgens heeft [aangever 1] twee bankpasjes – een op naam van hemzelf en een op naam van zijn vrouw – in een envelop gestopt. Deze envelop is opgehaald door een man die zich voorstelde als [naam 3] . Later op die dag is met behulp van de pasjes van de rekeningen van [aangever 1] € 480,- opgenomen en van de rekening van zijn vrouw € 30,- opgenomen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de pintransacties en heeft naar aanleiding daarvan camerabeelden beschreven van een pinautomaat aan [straatnaam 3] in Amsterdam. Op deze beelden is een persoon te zien die meerdere pintransacties lijkt uit te voeren en door de verbalisanten als verdachte is herkend. Door de tijdsaanduiding op de beelden te vergelijken met de datum en de tijdstippen waarop de transacties hebben plaatsgevonden, heeft de politie geconcludeerd dat met de pinpassen van [aangever 1] en zijn vrouw is gepind.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de persoon op de beelden is die de pintransacties met de pinpas van [aangever 1] en zijn vrouw heeft uitgevoerd. Verdachte heeft echter ontkend dat hij ook de persoon is geweest die de babbeltruc bij [aangever 1] heeft uitgevoerd en de pinpassen heeft opgehaald. De rechtbank acht deze ontkennende verklaring onaannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat daarop een notitie met de teksten “Mr [aangever 1] ” en “vrouw” heeft gestaan, samen met twee pincodes. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de zoekgeschiedenis van Google Maps op die telefoon, waaruit is gebleken dat naar het adres [adres 2] is gezocht. Dit is het adres van [aangever 1] waar de pinpassen zijn opgehaald. Tot slot is uit onderzoek naar het dataverkeer van de telefoon van verdachte gebleken dat de telefoon op 7 januari 2024 bij [adres 3] uitpeilde. Dit adres ligt op 300 meter afstand van het adres van [aangever 1] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [aangever 1] en de diefstal met gebruik van een valse sleutel – de pinpas en pincode van [aangever 1] – van een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1] .
Dat verdachte bij het voorgaande nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen, is niet vast komen te staan. Ten aanzien van de oplichting en diefstal van [aangever 1] zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen partieel worden vrijgesproken.
De oplichting in vereniging en diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangeefster 2] op 7 januari 2024
[aangeefster 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 7 januari 2024 is gebeld door een man die haar vertelde [naam 2] van de politie te zijn. Volgens [naam 2] zou in de omgeving van [aangeefster 2] veel politie aanwezig zijn en zouden in een Volkswagen Up vier mensen zijn aangehouden. Eén van deze mannen zou later hebben verklaard dat zij op [adres 4] in Amsterdam aan de deur zijn geweest, het adres van [aangeefster 2] . Hierna heeft [naam 2] de telefoon doorgegeven aan een persoon die zich voorstelde als [naam 1] . [naam 1] heeft [aangeefster 2] gevraagd of zij kostbare bezittingen in huis had, waarop zij bevestigend antwoordde. [aangeefster 2] moest vervolgens twee enveloppen klaarmaken. In één envelop moest zij al haar goud en platina stoppen en in de andere envelop haar bankpassen. Vervolgens heeft [aangeefster 2] op verzoek van [naam 1] na een pieptoon te hebben gehoord haar pincodes ingesproken.
[naam 1] heeft [aangeefster 2] verder verteld dat later op de dag een bezorger langs zou komen. Aan deze bezorger moest [aangeefster 2] om een code vragen. Pas als de bezorger de code [nummer 2] opgaf, mocht ze de enveloppen meegeven. Op dezelfde dag is een – volgens [aangeefster 2] – jongeman aan de deur gekomen die haar de juiste code heeft gegeven. Deze man heeft de twee enveloppen meegenomen en enige tijd later is van de privérekening van [aangeefster 2] € 480,- opgenomen bij een geldautomaat aan [straatnaam 4] in Amsterdam.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij bij [aangeefster 2] aan de deur is geweest en zodoende haar pinpas in ontvangst heeft genomen. Verder heeft verdachte zichzelf tijdens de zitting herkend op de
stillsvan camerabeelden van de geldautomaat aan [straatnaam 4] in Amsterdam waarop sprake is van een pintransactie van de rekening van [aangeefster 2] , waarbij € 480,- van haar is weggenomen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde oplichting in vereniging van [aangeefster 2] en de diefstal met gebruik van een valse sleutel – de pinpas en pincode van [aangeefster 2] – van € 480,- toebehorende aan [aangeefster 2] .
De oplichting in vereniging van [aangeefster 3] op 16 januari 2024
[aangeefster 3] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 16 januari 2024 op haar huistelefoon werd gebeld. Aan de andere kant van de lijn bevond zich een man die aangaf werkzaam te zijn voor de politie. De man vertelde [aangeefster 3] dat de nacht ervoor in haar straat een busje met daarin vier jongens was gesignaleerd. Twee van de jongens zouden zijn aangehouden, waarbij ook een vuurwapen zou zijn gevonden. Tijdens zijn verhoor zou een van de jongens hebben verklaard dat het adres van [aangeefster 3] op een inbraaklijst zou staan. Tijdens het gesprek werd [aangeefster 3] ook af en toe doorverbonden met de betrokkene bij de politie die het verhoor aan het afnemen zou zijn.
De man heeft [aangeefster 3] vervolgens gevraagd om haar waardevolle spullen in een tas te doen, waaronder haar gouden sieraden en contant geld. Een collega van de man bij de politie zou vervolgens in burger langskomen om, na het opgeven van een code, de waardevolle spullen op te halen. Later op de dag kwam inderdaad een man aan de deur bij [aangeefster 3] , die vervolgens de afgesproken code aan [aangeefster 3] doorgaf. [aangeefster 3] heeft hierop haar tas met waardevolle spullen en een envelop met geld aan de man gegeven. In totaal zijn ongeveer 23 sieraden meegenomen.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de persoon is geweest die bij [aangeefster 3] aan de deur is geweest en de sieraden en het geld heeft meegenomen. De rechtbank acht echter bewezen dat verdachte deze persoon is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst is uit het onderzoek van de politie gebleken dat [aangeefster 3] op 16 januari 2024 is gebeld met het telefoonnummer [nummer 1] . Dit is hetzelfde telefoonnummer als waarmee [aangeefster 5] is gebeld en opgelicht, welk feit verdachte heeft bekend. Daarnaast is uit de zoekgeschiedenis van Google Maps op de telefoon van verdachte gebleken dat het adres van [aangeefster 3] , [adres 5] in Amsterdam, is opgezocht. Verder heeft de telefoon van verdachte op 16 januari 2024, op 400 meter afstand van het adres van [aangeefster 3] uitgepeild.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [aangeefster 3] een signalement heeft gegeven van de man die haar sieraden en geld heeft meegenomen, waaruit blijkt dat deze man tussen de 16 en 21 jaar was, en een sikje en een kinderlijk gezicht had. Uit het dossier is gebleken dat ook verdachte een sikje heeft. Dit heeft de rechtbank ook tijdens de zitting waargenomen, net zoals dat verdachte een jong uitziend gezicht heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangeefster 3] .
De oplichting in vereniging van [aangever 4] op 7 februari 2024
[aangever 4] heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 februari 2024 is gebeld door een persoon met een mannelijke stem die zich voorstelde als een medewerker van de [naam bank] bank. Deze persoon vertelde [aangever 4] dat zich een virus op zijn computer bevond die zijn gehele bankrekening zou leegtrekken. Vervolgens zou later op de dag een vrouw langskomen om de pasjes van de bankrekening met de bijbehorende pincodes op te halen, waarna nieuwe ‘veilige’ pasjes zouden worden verstrekt. [aangever 4] heeft hierop de pasjes in een envelop gedaan en deze envelop later aan een vrouw die aan de deur kwam gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangever 4] op 7 februari 2024. Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die [aangever 4] heeft gebeld. Daarnaast is het adres van [aangever 4] bij de zoekopdrachten in Google Maps op de telefoon van verdachte aangetroffen en heeft zijn telefoon op 7 februari 2024 op 600 meter afstand van het adres van [aangever 4] uitgepeild.
De oplichting in vereniging van [aangeefster 5] op 8 februari 2024
Zoals hiervoor al onder punt 3.1 in de inleiding is omschreven, is [aangeefster 5] op 8 februari 2024 door het telefoonnummer [nummer 1] gebeld. De gebruiker van dit nummer heeft [aangeefster 5] tijdens het gesprek verteld dat zij de pincodes van haar bankpas en credit card moest intoetsen, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. Daarna is aan [aangeefster 5] gevraagd of zij sieraden in huis had, waarna zij twee gouden ringen, haar pinpas en creditcard in een envelop heeft gedaan. Hierna werd het telefoongesprek overgenomen door een persoon die zich voorstelde als [naam 2] en heeft [aangeefster 5] de envelop afgegeven aan iemand die bij haar aan de deur langskwam. Deze persoon bleek verdachte te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangeefster 5] op 8 februari 2024. Verdachte heeft namelijk bekend dat hij deze oplichting samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd en dat hij een van de personen is geweest die [aangeefster 5] heeft gebeld en zich daarbij heeft voorgedaan als [naam 1] terwijl hij met medeverdachte [medeverdachte] op dat moment in de auto zat en er gebruik werd gemaakt van 1 telefoon. Daarnaast is verdachte, zoals hiervoor al is weergegeven, aangehouden direct nadat hij de woning van [aangeefster 5] had verlaten en een envelop met daarin de pinpas, creditcard en twee ringen van [aangeefster 5] in zijn bezit had.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingen (in vereniging) en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstallen met gebruik van een valse sleutel heeft schuldig gemaakt, zoals hierna in rubriek 4 staat beschreven.
3.4.2.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van de aangevers en slachtoffers [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] en [aangever 10] is de rechtbank – met de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Van voormelde aangevers en/of slachtoffers is door de politie vastgesteld dat zij zijn gebeld door het telefoonnummer [nummer 1] . Uit het onderzoek van de politie is verder gebleken dat de simkaart horende bij dit telefoonnummer zich gedurende de ten laste gelegde periode in meerdere telefoons heeft bevonden. Nu verder bewijs van directe betrokkenheid van verdachte ten aanzien van deze aangevers en slachtoffers ontbreekt, kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die tijdens het plegen van deze feiten van voormeld telefoonnummer gebruik heeft gemaakt en bij deze pogingen tot oplichting betrokken is geweest.
Verdachte zal daarom van de poging tot oplichting van de voornoemde personen worden vrijgesproken.
De poging tot oplichting in vereniging van [aangever 11]
heeft aan de politie verteld dat hij op 8 februari 2024 door een man is gebeld die zich voordeed als politieagent. Uit het door de politie getapte gesprek tussen [aangever 11] en deze man is gebleken dat de man zich heeft voorgesteld als [naam 1] van de politie [vestiging] . De man heeft [aangever 11] vervolgens verteld dat er de vorige avond twee hangjongeren zijn opgepakt en dat daarbij een breekijzer, een slijptol en een geladen vuurwapen is aangetroffen. Uit het verhoor van de jongens zou blijken dat zij vanuit anonieme bron het een en ander te horen hadden gekregen over het huis van [aangever 11] , waardoor het aantrekkelijk was om bij dat huis langs te gaan. Hierna vraagt de man aan [aangever 11] , onder het mom van het controleren van een inboedelverzekering, of hij ooit met iemand heeft besproken dat hij spullen in huis heeft en of hij een contant geldbedrag in huis heeft liggen.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de man is geweest die [aangever 11] heeft gebeld. De rechtbank vindt dat kan worden bewezen dat verdachte deze persoon is geweest en overweegt daartoe het volgende.
[aangever 11] is gebeld door het telefoonnummer [nummer 1] , terwijl verdachte blijkens het hiervoor overwogene op 8 februari 2024 van dit nummer gebruik heeft gemaakt voor de oplichting van [aangeefster 5] , vlak voordat hij door de politie werd aangehouden. Daarnaast heeft verbalisant [aangever 4] na het beluisteren van het getapte gesprek tussen [aangever 11] en de man opgemerkt dat de persoon die [aangever 11] belde dezelfde persoon is die sinds het aansluiten van de tap op 5 februari 2024 van het telefoonnummer [nummer 1] gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot oplichting van [aangever 11] .
Dat verdachte ten aanzien van de poging tot oplichting van [aangever 11] nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
De poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] op 8 februari 2024
[aangever 12] en haar echtgenoot hebben aan de politie verteld dat [aangever 12] op 8 februari 2024 door een man is gebeld die aangaf dat hij van de [naam bank] was. De man vroeg hoeveel bankpasjes het stel had en of zij geld, sieraden en andere dure spullen in huis hadden. Hierna maakte de man duidelijk dat hij de pasjes wilde hebben. Volgens de echtgenoot van [aangever 12] wilde de man ook de bijbehorende codes hebben. Toen [aangever 12] aangaf dat zij zelf haar pasjes zou blokkeren, werd de man boos en heeft hij de verbinding verbroken.
Het gesprek dat [aangever 12] over de telefoon heeft gevoerd is door de politie afgeluisterd. Uit de beschrijving van het gesprek is gebleken dat [aangever 12] twee mannen heeft gesproken. De man die als eerste het woord voerde stelde zich voor als [naam 1] , de tweede man stelde zich voor als [naam 2] . Beide mannen zeiden van de politie [vestiging] te zijn. Vervolgens hebben de mannen [aangever 12] voorgehouden dat de vorige avond in de buurt van haar woning hangjongeren zijn aangetroffen die een overval bij [aangever 12] wilden plegen en dat daarbij een vuurwapen is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] . Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat [aangever 12] is gebeld met het telefoonnummer [nummer 1] en dat dit op dezelfde dag heeft plaatsgevonden als het eerder besproken telefoongesprek met [aangever 11] , waarin verdachte zich ook als [naam 1] heeft voorgesteld. Daarnaast heeft verdachte, zoals hiervoor is overwogen, later op de dag van dit telefoonnummer gebruik gemaakt om [aangeefster 5] te bellen, vlak voordat hij nabij haar adres vanwege oplichting werd aangehouden.
Alhoewel het dossier van de poging tot oplichting van [aangever 12] verder geen direct bewijs van de betrokkenheid van verdachte bevat, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van dit feit van een schakelbewijsconstructie gebruik kan worden gemaakt. Voor de bewezenverklaring van een feit kan namelijk mede redengevend worden geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat verdachte bij één of meerdere andere strafbare feiten betrokken is geweest. Daarbij is het ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidende feiten zijn begaan op
essentiëlepunten overeenkomen. [1]
De rechtbank ziet allereerst overeenkomsten met de andere hiervoor besproken (poging tot) oplichting in het gebruik van de namen [naam 1] en [naam 2] . Dezelfde namen zijn tijdens de oplichting van [aangeefster 2] gebruikt en uit de bevindingen omtrent [aangeefster 5] en [aangever 11] is gebleken dat ook zij door verdachte zijn gebeld, terwijl hij zich voordeed als [naam 1] . Daarnaast overweegt de rechtbank dat de inhoud van het gesprek dat [aangever 12] heeft gevoerd op essentiële punten overeenkomt met de gesprekken die de andere aangevers en/of slachtoffers hebben gevoerd. Zo werden ook [aangeefster 6] , [aangeefster 2] en [aangever 1] opgelicht terwijl de beller zich voordeed als iemand van de politie, is ook aan [aangeefster 3] , [aangeefster 2] en [aangever 11] voorgehouden dat er jongeren in de buurt zijn aangehouden die het op hun huis zouden hebben gemunt en zouden in het geval van [aangeefster 3] en [aangever 11] bij die jongens ook vuurwapens zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] .
Conclusie:
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde pogingen tot oplichting van [aangever 11] en [aangever 12] wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.
3.4.3
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt allereerst dat in een notitie op de telefoon van verdachte een belscript is gevonden. Met dit script kan de gebruiker zich telefonisch voordoen als een medewerker van een cyber- en securityhelpdesk. Middels een reeks van vragen moet de gebruiker van het script proberen om de pincode van de persoon aan de andere kant van de lijn te achterhalen, om vervolgens aan te geven dat de bijbehorende pinpas wordt opgehaald. In de script zijn daarbij gedragsaanwijzingen gegeven, zoals hoe te handelen als de gebelde het niet vertrouwt of gelooft of wat te doen als de gebelde boos wordt.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn telefoon van een kennis heeft overgenomen en de oude inhoud van de telefoon niet heeft gewist. Daardoor heeft verdachte niet geweten dat het script zich op de telefoon bevond. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de kenmerken van de eerder in dit vonnis beschreven babbeltrucs waarbij de betrokkenheid van verdachte is komen vast te staan, overeenkomen met het in het belscript geschetste scenario. Zo is de gebruiker van het script uit op de pinpas en bijbehorende pincode van het slachtoffer en wordt het slachtoffer door een duister scenario te schetsen bewogen tot de afgifte daarvan. Daarnaast wijst de rechtbank in het bijzonder op een passage uit het script waarin de gebruiker een pieptoon aan het slachtoffer moet laten horen, waarop het slachtoffer zijn of haar pincode moet inspreken. Zoals eerder door de rechtbank is overwogen, is deze methode ook gebruikt om [aangeefster 2] te bewegen tot het delen van haar pincode.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een belscript voorhanden heeft gehad en dat hij ook heeft geweten dat dit script bestemd was tot het plegen van een in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, voor zover dit feit betrekking heeft op het verkrijgen van een niet-contant betaalinstrument.
Het is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte ook de overige in de tenlastelegging omschreven handelingen met het belscript heeft gepleegd. Verdachte zal van deze handelingen worden vrijgesproken.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat het onder feit 4 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 staat omschreven.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 7 januari 2024 tot en met 8 februari 2024 te Amsterdam en Almere en Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- op 7 januari 2024 te Amsterdam [aangever 1] en
- op 7 januari 2024 te Amsterdam [aangeefster 2] van en
- op 16 januari 2024 te Amsterdam [aangeefster 3] en
- op 7 februari 2024 te Maastricht [aangever 4] en
- op 8 februari 2024 te Almere [aangeefster 5]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten afgifte van bankpassen en pincodes en sieraden en geld, door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid meermalen,
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde slachtoffers en zich daarbij voor te doen als politieagent of medewerker van een bank met de mededeling dat er geld van hun rekening is gehaald of dan wel is gepoogd om geld af te schrijven of voornoemde slachtoffers op een inbrekerslijst staan en
- vervolgens naar zijn/haar pincode en persoonlijke gegevens te vragen en
- naar de woning van voornoemde slachtoffers te gaan en zich voor te doen als koerier van de bank of als politieagent en
- voornoemde slachtoffers te verzoeken om hun bankpas en pincode en sieraden en geld af te geven, waardoor voornoemde slachtoffers bewogen zijn tot bovenomschreven afgifte;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 december 2023 tot en met 7 januari 2024 te Amsterdam en Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen, toebehorende aan anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij zich telkens die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen en bijbehorende pincodes, tot het gebruik waarvan verdachte niet gerechtigd was, te weten:
- op 1 december 2023 te Almere een geldbedrag, toebehorende aan [aangeefster 6] , en
- op 7 januari 2024 te Amsterdam een geldbedrag, toebehorende aan [aangever 1] , en
- op 7 januari 2024 te Amsterdam een geldbedrag van € 480,- , toebehorende aan [aangeefster 2] ;
ten aanzien van feit 3:
hij op 8 februari 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- op 8 februari 2024 te Almere [aangever 11] en
- op 8 februari 2024 te Almere [aangever 12]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het
ter beschikking stellen van gegevens te weten afgifte van een of meerdere bankpassen en pincodes,
- telefonisch contact heeft gezocht met voornoemde slachtoffers en zich daarbij heeft voorgedaan als politieagent en voornoemde slachtoffers op een inbrekerslijst staan en
- naar hun pincode en persoonlijke gegevens heeft gevraagd

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 4:
in de periode van 12 oktober 2023 tot en met 8 februari 2024 te Amsterdamgegevens, te weten belscripts die worden gebruikt voor bankhelpdeskfraude, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van een in artikel 326 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden passend is. Daarnaast heeft zij de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Bij het bepalen van de op te leggen straf dient de rechtbank verder rekening te houden met onder meer het gegeven dat verdachte verantwoordelijkheid neemt, met zijn persoonlijke omstandigheden en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot is ten aanzien van enkele feiten sprake van een eendaadse samenloop.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting van meerdere oudere slachtoffers, pogingen daartoe en diefstallen met gebruik van de pinpassen en pincodes die hij van die slachtoffers heeft ontvreemd. De slachtoffers zijn kennelijk bewust uitgekozen op hun hogere leeftijd en dientengevolge op hun kwetsbaarheid. Verdachte of de personen waarmee hij heeft samengewerkt, hebben zich telkens voorgedaan als politieagent of medewerker van een bank en hebben zo geprobeerd het vertrouwen van de slachtoffers voor zich te winnen. Vervolgens is met verschillende doemscenario’s op een slinkse manier ingespeeld op de angstgevoelens van de slachtoffers, waardoor zij zijn bewogen tot het afgeven van hun pinpassen, pincodes en in een aantal gevallen ook geld en sieraden. Met enkele van die pinpassen en pincodes heeft verdachte vervolgens geld gepind om zichzelf of anderen te bevoordelen.
Verdachte heeft door zo te handelen alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en de slachtoffers op een even routinematige als gewetenloze wijze als een gemakkelijke prooi gezien. Daarnaast heeft hij door zijn geraffineerde wijze van oplichting niet alleen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de slachtoffers, maar ook hun gevoel van veiligheid en hun vertrouwen in onder andere de politie ernstig geschaad. Zo blijkt uit het dossier dat meerdere slachtoffers met argwaan hebben gereageerd nadat de daadwerkelijke politie contact met ze had opgenomen en dat zij niet meer wisten wie zij konden geloven en vertrouwen.
Tot slot heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een belscript, waarmee soortgelijke feiten als hiervoor omschreven kunnen worden gepleegd.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is ten aanzien van de hiervoor beschreven feiten telkens sprake van meerdaadse samenloop. De bewezen verklaarde feiten zijn immers niet dusdanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, dat zij in werkelijkheid als één feit dienen te gelden. Dit geldt ook ten aanzien van de bewezen verklaarde oplichtingen en diefstallen van dezelfde slachtoffers, nu er telkens enige tijd heeft gezeten tussen het bellen van de slachtoffers en ophalen van de pinpassen en pincodes en het daaropvolgende opnemen van de geldbedragen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 maart 2024. Hieruit is gebleken dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, hetgeen de rechtbank in strafverzwarende zin zal meewegen. De rechtbank zal daarnaast rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in die zin dat de feiten waarvoor verdachte in deze zaak wordt veroordeeld ook in het vonnis van de politierechter van 21 februari 2024 hadden kunnen worden meegewogen bij de strafmaat.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van Reclassering Nederland van 29 april 2024 betreffende verdachte. Hierin heeft de reclassering beschreven dat de kans dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig zal maken groot is. Er is sprake van instabiliteit op meerdere leefgebieden van verdachte. Zo heeft verdachte geen structurele dagbesteding, is sprake van schuldenproblematiek en heeft de reclassering zorgen omtrent zijn sociale netwerk. Begeleiding van verdachte om de kans op herhaling te verlagen, kan volgens de reclassering plaatsvinden in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling, na het uitzitten van een deel van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusies uit het reclasseringsrapport over. Dit geldt ook met betrekking tot het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht niet toe te passen, nu de rechtbank voor toepassing daarvan geen aanknopingspunten ziet.
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur recht doet aan de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot de conclusie komt dat niet alle pogingen tot oplichting kunnen worden bewezen, zal in het voordeel van verdachte enigszins van de eis van de officier van justitie worden afgeweken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden

9.De in beslag genomen voorwerpen

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de in het dossier gevoegde kennisgevingen van inbeslagname is gebleken dat onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag zijn genomen:
Apple iPhone 13 Pro Max (donkere hoes; G6460180);
twee gouden ringen;
twee betaalkaarten.
Verbeurdverklaring:
De iPhone 13 Pro Max, die aan verdachte toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, nu met behulp van dit voorwerp het onder feit 4 bewezen verklaarde is begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
Van de twee gouden ringen en de twee betaalkaarten zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken personen gelasten.

10.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
De vorderingen en de standpunten van de partijen
De benadeelde partij [aangeefster 3] vordert € 375,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 560,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 510,-- aan vergoeding van materiële schade en
€ 550,- aan vergoeding van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vorderingen niet betwist.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [aangeefster 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [aangeefster 3] door het onder de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, te weten 16 januari 2024.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op
nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan [aangeefster 3] wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 375,- bestaande uit materiële schade, en € 560,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024, te betalen aan de Staat ten behoeve van [aangeefster 3] . Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen.
De vordering van [aangever 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [aangever 1] door het onder de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, te weten 7 januari 2024.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op
nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan [aangever 1] wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 510,- bestaande uit materiële schade, en € 550,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024, te betalen aan de Staat ten behoeve van [aangever 1] . Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 60a, 63, 234, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
oplichtingen
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
poging tot oplichtingen
poging tot het medeplegen van oplichting;
ten aanzien van feit 4:
gegevens voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, voor zover dit feit betrekking heeft op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen:
Verklaart verbeurd een Apple iPhone 13 Pro Max (donkere hoes; G6460180).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van:
Twee gouden ringen
Twee betaalkaarten
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] toe tot een bedrag van € 935,- (negenhonderdvijfendertig euro), bestaande uit € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 560,- (vijfhonderdzestig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een of meer anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 3] , aan de Staat € 935,- (negenhonderdvijfendertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een of meer anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toe tot een bedrag van € 1060,- (duizendzestig euro), bestaande uit € 510,- (vijfhonderdtien euro) aan vergoeding van materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] , aan de Staat € 1060,-(duizendzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:1216 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.