3.4.1Het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangeefster 6] op 1 december 2023
Aangeefster [aangeefster 6] is blijkens haar aangifte op 1 december 2023 gebeld door een man die vertelde dat hij van de politie was, dat er bij haar ingebroken zou kunnen worden en dat de politie voor de veiligheid haar bankpassen nodig had. [aangeefster 6] heeft vervolgens geld en meerdere bankpassen in een envelop gedaan en deze aan een man die aan de deur kwam meegegeven. Tevens heeft zij de bij de bankpassen behorende pincodes doorgegeven aan de beller. Later op de dag hebben met behulp van de pinpassen van [aangeefster 6] meerdere pintransacties plaatsgevonden en zijn verschillende bedragen van haar rekeningen afgeschreven.
Na onderzoek van de politie zijn
stillsvan camerabeelden van een geldautomaat aan [straatnaam 2] in Almere aan het dossier toegevoegd, waarop te zien is dat een persoon een pintransactie lijkt uit te voeren op hetzelfde moment als waarop met de pinpas van [aangeefster 6] bij dezelfde geldautomaat een geldbedrag van € 480,- is opgenomen.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de persoon op de voornoemde beelden is en dat hij heeft gepind. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een geldbedrag van [aangeefster 6] heeft weggenomen met gebruik van een valse sleutel, te weten de pinpas en pincode van [aangeefster 6] . De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het gehele tenlastegelegde geldbedrag van [aangeefster 6] heeft weggenomen, nu dat niet blijkt uit het dossier.
Ook is niet komen vast te staan dat verdachte bij het opnemen van het geldbedrag nauw en bewust met één of meer anderen heeft samengewerkt, waardoor hij van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
De oplichting en diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangever 1] op 7 januari 2024
[aangever 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 7 januari 2024 door een man werd gebeld die vertelde dat hij van de politie was en mededeelde dat [aangever 1] zou worden overvallen door mensen met breekijzers, en dat hij zijn waardevolle spullen en bankpasjes moest veiligstellen. [aangever 1] moest van de man zijn bankpasjes met de bijbehorende pincodes in een envelop doen en afgeven aan een agent genaamd [naam 3] . Vervolgens heeft [aangever 1] twee bankpasjes – een op naam van hemzelf en een op naam van zijn vrouw – in een envelop gestopt. Deze envelop is opgehaald door een man die zich voorstelde als [naam 3] . Later op die dag is met behulp van de pasjes van de rekeningen van [aangever 1] € 480,- opgenomen en van de rekening van zijn vrouw € 30,- opgenomen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de pintransacties en heeft naar aanleiding daarvan camerabeelden beschreven van een pinautomaat aan [straatnaam 3] in Amsterdam. Op deze beelden is een persoon te zien die meerdere pintransacties lijkt uit te voeren en door de verbalisanten als verdachte is herkend. Door de tijdsaanduiding op de beelden te vergelijken met de datum en de tijdstippen waarop de transacties hebben plaatsgevonden, heeft de politie geconcludeerd dat met de pinpassen van [aangever 1] en zijn vrouw is gepind.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de persoon op de beelden is die de pintransacties met de pinpas van [aangever 1] en zijn vrouw heeft uitgevoerd. Verdachte heeft echter ontkend dat hij ook de persoon is geweest die de babbeltruc bij [aangever 1] heeft uitgevoerd en de pinpassen heeft opgehaald. De rechtbank acht deze ontkennende verklaring onaannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat daarop een notitie met de teksten “Mr [aangever 1] ” en “vrouw” heeft gestaan, samen met twee pincodes. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de zoekgeschiedenis van Google Maps op die telefoon, waaruit is gebleken dat naar het adres [adres 2] is gezocht. Dit is het adres van [aangever 1] waar de pinpassen zijn opgehaald. Tot slot is uit onderzoek naar het dataverkeer van de telefoon van verdachte gebleken dat de telefoon op 7 januari 2024 bij [adres 3] uitpeilde. Dit adres ligt op 300 meter afstand van het adres van [aangever 1] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [aangever 1] en de diefstal met gebruik van een valse sleutel – de pinpas en pincode van [aangever 1] – van een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1] .
Dat verdachte bij het voorgaande nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen, is niet vast komen te staan. Ten aanzien van de oplichting en diefstal van [aangever 1] zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen partieel worden vrijgesproken.
De oplichting in vereniging en diefstal met gebruik van een valse sleutel van [aangeefster 2] op 7 januari 2024
[aangeefster 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 7 januari 2024 is gebeld door een man die haar vertelde [naam 2] van de politie te zijn. Volgens [naam 2] zou in de omgeving van [aangeefster 2] veel politie aanwezig zijn en zouden in een Volkswagen Up vier mensen zijn aangehouden. Eén van deze mannen zou later hebben verklaard dat zij op [adres 4] in Amsterdam aan de deur zijn geweest, het adres van [aangeefster 2] . Hierna heeft [naam 2] de telefoon doorgegeven aan een persoon die zich voorstelde als [naam 1] . [naam 1] heeft [aangeefster 2] gevraagd of zij kostbare bezittingen in huis had, waarop zij bevestigend antwoordde. [aangeefster 2] moest vervolgens twee enveloppen klaarmaken. In één envelop moest zij al haar goud en platina stoppen en in de andere envelop haar bankpassen. Vervolgens heeft [aangeefster 2] op verzoek van [naam 1] na een pieptoon te hebben gehoord haar pincodes ingesproken.
[naam 1] heeft [aangeefster 2] verder verteld dat later op de dag een bezorger langs zou komen. Aan deze bezorger moest [aangeefster 2] om een code vragen. Pas als de bezorger de code [nummer 2] opgaf, mocht ze de enveloppen meegeven. Op dezelfde dag is een – volgens [aangeefster 2] – jongeman aan de deur gekomen die haar de juiste code heeft gegeven. Deze man heeft de twee enveloppen meegenomen en enige tijd later is van de privérekening van [aangeefster 2] € 480,- opgenomen bij een geldautomaat aan [straatnaam 4] in Amsterdam.
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij bij [aangeefster 2] aan de deur is geweest en zodoende haar pinpas in ontvangst heeft genomen. Verder heeft verdachte zichzelf tijdens de zitting herkend op de
stillsvan camerabeelden van de geldautomaat aan [straatnaam 4] in Amsterdam waarop sprake is van een pintransactie van de rekening van [aangeefster 2] , waarbij € 480,- van haar is weggenomen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde oplichting in vereniging van [aangeefster 2] en de diefstal met gebruik van een valse sleutel – de pinpas en pincode van [aangeefster 2] – van € 480,- toebehorende aan [aangeefster 2] .
De oplichting in vereniging van [aangeefster 3] op 16 januari 2024
[aangeefster 3] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 16 januari 2024 op haar huistelefoon werd gebeld. Aan de andere kant van de lijn bevond zich een man die aangaf werkzaam te zijn voor de politie. De man vertelde [aangeefster 3] dat de nacht ervoor in haar straat een busje met daarin vier jongens was gesignaleerd. Twee van de jongens zouden zijn aangehouden, waarbij ook een vuurwapen zou zijn gevonden. Tijdens zijn verhoor zou een van de jongens hebben verklaard dat het adres van [aangeefster 3] op een inbraaklijst zou staan. Tijdens het gesprek werd [aangeefster 3] ook af en toe doorverbonden met de betrokkene bij de politie die het verhoor aan het afnemen zou zijn.
De man heeft [aangeefster 3] vervolgens gevraagd om haar waardevolle spullen in een tas te doen, waaronder haar gouden sieraden en contant geld. Een collega van de man bij de politie zou vervolgens in burger langskomen om, na het opgeven van een code, de waardevolle spullen op te halen. Later op de dag kwam inderdaad een man aan de deur bij [aangeefster 3] , die vervolgens de afgesproken code aan [aangeefster 3] doorgaf. [aangeefster 3] heeft hierop haar tas met waardevolle spullen en een envelop met geld aan de man gegeven. In totaal zijn ongeveer 23 sieraden meegenomen.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de persoon is geweest die bij [aangeefster 3] aan de deur is geweest en de sieraden en het geld heeft meegenomen. De rechtbank acht echter bewezen dat verdachte deze persoon is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst is uit het onderzoek van de politie gebleken dat [aangeefster 3] op 16 januari 2024 is gebeld met het telefoonnummer [nummer 1] . Dit is hetzelfde telefoonnummer als waarmee [aangeefster 5] is gebeld en opgelicht, welk feit verdachte heeft bekend. Daarnaast is uit de zoekgeschiedenis van Google Maps op de telefoon van verdachte gebleken dat het adres van [aangeefster 3] , [adres 5] in Amsterdam, is opgezocht. Verder heeft de telefoon van verdachte op 16 januari 2024, op 400 meter afstand van het adres van [aangeefster 3] uitgepeild.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [aangeefster 3] een signalement heeft gegeven van de man die haar sieraden en geld heeft meegenomen, waaruit blijkt dat deze man tussen de 16 en 21 jaar was, en een sikje en een kinderlijk gezicht had. Uit het dossier is gebleken dat ook verdachte een sikje heeft. Dit heeft de rechtbank ook tijdens de zitting waargenomen, net zoals dat verdachte een jong uitziend gezicht heeft.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangeefster 3] .
De oplichting in vereniging van [aangever 4] op 7 februari 2024
[aangever 4] heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 februari 2024 is gebeld door een persoon met een mannelijke stem die zich voorstelde als een medewerker van de [naam bank] bank. Deze persoon vertelde [aangever 4] dat zich een virus op zijn computer bevond die zijn gehele bankrekening zou leegtrekken. Vervolgens zou later op de dag een vrouw langskomen om de pasjes van de bankrekening met de bijbehorende pincodes op te halen, waarna nieuwe ‘veilige’ pasjes zouden worden verstrekt. [aangever 4] heeft hierop de pasjes in een envelop gedaan en deze envelop later aan een vrouw die aan de deur kwam gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangever 4] op 7 februari 2024. Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die [aangever 4] heeft gebeld. Daarnaast is het adres van [aangever 4] bij de zoekopdrachten in Google Maps op de telefoon van verdachte aangetroffen en heeft zijn telefoon op 7 februari 2024 op 600 meter afstand van het adres van [aangever 4] uitgepeild.
De oplichting in vereniging van [aangeefster 5] op 8 februari 2024
Zoals hiervoor al onder punt 3.1 in de inleiding is omschreven, is [aangeefster 5] op 8 februari 2024 door het telefoonnummer [nummer 1] gebeld. De gebruiker van dit nummer heeft [aangeefster 5] tijdens het gesprek verteld dat zij de pincodes van haar bankpas en credit card moest intoetsen, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. Daarna is aan [aangeefster 5] gevraagd of zij sieraden in huis had, waarna zij twee gouden ringen, haar pinpas en creditcard in een envelop heeft gedaan. Hierna werd het telefoongesprek overgenomen door een persoon die zich voorstelde als [naam 2] en heeft [aangeefster 5] de envelop afgegeven aan iemand die bij haar aan de deur langskwam. Deze persoon bleek verdachte te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting in vereniging van [aangeefster 5] op 8 februari 2024. Verdachte heeft namelijk bekend dat hij deze oplichting samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd en dat hij een van de personen is geweest die [aangeefster 5] heeft gebeld en zich daarbij heeft voorgedaan als [naam 1] terwijl hij met medeverdachte [medeverdachte] op dat moment in de auto zat en er gebruik werd gemaakt van 1 telefoon. Daarnaast is verdachte, zoals hiervoor al is weergegeven, aangehouden direct nadat hij de woning van [aangeefster 5] had verlaten en een envelop met daarin de pinpas, creditcard en twee ringen van [aangeefster 5] in zijn bezit had.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingen (in vereniging) en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstallen met gebruik van een valse sleutel heeft schuldig gemaakt, zoals hierna in rubriek 4 staat beschreven.
3.4.2.Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
Ten aanzien van de aangevers en slachtoffers [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] en [aangever 10] is de rechtbank – met de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Van voormelde aangevers en/of slachtoffers is door de politie vastgesteld dat zij zijn gebeld door het telefoonnummer [nummer 1] . Uit het onderzoek van de politie is verder gebleken dat de simkaart horende bij dit telefoonnummer zich gedurende de ten laste gelegde periode in meerdere telefoons heeft bevonden. Nu verder bewijs van directe betrokkenheid van verdachte ten aanzien van deze aangevers en slachtoffers ontbreekt, kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die tijdens het plegen van deze feiten van voormeld telefoonnummer gebruik heeft gemaakt en bij deze pogingen tot oplichting betrokken is geweest.
Verdachte zal daarom van de poging tot oplichting van de voornoemde personen worden vrijgesproken.
De poging tot oplichting in vereniging van [aangever 11]
heeft aan de politie verteld dat hij op 8 februari 2024 door een man is gebeld die zich voordeed als politieagent. Uit het door de politie getapte gesprek tussen [aangever 11] en deze man is gebleken dat de man zich heeft voorgesteld als [naam 1] van de politie [vestiging] . De man heeft [aangever 11] vervolgens verteld dat er de vorige avond twee hangjongeren zijn opgepakt en dat daarbij een breekijzer, een slijptol en een geladen vuurwapen is aangetroffen. Uit het verhoor van de jongens zou blijken dat zij vanuit anonieme bron het een en ander te horen hadden gekregen over het huis van [aangever 11] , waardoor het aantrekkelijk was om bij dat huis langs te gaan. Hierna vraagt de man aan [aangever 11] , onder het mom van het controleren van een inboedelverzekering, of hij ooit met iemand heeft besproken dat hij spullen in huis heeft en of hij een contant geldbedrag in huis heeft liggen.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de man is geweest die [aangever 11] heeft gebeld. De rechtbank vindt dat kan worden bewezen dat verdachte deze persoon is geweest en overweegt daartoe het volgende.
[aangever 11] is gebeld door het telefoonnummer [nummer 1] , terwijl verdachte blijkens het hiervoor overwogene op 8 februari 2024 van dit nummer gebruik heeft gemaakt voor de oplichting van [aangeefster 5] , vlak voordat hij door de politie werd aangehouden. Daarnaast heeft verbalisant [aangever 4] na het beluisteren van het getapte gesprek tussen [aangever 11] en de man opgemerkt dat de persoon die [aangever 11] belde dezelfde persoon is die sinds het aansluiten van de tap op 5 februari 2024 van het telefoonnummer [nummer 1] gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot oplichting van [aangever 11] .
Dat verdachte ten aanzien van de poging tot oplichting van [aangever 11] nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
De poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] op 8 februari 2024
[aangever 12] en haar echtgenoot hebben aan de politie verteld dat [aangever 12] op 8 februari 2024 door een man is gebeld die aangaf dat hij van de [naam bank] was. De man vroeg hoeveel bankpasjes het stel had en of zij geld, sieraden en andere dure spullen in huis hadden. Hierna maakte de man duidelijk dat hij de pasjes wilde hebben. Volgens de echtgenoot van [aangever 12] wilde de man ook de bijbehorende codes hebben. Toen [aangever 12] aangaf dat zij zelf haar pasjes zou blokkeren, werd de man boos en heeft hij de verbinding verbroken.
Het gesprek dat [aangever 12] over de telefoon heeft gevoerd is door de politie afgeluisterd. Uit de beschrijving van het gesprek is gebleken dat [aangever 12] twee mannen heeft gesproken. De man die als eerste het woord voerde stelde zich voor als [naam 1] , de tweede man stelde zich voor als [naam 2] . Beide mannen zeiden van de politie [vestiging] te zijn. Vervolgens hebben de mannen [aangever 12] voorgehouden dat de vorige avond in de buurt van haar woning hangjongeren zijn aangetroffen die een overval bij [aangever 12] wilden plegen en dat daarbij een vuurwapen is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] . Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat [aangever 12] is gebeld met het telefoonnummer [nummer 1] en dat dit op dezelfde dag heeft plaatsgevonden als het eerder besproken telefoongesprek met [aangever 11] , waarin verdachte zich ook als [naam 1] heeft voorgesteld. Daarnaast heeft verdachte, zoals hiervoor is overwogen, later op de dag van dit telefoonnummer gebruik gemaakt om [aangeefster 5] te bellen, vlak voordat hij nabij haar adres vanwege oplichting werd aangehouden.
Alhoewel het dossier van de poging tot oplichting van [aangever 12] verder geen direct bewijs van de betrokkenheid van verdachte bevat, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van dit feit van een schakelbewijsconstructie gebruik kan worden gemaakt. Voor de bewezenverklaring van een feit kan namelijk mede redengevend worden geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat verdachte bij één of meerdere andere strafbare feiten betrokken is geweest. Daarbij is het ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidende feiten zijn begaan op
essentiëlepunten overeenkomen.
De rechtbank ziet allereerst overeenkomsten met de andere hiervoor besproken (poging tot) oplichting in het gebruik van de namen [naam 1] en [naam 2] . Dezelfde namen zijn tijdens de oplichting van [aangeefster 2] gebruikt en uit de bevindingen omtrent [aangeefster 5] en [aangever 11] is gebleken dat ook zij door verdachte zijn gebeld, terwijl hij zich voordeed als [naam 1] . Daarnaast overweegt de rechtbank dat de inhoud van het gesprek dat [aangever 12] heeft gevoerd op essentiële punten overeenkomt met de gesprekken die de andere aangevers en/of slachtoffers hebben gevoerd. Zo werden ook [aangeefster 6] , [aangeefster 2] en [aangever 1] opgelicht terwijl de beller zich voordeed als iemand van de politie, is ook aan [aangeefster 3] , [aangeefster 2] en [aangever 11] voorgehouden dat er jongeren in de buurt zijn aangehouden die het op hun huis zouden hebben gemunt en zouden in het geval van [aangeefster 3] en [aangever 11] bij die jongens ook vuurwapens zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot oplichting in vereniging van [aangever 12] .
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde pogingen tot oplichting van [aangever 11] en [aangever 12] wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is omschreven.
3.4.3Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt allereerst dat in een notitie op de telefoon van verdachte een belscript is gevonden. Met dit script kan de gebruiker zich telefonisch voordoen als een medewerker van een cyber- en securityhelpdesk. Middels een reeks van vragen moet de gebruiker van het script proberen om de pincode van de persoon aan de andere kant van de lijn te achterhalen, om vervolgens aan te geven dat de bijbehorende pinpas wordt opgehaald. In de script zijn daarbij gedragsaanwijzingen gegeven, zoals hoe te handelen als de gebelde het niet vertrouwt of gelooft of wat te doen als de gebelde boos wordt.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn telefoon van een kennis heeft overgenomen en de oude inhoud van de telefoon niet heeft gewist. Daardoor heeft verdachte niet geweten dat het script zich op de telefoon bevond. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de kenmerken van de eerder in dit vonnis beschreven babbeltrucs waarbij de betrokkenheid van verdachte is komen vast te staan, overeenkomen met het in het belscript geschetste scenario. Zo is de gebruiker van het script uit op de pinpas en bijbehorende pincode van het slachtoffer en wordt het slachtoffer door een duister scenario te schetsen bewogen tot de afgifte daarvan. Daarnaast wijst de rechtbank in het bijzonder op een passage uit het script waarin de gebruiker een pieptoon aan het slachtoffer moet laten horen, waarop het slachtoffer zijn of haar pincode moet inspreken. Zoals eerder door de rechtbank is overwogen, is deze methode ook gebruikt om [aangeefster 2] te bewegen tot het delen van haar pincode.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een belscript voorhanden heeft gehad en dat hij ook heeft geweten dat dit script bestemd was tot het plegen van een in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, voor zover dit feit betrekking heeft op het verkrijgen van een niet-contant betaalinstrument.
Het is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte ook de overige in de tenlastelegging omschreven handelingen met het belscript heeft gepleegd. Verdachte zal van deze handelingen worden vrijgesproken.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat het onder feit 4 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 staat omschreven.