ECLI:NL:RBAMS:2024:3019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
13.089.819-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Hongarije

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de arrondissementsrechtbank van Baja, Hongarije. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij in Nederland beter kan re-integreren na een eventuele veroordeling in Hongarije.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de uitvaardiging van het EAB op een misverstand berustte, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de door de raadsman aangevoerde omstandigheden geen van de in de Overleveringswet opgenomen weigeringsgronden opleverden. De rechtbank heeft ook de garantie van de Hongaarse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij werd bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf kan ondergaan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de detentieomstandigheden in Hongarije niet zodanig zijn dat deze een schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon zouden opleveren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Hongaarse autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.089.819-24
Datum uitspraak: 22 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2024 door de arrondissementsrechtbank van Baja, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de arrondissementsrechtbank van Baja van – zo blijkt uit het A-formulier – 22 februari 2024 met zaaknummer 12.B.248/2023/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Hongaars recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1 en 13 , te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
hulp aan illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat hij daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Ministery of Justice – Department of International Criminal Lawheeft op 9 april 2024 per brief de volgende garantie gegeven:
“Subject: Surrender case of [opgeëiste persoon] (DOB: [geboortedag]/1991) -Ref.: 12.B.248/2023/24.(...)The Ministry of Justice of Hungary as central authority presents its compliments and pursuant to Article 5.3 of the "Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States" guarantees that [opgeëiste persoon] after being heard - upon his request shall be returned to the Netherlands in order to serve there the custodial sentence or detention order passed against him in Hungary.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Overige verweren

Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de uitvaardiging van het EAB is gebaseerd op onjuiste gegevens. Het Hongaarse bevel tot voorlopige hechtenis is door een Hongaarse rechter op 21 december 2023 onder voorwaarden geschorst. Één van die voorwaarden was dat de opgeëiste persoon na terugkeer in Nederland zou verblijven op het adres van zijn moeder in [plaats 2]. Ten onrechte werd door de Nederlandse justitiële autoriteiten aangenomen dat de opgeëiste persoon in de eerste maanden van 2024 niet op dat adres verbleef. Het gevolg daarvan was dat de Hongaarse justitiële autoriteiten een EAB hebben uitgevaardigd. Het is echter niet aan de opgeëiste persoon te wijten dat het schorsingstoezicht in Nederland niet van de grond is gekomen. Dat was het gevolg van het feit dat men binnen het Openbaar Ministerie langs elkaar heen heeft gewerkt en ten onrechte is aangenomen dat hij niet zijn verblijfadres bij zijn moeder had. Om die reden wordt de rechtbank verzocht om de overlevering te weigeren en wordt het Openbaar Ministerie verzocht om aan de Hongaarse justitiële autoriteiten mee te delen dat wél uitvoering kan worden gegeven aan de schorsingsbeslissing van de Hongaarse rechter.
De rechtbank begrijpt het betoog van de raadsman zo dat de uitvaardiging van het EAB, kort gezegd, op een misverstand berust.
Daargelaten de vraag of ten onrechte is aangenomen dat de opgeëiste persoon zich niet aan de schorsingsvoorwaarden hield en het EAB daarom op grond van onjuiste informatie is uitgevaardigd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de door de raadsman geschetste situatie geen van de limitatief in de Overleveringswet opgenomen weigeringsgronden oplevert. Het verzoek om de overlevering te weigeren slaagt reeds daarom niet.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat uitvaardiging van het EAB in het licht van de door hem geschetste situatie onevenredig is, overweegt de rechtbank het volgende.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Het besluit van de Hongaarse rechter om in deze zaak een EAB uit te vaardigen gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De tenuitvoerlegging van het EAB kan onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig worden geacht ten opzichte van de opgeëiste persoon, maar van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Hongarije

Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon tijdens zijn eerdere detentie in Hongarije – tussen 6 april 2022 en 21 december 2023 – met diabetes is gediagnosticeerd. Hij heeft hiervoor echter geen adequate behandeling ontvangen in detentie. Indien de opgeëiste persoon aan Hongarije wordt overgeleverd, loopt hij het risico dat het uitblijven van, dan wel de gebrekkige, behandeling ernstige lichamelijke gevolgen voor hem heeft. Overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie heeft, resumerend, tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De raadsman heeft naar de rechtbank begrijpt willen betogen dat overlevering tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie leidt. Door het ontbreken van goede medische behandelingen in de Hongaarse penitentiaire inrichtingen, zouden gedetineerden die aan diabetes lijden in het algemeen een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke en vernederende behandeling.
De raadsman heeft echter geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat personen die in Hongarije zijn gedetineerd en die behandeling voor diabetes nodig hebben, onmenselijk of vernederend worden behandeld omdat deze behandeling niet wordt, dan wel kan worden, verstrekt. [5] De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. Daarom slaagt het verweer niet.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de arrondissementsrechtbank van Baja, Hongarije, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (