ECLI:NL:RBAMS:2024:2987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
13-179334-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal, heling en wapenbezit

Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een fiets, wapenbezit en opzetheling van gestolen goederen. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 13 mei 2024 heeft de officier van justitie, mr. L. Lopez de Vries, gevorderd dat de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel zou krijgen, terwijl de verdediging pleitte voor behandeling in een klinische setting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven en dat er sprake is van een psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar moet ondergaan, omdat dit de enige manier is om zijn problematiek aan te pakken en de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten, de recidive en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-179334-23 (zaak A), 13-048317-23 (zaak B) en 13-004481-24 (zaak C)
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging (tul): 13-082709-21 en 08-081903-22
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Lopez de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Landsman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – beschuldigd van de volgende strafbare feiten:
Zaak A
1. diefstal van een fiets met verbreking van een slot op 17 juli 2023 te Amsterdam;
2. het voorhanden hebben van een balletjespistool op 17 juli 2023 te Amsterdam;
Zaak B
opzetheling, dan wel schuldheling van een bromfiets (merk Kymco) in de periode van 10 september 2022 tot en met 31 december 2022 te Amsterdam;
Zaak C
1. medeplegen van opzetheling, dan wel schuldheling van een scooter (merk Piaggio) in de
periode van 15 juni 2023 tot en met 28 juni 2023 te Amsterdam;
2. diefstal van een Canta scootmobiel, subsidiair opzetheling dan wel schuldheling daarvan,
in de periode van 5 mei 2022 tot en met 6 mei 2022 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 primair in zaak C en dat de overige aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak C onder 2 primair tenlastegelegde diefstal niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1
op 17 juli 2023 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk Esmaster type Rockwheel, voorzien van framenummer [nummer 1] , toebehorende aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door een slot van die fiets te verbreken;
2
op 17 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (merk Glock, model 19), voorhanden heeft gehad;
Zaak B
in de periode van 10 september 2022 tot en met 31 december 2022 te Amsterdam een bromfiets, merk Kymco, kentekennummer [nummer 2] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C
1
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 28 juni 2023 te Amsterdam een scooter, merk Piaggio N/A, framenummer [nummer 3] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2 subsidiair
in de periode van 5 mei 2022 tot en met 6 mei 2022 te Amsterdam een Canta/scootmobiel (merk/type Fod321 en/of [nummer 4] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De voorwaardelijke ISD-maatregel wordt gevorderd met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden waaronder opname in een forensisch psychiatrische kliniek.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen voorwaardelijke of onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en stelt daarbij dat een behandeling in een afzonderlijke klinische setting meer de geëigende weg is. Verdachte heeft zelf ook te kennen gegeven behandeld te willen worden in een kliniek. Hij heeft de voorkeur voor de kliniek [naam kliniek 1] waarmee hij ook al contact heeft opgenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Diefstal, heling en wapenbezit
Verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan diefstal en heling. Dit zijn hinderlijke feiten die veel schade en overlast bezorgen. Verdachte heeft voorts een balletjespistool voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk op een vuurwapen gelijkend voorwerp is verboden, omdat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren meermaals voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het enkelvoudig psychologisch onderzoek van 8 januari 2024, opgemaakt door E.C. Wendt. Daarin wordt vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde psychotrauma of stress gerelateerde stoornis, een posttraumatische stressstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Wat betreft indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht zijn er aanwijzingen dat verdachte beperkt in staat is om de consequenties van zijn gedrag te overzien. Pedagogische sturing en invloed worden nog als wenselijk gezien. Verdachte is beïnvloedbaar en impulsief. Hij is gebaat bij een groepsgericht klimaat. Er wordt daarom geconcludeerd dat er voldoende indicaties zijn voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
De psycholoog acht begeleiding en behandeling voor verdachte noodzakelijk. De focus dient hierbij in eerste instantie te worden gelegd op een klinische opname – bijvoorbeeld in [naam kliniek 2] kliniek – waarin aandacht wordt besteed aan het verwerken van trauma’s en het behandelen van de verslaving. Van daaruit zal moeten worden toegewerkt naar een stabiele thuissituatie, met voldoende begeleiding. Vanuit een stabiele woonsituatie kan ambulante vervolgbehandeling worden opgestart. Dit alles kan worden gerealiseerd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Er wordt geen ISD-maatregel geadviseerd. Contra-indicaties zijn de jonge leeftijd van verdachte en zijn onrijpheid. Daarnaast wordt niet gedacht dat de pathologie van verdachte binnen een ISD-traject op zorgvuldige en veilige manier kan worden behandeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsrapport van 12 april 2024, opgemaakt door [naam] . Zij adviseert – anders dan de psycholoog – om het volwassenstrafrecht toe te passen. Hoewel de reclassering onderschrijft dat pedagogische sturing en invloed wenselijk is, is het inzetten van beïnvloeding binnen het jeugdstrafrecht een gepasseerd station. Daarbij verwijst de reclassering naar een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 augustus 2021 waarbij destijds ook al is geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht voor verdachte zijn uitgeput.
De reclassering adviseert daarnaast om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar op te leggen. Dit is het enige kader dat de potentie heeft om de problematiek van verdachte te doorbreken. Het is mogelijk wenselijk om verdachte vanuit ISD op te laten nemen in een forensische kliniek met een hoog beveiligingsniveau, waarna gewerkt kan worden naar langdurige woonzorg, mogelijk in combinatie met dagbesteding en bij voorkeur buiten het gebied van Amsterdam. Binnen de intramurale fase kan eveneens onderzocht worden of de wlz-indicatie van verdachte dient te worden opgeschaald. De reclassering heeft hierbij benadrukt dat het – gelet op de houding van verdachte, plus de complexiteit van zijn situatie/verleden – niet is gelukt om beschermd wonen in een drangkader dan wel in een vrijwillig kader te realiseren. Binnen de onvoorwaardelijke ISD-maatregel is er tijd en ruimte om te zoeken naar een passende woonvorm, waar hij op basis van zijn wlz-indicatie ook na het doorlopen van het ISD-traject kan blijven wonen.
Ten aanzien van de wens van verdachte om naar de [naam kliniek 1] te gaan benadrukt de reclassering dat dit geen forensische kliniek is. Verdachte heeft hier een intake op 21 mei 2024, maar er zijn contra-indicaties. Het is zodoende op voorhand niet te zeggen of verdachte voldoet aan de criteria voor behandeling bij hen. Daarbij speelt de wachtlijstproblematiek en zou verdachte – indien hij wordt aangenomen – naar verwachting pas na 3 á 4 maanden kunnen starten. Ten aanzien van [naam kliniek 2] kliniek heeft [naam kliniek 2] twijfels geuit of verdachte wel geschikt is voor een behandeling bij hen. De doelgroep zijn voornamelijk jongeren die veroordeeld zijn tot de voorwaardelijke PIJ-maatregel, een klein deel heeft de Gedrag beïnvloedende Maatregel opgelegd gekregen. Laatstgenoemde heeft niet de voorkeur van [naam kliniek 2] , aangezien dit minder mogelijkheden biedt tot begeleiden. Zij geven daarnaast aan dat er voor een behandeling bij [naam kliniek 2] sprake moet zijn van motivatie, leerbaarheid en zelfinzicht. De reclassering verwacht niet dat [naam kliniek 2] geschikt is voor verdachte. De reclassering benadrukt dat er sprake is van een hoog risico op recidive en op het onttrekken aan de voorwaarden, waardoor een drangkader of de voorwaardelijke ISD-maatregel naar inziens van Reclassering Inforsa niet tot de mogelijkheden behoort. Indien verdachte wordt veroordeeld tot de voorwaardelijke ISD-maatregel met een klinische opname dan kan verdachte worden geplaatst in [naam kliniek 3] . Zij hebben aangegeven dat verdachte per 10 juni 2024 daar terecht kan.
De rechtbank heeft psycholoog E.C. Wendt ter zitting als deskundige gehoord. Zij heeft het advies in het psychologisch rapport bevestigd. De rechtbank heeft voorts reclasseringsmedewerker [naam] als deskundige gehoord. Zij heeft het advies in het reclasseringsrapport bevestigd.
Toepassing jeugdstrafrecht?
Gelet op de hierboven genoemde rapporten ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hoewel de rechtbank onderschrijft dat de ontwikkeling van verdachte nog niet lijkt voltooid en pedagogische sturing en invloed nog wenselijk is, volgt de rechtbank het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming alsmede de reclassering dat de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht met betrekking tot verdachte zijn uitgeput.
ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages van de psycholoog en de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel op dit moment het enige kader is dat de potentie heeft om de problematiek van verdachte te doorbreken. Een drangkader binnen een voorwaardelijk strafdeel biedt onvoldoende waarborgen, nog daargelaten dat daarvoor inmiddels weinig ruimte bestaat vanwege de relatief lange periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij nu serieus van plan is te proberen zijn leven een andere wending te geven, en dat hij daartoe ook diverse initiatieven heeft ondernomen. Zo heeft hij zich aangemeld voor de Yes We Can Clinic. De rechtbank heeft hiervoor zeker waardering maar vindt dit, met name ook gelet op voormelde rapporten, geen afdoende waarborg tegen herhaald strafbaar gedrag en dus onvoldoende om van het opleggen van de ISD-maatregel af te zien. Hetzelfde geldt voor een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en/of een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang. Deze kaders bieden onvoldoende waarborg voor een langdurige klinische behandeling en inperking van het recidiverisico. De rechtbank zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen en aan verdachte de ISD-maatregel opleggen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de ISD-maatregel voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk moet worden opgelegd. Met de officier van justitie, de deskundigen en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte langdurig intensieve klinische trauma- en verslavingsbehandeling nodig heeft om te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten pleegt. Vervolgens zal moeten worden toegewerkt naar een passende woonplek met intensieve begeleiding, van waaruit verdachte aanvullende ambulante behandeling zal moeten volgen. Vanwege het hoge risico op recidive en de grote kans op het onttrekken aan voorwaarden, acht de rechtbank een voorwaardelijke ISD-maatregel niet haalbaar. Door aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen kan verdachte langdurig en intensief in een klinisch kader behandeld worden voor zijn problematiek en kan de voor verdachte gewenste hulp ten aanzien van andere leefgebieden worden geboden. Daarnaast wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. De rechtbank heeft oog voor de jonge leeftijd van verdachte en spreekt de verwachting uit dat binnen de ISD-maatregel maatwerk zal worden geleverd en verdachte vanuit de intramurale fase zo snel als mogelijk zal doorstromen naar een passende klinische behandelplek. Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend.
Maximale termijn van twee jaren
De rechtbank vindt het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De maatschappij moet optimaal worden beschermd, de recidive van verdachte moet worden beëindigd en er moet een bijdrage worden geleverd aan de oplossing van zijn problematiek. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaren. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

Zaak A, feit 1

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert namens de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam € 47,31 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van bovengenoemde benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Zaak B
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.472,09 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 134,60 betwist, omdat de schade aan deze post, te weten het contactslot, geen rechtstreekse schade lijkt te betreffen. De rechtbank is het hiermee eens, aangezien deze schade niet is ontstaan door de bewezenverklaarde opzetheling.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.337,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 31 december 2022.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen, te weten voor € 134,60, omdat niet vast is komen te staan dat dit deel van de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B bewezenverklaarde feit.
In het belang van bovengenoemde benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Zaak C, feit 1
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 1.500,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering zal worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, te weten schade aan de bromfiets tijdens de diefstal ervan, rechtstreeks verband houdt met de in zaak C onder 1 bewezenverklaarde opzetheling.
Zaak C, feit 2
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 1.699,65 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering zal worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, te weten schade aan de gestolen Canta scootmobiel, rechtstreeks verband houdt met de in zaak C onder 2 bewezenverklaarde opzetheling.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 26 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-082709-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 september 2021 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 24 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 26 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 08-081903-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 juni 2023 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de voornoemde proeftijden inderdaad aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt in de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat nu zij de ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen geen meerwaarde heeft. Zij zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging daarom – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie ter zitting – afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Zaak A, feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B, zaak C feit 1 en zaak C feit 2 subsidiair, telkens:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] namens de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, toe tot een bedrag van € 47,31 (zevenenveertig euro en eenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, aan de Staat
€ 47,31(zevenenveertig euro en eenendertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.337,49 (duizend driehonderd zevenendertig euro en negenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 31 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 1.337,49(duizend driehonderd zevenendertig euro en negenenveertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 31 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-082709-21 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08-081903-22 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. J. Thomas en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2024.