ECLI:NL:RBAMS:2024:2984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/13/739659 / FA RK 23-6260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en kostenregeling na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en de regeling voor de kosten van de kinderen na een scheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M. de Vries, verzocht om een wijziging van de in het convenant vastgestelde kinderbijdrage van € 1.250,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2023, naar een bedrag van € 441,- per maand. Hij stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waaronder een verandering in zijn en de vrouw's inkomen, en dat de huidige alimentatie niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven.

De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Stammes, verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de overeengekomen kinderalimentatie nooit aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat partijen bewust van deze maatstaven zijn afgeweken bij het opstellen van het convenant. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de afspraken die in het convenant zijn gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man niet langer aan de overeenkomst kon worden gehouden. De rechtbank wees het verzoek van de man af, waarbij zij benadrukte dat partijen destijds uitgebreid hebben onderhandeld over de alimentatie en de kostenverdeling, en dat het aan hen was om duidelijkheid te scheppen over de kostenverdeling. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. E. Dinjens.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/739659 / FA RK 23-6260 (ED MW)
Beschikking van 28 mei 2024 betreffende wijziging van kinderalimentatie
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.A. Stammes te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de man, ingekomen op 15 september 2023;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 16 november 2023, voorzien van producties;
  • een F9-formulier van de man van 29 april 2024, ingekomen op 1 mei 2024, voorzien van een brief en aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024.
Verschenen zijn: partijen en hun advocaten. De advocaten hebben ter zitting beiden pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.
1.4.
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie zijn geboren:
- [jongmeerderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2005;
- [minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2007;
- [minderjarige 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] 2010 en
- [minderjarige 3] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 4] 2012.
2.2.
De kinderen van partijen zijn erkend door de man.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over hun nog minderjarige kinderen.
2.4.
De minderjarige kinderen wonen sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw. De inmiddels jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] woont sinds augustus 2023 bij de man.
2.5.
Partijen zijn bij convenant van 28 oktober 2016 in artikel 2. overeengekomen dat de man de vrouw, met ingang van de maand volgend op de maand dat partijen hun gemeenschappelijke huishouding hebben beëindigd, een kinderbijdrage zal betalen van € 1.250,- per maand (€ 312,50 per kind per maand) en dat dit bedrag voor het eerst per 1 januari 2018 verhoogd zal worden met de wettelijke indexering. Partijen zijn in artikel 2. tevens een regeling voor de dagelijkse, reguliere en bijzondere kosten van de kinderen overeengekomen en zijn ten aanzien van een aantal bijzondere kosten overeengekomen, dat zij deze ieder voor de helft zullen dragen.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt primair met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2023, subsidiair met ingang van datum indiening verzoekschrift, dan wel met ingang van een in goede justitie te bepalen andere datum, de bij notariële akte van 28 oktober 2016 in het convenant vastgestelde bijdrage en regeling voor de dagelijkse kosten, reguliere kinderkosten en bijzondere kosten, te wijzigen in € 441,- per maand, dan wel in een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie voorkomt.
3.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie dient te worden gewijzigd, omdat deze als gevolg van gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Er is volgens de man sprake van diverse gewijzigde omstandigheden. [jongmeerderjarige] woont vanaf 1 augustus 2023 bij de man en de co-ouderschapregeling wordt gelet op zijn leeftijd niet meer uitgevoerd. Daarnaast heeft de vrouw vanaf 1 januari 2023 een andere baan met een aanzienlijk hoger inkomen en is ook het inkomen van de man gestegen. Volgens de man dient de kinderalimentatie daarom opnieuw berekend te worden. Tussen partijen ontstaat regelmatig, ondanks de uitvoerige overeengekomen regeling, discussie over de kosten van de kinderen. Het gaat dan over een verschil van inzicht over welke kosten vallen onder de in het convenant genoemde dagelijkse, reguliere en bijzondere kosten. De man wil niet langer over iedere kostenpost met de vrouw in discussie geraken en wenst duidelijkheid over de kosten. Zo verschillen partijen van mening over wat reguliere kosten zijn. Volgens de man verzuimt de vrouw de reguliere kosten van de kinderen van de kinderalimentatie te voldoen en verlangt zij van de man dat hij naast de kinderalimentatie kosten voldoet, die zouden vallen onder de bijzondere kosten, hetgeen de man betwist en waar hij niet toe gehouden is. Ter zitting heeft de man aanvullend betwist dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
3.3.
Partijen hadden op het moment van het verbreken van de relatie in 2015 een netto besteedbaar inkomen boven € 6.000,- per maand. Uitgaande van de NIBUD-tabellen was de behoefte van de kinderen bij een gemaximeerd inkomen, € 2.215,- per maand. Na indexatie bedraagt de behoefte van de kinderen in 2023 € 2.604,- per maand.
3.4.
De man heeft een inkomen van € 162.457,- bruto per jaar. Volgens de man dient bij de berekening van zijn draagkracht rekening gehouden te worden met de aflossing op een noodzakelijke schuld die dateert uit de tijd dat partijen samenleefden, te weten een bedrag van € 675,27 per maand. De man berekent zijn draagkracht ter zake van kinderalimentatie op € 2.430,- per maand. Nu de vrouw heeft verzuimd haar inkomensgegevens over te leggen, gaat de man bij de bepaling van haar draagkracht uit van een geschat inkomen van € 7.000,- bruto per maand.
3.5.
[jongmeerderjarige] is net met zijn studie begonnen. De man heeft met [jongmeerderjarige] afgesproken dat [jongmeerderjarige] hem geen bijdrage in de vaste lasten en verblijfskosten, zoals boodschappen, gas, water, elektra, etc. verschuldigd is en dat de man [jongmeerderjarige] daarnaast € 250,- per maand als bijdrage in zijn overige kosten betaalt.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man. Zij verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen. Volgens de vrouw heeft de overeengekomen kinderalimentatie nimmer aan de wettelijke maatstaven voldaan, nu partijen bij het vaststellen daarvan bewust ten gunste van de kinderen zijn afgeweken.
4.2.
Partijen hebben in het convenant afspraken gemaakt na het verbreken van hun relatie en samenwoning, waarbij zij een totaalpakket voor ogen hadden. Het ging bij de afwikkeling onder meer om de wijze van verkoop en de verdeling van de gemeenschappelijke woning, de financiering van vervangende woonruimte van partijen en om de kinderalimentatie. De door partijen gemaakte afspraken waren nauw met elkaar verweven en zijn met zeer veel moeite tot stand gekomen. Partijen hebben hierbij niet gekeken naar de gebruikelijk afzonderlijke onderdelen van deze afspraken. Partijen hebben toen afgesproken dat de man maandelijks € 312,50 per kind betaalt aan de vrouw, waarbij eveneens is afgesproken dat ieder der partijen de eigen kosten van de huishouding ten aanzien van de kinderen zelf draagt, dat de reguliere kosten van de kinderen voldaan worden door de vrouw vanuit de kinderalimentatie, en dat de bijzondere kosten van de kinderen ieder voor de helft worden gedragen. Partijen zijn hierbij afgeweken van de wettelijke maatstaven, nu conform de tremanormen, partijen ter zake van kinderalimentatie een bijdrage van € 219,- per kind hadden moeten afspreken. Alleen al uit het bedrag waarop partijen zijn uitgekomen, € 312,50 per kind per maand, valt af te leiden dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Dat sprake was van een totaalpakket waarbij is afgeweken van de bedoelde wettelijke normen, wordt volgens de vrouw ook bevestigd door de overgelegde e-mail van de destijds betrokken notaris.
4.3.
Nu door partijen bewust in het voordeel van de kinderen is afgeweken van de
wettelijke maatstaven, kan de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging niet worden gewijzigd op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), behoudens het geval dat het vanwege gewijzigde omstandigheden ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan worden gevergd. Volgens de vrouw heeft de man onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat in het licht van de huidige feiten en omstandigheden, een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet van hem mag worden verwacht.

5.De beoordeling

5.1.
De man verzoekt wijziging van de in het convenant vastgelegde kinderbijdrage en wijziging van de daarin opgenomen regeling voor de dagelijkse, reguliere en bijzondere kinderkosten. De vrouw verweert zich hiertegen.
5.2.
De rechtbank overweegt dat wijziging of intrekking van een rechterlijke uitspraak of overeenkomst op grond van artikel 1:401 lid 1 BW mogelijk is, als zij door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Op grond van lid 5 van dit artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.3.
De rechtbank zal vooreerst beoordelen of partijen van de wettelijke normen zijn afgeweken. Bij de beoordeling hiervan zal de rechtbank gebruik maken van de richtlijnen voor het bepalen van de hoogte van de alimentatie, zoals opgenomen in het ‘rapport Alimentatienormen’ oftewel de tremanormen.
5.4.
Op grond van art. 1:404 lid 1 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven.
5.5.
Partijen zijn blijkens het convenant voor de verdeelsleutel op basis van hun inkomens in 2015 uitgegaan van een inkomen van de man van € 4.727,- netto per maand en een inkomen van de vrouw van € 1.993,- netto per maand. Dit betekent dat hun netto gezinsinkomen in 2015 hoger was dan € 6.000,- per maand. De rechtbank berekent de behoefte van de kinderen aan de hand van de behoeftetabel in 2015, rekening houdend met (in totaal) 12 kinderbijslagpunten, op € 2.230,- voor vier kinderen per maand, of te wel € 557,- per kind per maand. De rechtbank heeft, nu zij enkel over voornoemde netto inkomens van partijen zoals opgenomen in het convenant beschikt, de draagkracht van de partijen berekend aan de hand van een netto draagkrachtberekening. De rechtbank heeft hierbij tevens rekening gehouden met de aanspraken van partijen op vakantiegeld. Aan de zijde van de vrouw heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met haar aanspraken op het kindgebonden budget. Nu partijen destijds co-ouderschap zijn overeengekomen, heeft de rechtbank aan de zijde van de man rekening gehouden met een zorgkorting van 35%. Blijkens de bijgevoegde netto draagkrachtberekening zou de man de vrouw toen een kinderbijdrage van € 219,- per kind per maand moeten voldoen. Nu partijen in het convenant een bijdrage van € 312,50 per kind per maand zijn overeengekomen, staat hiermee vast dat zij ten gunste van de kinderen zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
5.6.
De man heeft ter zitting betwist dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Hij heeft erop gewezen dat in het convenant ook niet is bepaald dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Verder heeft hij toegelicht dat hij weet niet beter weet dan dat de scheidingsexpert de kinderalimentatie heeft berekend, waarbij de scheidingsexpert volgens hem de door de vrouw begrote behoefte van de kinderen van € 455,- per kind per maand, heeft overgenomen en de draagkracht van de man heeft berekend. Het is de rechtbank duidelijk dat het convenant moeizaam tot stand is gekomen en dat partijen zich gedurende het proces hebben laten bijstaan door een notaris en een echtscheidingsbemiddelaar. Nu partijen zich bij de totstandkoming van het convenant hebben laten bijstaan door ter zake deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat partijen hiermee bewust van de wettelijke normen zijn afgeweken.
5.7.
De rechtbank overweegt voorts dat nu partijen ten tijde van de overeenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, het vijfde lid van artikel 1:401 BW niet geldt. In dat geval past de rechter voor de wijziging volgens de geldende jurisprudentie artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie toe (HR 23 oktober 1987, NJ 1988/438 en HR 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422).
5.8.
Ingevolge artikel 1:159 lid 3 BW kan op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden. Dit betekent dat in het geval partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, de rechter slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mag overgaan indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Bij een eventuele wijziging van de alimentatie moet de rechter dan zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond, waarbij hij mede zal dienen te letten op het verband dat kan zijn beoogd tussen de regeling betreffende het levensonderhoud en eventuele door partijen getroffen regelingen van andere aard.
5.9.
De vrouw heeft een e-mail overgelegd van 19 december 2017 van notaris mr. G.W. Gramser. In deze e-mail staat:
“De afspraken die zijn gemaakt in het convenant, zijn met zeer veel moeite tot stand gekomen in 2016. De reden dat de afspraken met veel moeite tot stand zijn gekomen, was gelegen in het onderlinge verband van de te maken afspraken. Alles hing met elkaar samen; alimentatie, vaststelling vordering uit hoofde van de huwelijksvoorwaarden, verdeling overwaarde huis, financierbaarheid van vervangende woonruimte van ieder van jullie’. De rechtbank concludeert hieruit dat de vrouw voldoende onderbouwd heeft gesteld dat partijen bij hun uiteengaan een alomvattende regeling voor ogen hadden.
5.10.
De rechtbank overweegt verder dat volgens de stellingen van de man in zijn verzoek, waarbij hij verwijst naar de door hem overgelegde en opgestelde draagkrachtberekening, hij een draagkracht heeft voor kinderalimentatie van € 2.430,- per maand. De rechtbank overweegt verder dat de huidige kinderalimentatie na indexatie thans € 376,55 per kind per maand bedraagt. Dit betekent dat de man volgens zijn eigen stellingen over voldoende draagkracht beschikt om de kinderbijdragen te voldoen.
5.11.
De rechtbank concludeert uit het hetgeen hiervoor is overwogen dat geen sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden. Er wordt in dezen niet aan voornoemd wettelijk criterium voor wijziging van artikel 1:159 lid 3 BW voldaan.
5.12.
Partijen hebben in het convenant de kosten van de kinderen nader gespecificeerd en een onderscheid gemaakt in dagelijkse kosten, reguliere kosten en bijzondere kosten. Het is de rechtbank duidelijk dat partijen van mening verschillen over onder welke categorie bepaalde kosten moeten worden geschaard en dat dit leidt tot onderlinge discussie. Zo is tussen partijen onder meer discussie ontstaan over de kosten (van de rijlessen) van [jongmeerderjarige] en is er onenigheid over de kosten van laptops en telefoonabonnementen.
5.13.
De rechtbank stelt vast dat [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is en niet in onderhavige procedure is betrokken. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man de kinderbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] , niet meer aan de vrouw verschuldigd is, nu [jongmeerderjarige] bij de man woont en dit volgt uit de afspraken in het convenant.
5.14.
Voor wat betreft de overige kosten is de rechtbank van oordeel dat gelet op het hiervoor is overwogen, de wettelijke grondslag ontbreekt om de afspraken hierover in het convenant te wijzigen. De rechtbank ziet dat er tussen partijen veel discussie is over welke kosten onder welke categorie (dagelijkse, reguliere of bijzondere kosten) vallen. Nu er geen wettelijke grondslag is voor wijziging van de overeenkomst en partijen destijds uitgebreid en langdurig onderhandeld hebben over het convenant, is het ook nu aan partijen om duidelijkheid te creëren over welke kosten onder welke categorie vallen.
5.15.
De rechtbank wijst het verzoek van de man op grond van al het voorgaande af.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.W. van der Weel, griffier, op 28 mei 2024 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).