ECLI:NL:RBAMS:2024:293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke afwijzing Wob-verzoek inzake communicatie met het CIDI

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn Wob-verzoek van 10 februari 2022 beoordeeld. Eiser verzocht om openbaarmaking van informatie over communicatie tussen de burgemeester van Amsterdam en het Center for Information en Documentation Israel (CIDI). Verweerder, de burgemeester, had eerder op 25 april 2022 en na bezwaar op 2 januari 2023, besloten dat er geen relevante communicatie was aangetroffen, behalve enkele e-mailberichten en Whatsapp-berichten die gedeeltelijk openbaar waren gemaakt. Eiser stelde dat er meer documenten onder de reikwijdte van zijn verzoek vielen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende zorgvuldig had gezocht en geen aanvullende documenten had aangetroffen die onder het verzoek vielen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er meer documenten bestonden. De rechtbank concludeerde dat de zoekslag van verweerder adequaat was uitgevoerd en dat de belangen van het CIDI als derde belanghebbende voldoende waren vertegenwoordigd. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de burgermeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn Wob [1] -verzoek van 10 februari 2022. In dit verzoek heeft eiser verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot – kort gezegd – communicatie tussen verweerder en het Center for Information en Documentation Israel
(het CIDI).
1.2.
Met het primaire besluit van 25 april 2022 heeft verweerder op dit verzoek beslist.
Verweerder heeft toegelicht dat communicatie is aangetroffen over een studiereis en heeft eiser gewezen op een Wob-besluit van 4 april 2022, waarin deze communicatie met het CIDI gedeeltelijk openbaar is gemaakt. Verweerder heeft verder toegelicht dat het CIDI betrokken is geweest bij een onderzoek van de gemeente naar discriminatie en uitsluiting, maar dat hierover geen communicatie met het CIDI is aangetroffen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 2 januari 2023 heeft verweerder na bezwaar van eiser de besluitvorming heroverwogen en een beslissing genomen op basis van de Woo. [2] Verweerder heeft zich laten adviseren door een bezwaarschriftencommissie (de commissie). Verweerder heeft hangende bezwaar en op advies van de commissie een aanvullende zoekslag uitgevoerd en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft een
e-mailbericht van 19 maart 2021 met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder e van de Woo gedeeltelijk openbaar gemaakt en Whatsapp-berichten tussen de burgemeester en de directeur van het CIDI volledig openbaar gemaakt.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, voor nadere reacties van partijen.
1.7.
Eiser heeft op 9 augustus 2023 gereageerd. Verweerder heeft op 11 augustus 2023 gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 11 augustus 2023 gereageerd. Op 14 september 2023 heeft verweerder nadere geheime stukken aan de rechtbank overgelegd.
1.8.
Met een brief van 30 augustus 2023 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken meedeelt mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
1.9
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven kennis te nemen van de geheime stukken.
1.10.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank een brief aangetroffen die per abuis in het ongerede is geraakt. Het betreft een brief waarin verweerder heeft aangegeven dat het CIDI als derde belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft besloten het onderzoek naar aanleiding van deze brief niet te heropenen. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder reeds de belangen van de derde belanghebbende heeft vertegenwoordigt. Ook is het CIDI in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Het CIDI heeft van deze mogelijkheid kennelijk geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder op de juiste wijze heeft beslist op het verzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Reikwijdte van het verzoek
3.1.
Eiser heeft op 10 februari 2022 het volgende verzoek ingediend:
“Met een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur, verzoek ik de gemeente alle stukken openbaar te maken (dus ook appjes en zo) m.b.t. de bestuurlijke aangelegenheid "Center for Information and Documentation Israel". Ik stuur dit WOB-verzoek aan OOV [3] , maar het gaat om alle stukken aanwezig bij de gehele gemeente.”
3.2.
Met een mail van 10 februari 2023 heeft verweerder eiser verzocht zijn verzoek te specificeren door aan te geven op welke bestuurlijke aangelegenheid zijn verzoek ziet met betrekking tot het CIDI. Met een mail van 10 februari 2023 heeft eiser aangegeven dat naar zijn mening het CIDI als zodanig een bestuurlijke aangelegenheid is. Eiser heeft verder toegelicht dat het verzoek zou kunnen worden ingeperkt als de gemeente duidelijk zou maken over welke onderwerpen het CIDI met de gemeente contact heeft gehad, inbegrepen eenzijdig contact. Sowieso zijn dat volgens eiser ‘antisemitisme’ en ‘Israël/Palestina’. Eiser heeft aangegeven dat zijn verzoek betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2020 tot datum van het verzoek.
3.3.
Met een mail van 14 maart 2022 heeft verweerder aan eiser laten weten dat zijn verzoek zal worden opgevat als zijnde over de bestuurlijke aangelegenheid ‘onderzoek antisemitisme en de contacten met het CIDI daarover’. Eiser heeft met een mail van
14 maart 2022 aangegeven daar niet mee akkoord te gaan.
3.4.
Verweerder heeft het verzoek van eiser blijkens het bestreden besluit opgevat als een verzoek om informatie over alle communicatie tussen de gemeente en het CIDI, ook eenzijdig, over welk onderwerp dan ook, maar in ieder geval over ‘antisemitisme’ en ‘Israël/Palestina’, vanaf 1 januari 2020.
3.5.
Uit het verslag van de commissie blijkt dat tijdens de hoorzitting van 14 juli 2022 de reikwijdte van eisers verzoek aan de orde is gesteld. Over wat eiser daar desgevraagd heeft verklaard, is opgenomen dat het CIDI zich volgens hem primair bezighoudt met de bestrijding van antisemitisme en het Israël-Palestina conflict, en dat eiser daarom verwacht dat alle communicatie van het CIDI onder die twee onderwerpen valt. Meer in zijn algemeenheid heeft eiser tijdens de hoorzitting gesteld dat hij met zijn verzoek heeft gedoeld op openbaarmaking van alle communicatie met het CIDI.
3.6.
Eiser heeft na de schorsing van het onderzoek verweerders uitleg van zijn verzoek, zoals onder overweging 3.4 genoemd, betwist.
3.7.
Over de reikwijdte van het verzoek oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op de mail van eiser aan verweerder van 10 februari 2023 heeft verweerder het verzoek van eiser terecht zo op kunnen vatten dat dit betrekking heeft op alle communicatie tussen verweerder en het CIDI, en in elk geval maar niet uitsluitend die communicatie die betrekking heeft op de onderwerpen ‘antisemitisme’ en Israël-Palestina. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank ook in lijn met wat eiser over de reikwijdte van zijn verzoek heeft verklaard tijdens de hoorzitting van 14 juli 2022. Voor zover eiser in zijn reactie van 9 augustus 2023 heeft bedoeld te stellen dat hij de reikwijdte van zijn verzoek anders of meeromvattend had bedoeld, had het op de weg van eiser gelegen dit tijdig, hetzij in de bezwaarfase dan wel in zijn beroepsschrift of op de zitting, aan de orde te stellen. Eiser heeft dat niet gedaan. Anders dan eiser kennelijk heeft bedoeld te stellen, staat een en ander er niet aan in de weg dat de rechtbank een beoordeling geeft van de niet-openbaar gemaakte delen van het besluit van 4 april 2022, namelijk ter beoordeling van de vraag of verweerder daarin ten onrechte informatie niet openbaar heeft gemaakt die valt onder de hiervoor gedefinieerde reikwijdte van eisers verzoek.
Besluit van 4 april 2022
4.1.
Verweerder heeft tegelijk met het primaire besluit aan eiser een geanonimiseerde versie van een Wob-besluit van 4 april 2022 overgelegd, waarin communicatie over het aanbod van een studiereis door het CIDI is openbaar gemaakt. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze stukken volgens hem niet onder de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen omdat ze geen communicatie tussen het CIDI en de gemeente betreffen. Verweerder heeft de stukken alleen ter overvloede en ter wille van eiser aan hem overgelegd.
4.2.
Eiser voert aan dat de stukken die openbaar zijn gemaakt via het besluit van
4 april 2022 wel onder de reikwijdte zijn verzoek vallen.
4.3.
Verweerder heeft na schorsing van het onderzoek de geheime stukken met betrekking tot het besluit van 4 april 2022 overgelegd.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of eisers verzoek om openbaarmaking in de onderhavige procedure ook ziet op de onderliggende geheime stukken behorend bij het besluit van 4 april 2022, gaat de rechtbank uit van wat in overweging 3.7 over de reikwijdte van eisers verzoek is vastgesteld. Na het bestuderen van de geheime stukken heeft de rechtbank geconcludeerd dat de stukken behorend bij het besluit van 4 april 2022 geen communicatie met het CIDI of afkomstig van het CIDI bevatten, ook geen eenzijdige communicatie. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat de onderliggende geheime stukken bij het besluit van 4 april 2022 niet onder de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen.
Zoekslag
5.1.
Eiser voert aan dat het resultaat van de zoekslag na de bezwaarfase niet geloofwaardig is. Verweerder heeft wel inspanningen gedaan, maar die hebben niet geleid tot een volledig resultaat.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [4] Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [5]
5.3.
Eiser voert aan dat deze rechtspraak hem in een dermate ongelijke positie brengt, dat deze vaste rechtspraak geen stand kan houden. Eiser stelt dat de rechtspraak ten onrechte uitgaat van de veronderstelling dat de overheid eerlijk en betrouwbaar handelt.
5.4.
De rechtbank ziet in de voorliggende feiten en omstandigheden in deze zaak geen aanleiding om de vaste rechtspraak van de Afdeling niet te volgen. De omstandigheid dat eiser het niet eens is met de vaste rechtspraak van de Afdeling, vormt voor de rechtbank ook geen aanleiding om deze niet te volgen. De rechtbank zal daarom aan de hand van de vaste rechtspraak toetsen of verweerder de zoekslag juist heeft uitgevoerd.
5.5.
Verweerder heeft hangende bezwaar en na opdracht van de commissie een aanvullende zoekslag uitgevoerd. Daarbij heeft de commissie een aantal specifieke aandachtspunten bij de zoekslag aangegeven. Uit het advies van de commissie volgt dat een groot aantal medewerkers, waaronder meerdere medewerkers en de directeur van de directie Openbare Orde en Veiligheid en meerdere medewerkers en het afdelingshoofd van de afdeling diversiteit van het cluster Sociaal, is gevraagd of zij over documenten beschikken met communicatie met het CIDI. Ook zijn de medewerkers van de directie Juridische Zaken (DJZ) bevraagd en de voormalig chef van het kabinet van de burgemeester. Omdat de commissie nadien concludeerde dat de zoekslag gebreken had voor wat betreft het kabinet van de burgemeester, heeft de commissie gevraagd een zoekslag uit te voeren in zowel de persoonlijke e-mailbox van de burgemeester als de e-mailbox van de burgemeester waarnaar eenieder een mail kan sturen via een webformulier. Daarbij is verzocht om te zoeken op ‘CIDI’, ‘HaCarmel’, en de naam van de directeur van het CIDI. Bij de zoekslag is een
e-mailbericht aangetroffen dat onder de reikwijdte van het verzoek valt. Het betreft een bericht van de directeur van het CIDI, gericht aan de burgemeester. In het document is te lezen dat een medewerker van het kabinet vraagt of het verzoek mondeling is afgehandeld; een andere medewerker bevestigt dit. Naar aanleiding van deze mail heeft de commissie met de medewerker gesproken. De medewerker heeft toegelicht dat als er contact is met het CIDI, dit contact in beginsel telefonisch verloopt. De commissie heeft verder directies ondervraagt en heeft contact opgenomen met het Team Veiligheid van Stadsdeel Zuid. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verweerder geen centraal archief heeft en dat er alleen decentraal kan worden gezocht naar informatie.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldoende duidelijk en inzichtelijk gebleken hoe verweerder de zoekslag heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat bij verweerder meer documenten berusten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Eiser heeft verder geen specifieke documenten genoemd die missen of andere concrete aanknopingspunten genoemd die aannemelijk maken dat de zoekslag niet volledig is geweest. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verweerder heeft toegelicht dat het contact tussen verweerder en het CIDI in beginsel telefonisch verloopt, hetgeen verklaart waarom relatief weinig documenten zijn aangetroffen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat bij de zoekslag informatie naar boven zou moeten komen over veiligheidsonderwerpen, overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat het CIDI betrokken is bij veiligheidsissues op zichzelf genomen niet automatisch volgt dat verweerder en het CIDI daarover contact hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders conclusie dat er bij hem niet meer documenten berusten, daarom niet ongeloofwaardig.
E-mailbericht van 19 maart 2021
6.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder een e-mail van 19 maart 2021 gedeeltelijk openbaar gemaakt. Verweerder heeft in deze e-mail passages gelakt met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder e van de Woo.
6.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ongelakte versie van de e-mail van
19 maart 2021. De rechtbank is van oordeel dat verweerder passages in de e-mail terecht heeft gelakt met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder e van de Woo. De gelakte passages in dit stuk betreffen namelijk persoonsgegevens; onder andere het e-mailadres en het telefoonnummer van de directeur van het CIDI.
Ongelijkheidscompensatie
7.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om actief vergaande ongelijkheidscompensatie toe te passen. De rechtbank zou volgens eiser bij verweerder alle
e-mails en antwoorden kunnen opvragen waarmee de verschillende afdelingen of personen gevraagd zijn om informatie over het CIDI aan te leveren. Ook zou de rechtbank verweerder kunnen vragen om de betrokken ambtenaren een verklaring te laten ondertekenen, waarin zij verklaren alle informatie aangeleverd te hebben. Eiser stelt dat als de rechtbank hem geen ongelijkheidscompensatie biedt, er sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat volgens vaste rechtspraak [6] van de Afdeling artikel 6 EVRM niet van toepassing is op procedures ingevolge de Wob, en dus ook de Woo [7] , omdat hierin het algemeen belang van openbaarmaking aan de orde is en niet enig burgerrechtelijk recht of enige burgerrechtelijke verplichting van de verzoeker. Ook los daarvan ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om verweerder nadere vragen te stellen. De rechtbank vindt dat kan worden uitgegaan van de integriteit van de betrokken ambtenaren en onderzoekers. Dit geldt temeer vanwege de in bezwaar uitgebreide en nadere gespecificeerde zoekslag en de omstandigheid dat eiser in deze zaak ook geen aanwijzingen heeft gegeven die het begin van aannemelijkheid kunnen zijn dat door medewerkers van verweerder of door de commissie bij de uitvoering van de zoekslag onjuiste verklaringen zijn afgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Wet open overheid. De Woo is op 1 mei 2022 in werking getreden en heeft onmiddellijke werking.
3.Openbare Orde en Veiligheid.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2018:2832).
7.De Wob-jurisprudentie is op dit punt nog steeds relevant voor de Woo.