ECLI:NL:RBAMS:2024:2890

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
13/017253-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging van een kwetsbaar slachtoffer

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing. De verdachte heeft in de periode van 13 tot en met 15 januari 2024 meerdere bedreigende berichten gestuurd naar een kwetsbaar slachtoffer, een minderjarig meisje van 16 jaar, waarin hij haar onder druk zette om geld en een jas terug te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze poging tot afpersing, waarbij hij gebruik maakte van ernstige bedreigingen, waaronder het tonen van een vuurwapen in een video. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 860,72, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/017253-24
Datum uitspraak: 24 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedag 1] 1989,
wonende op het adres [woonadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. Hendrickx, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer/benadeelde partij] en de vordering tot schadevergoeding die is ingediend door benadeelde partij [gezaghebbende ouder] , als gezaghebbende ouder namens haar minderjarige dochter [slachtoffer/benadeelde partij] en haar raadsvrouw, mr. W. van Egmond.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
een poging tot afpersing van [slachtoffer/benadeelde partij] , in de periode van 13 januari 2024 tot en met 15 januari 2024. Dit is subsidiair ten laste gelegd als bedreiging van [slachtoffer/benadeelde partij] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – kort samengevat - aangegeven dat de spullen die verdachte terug wilde hebben zijn eigen spullen waren, waardoor de wederrechtelijkheid die noodzakelijk is voor het bewijs van afpersing ontbreekt. Het subsidiair tenlastegelegde kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot afpersing.
Op 15 januari 2024 heeft aangeefster aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat zij de berichten en de video zoals weergegeven in de tenlastelegging, van verdachte heeft ontvangen.
Voor een bewezenverklaring van poging tot afpersing moet sprake zijn geweest van geweld of bedreiging met geweld, waardoor gepoogd werd aangeefster te dwingen tot de afgifte van enig geld of goed dat geheel of ten dele aan aangeefster toebehoort.
Verdachte heeft bekend dat hij alle berichten die in de tenlastelegging staan, aan aangeefster heeft verstuurd. Twee van die berichten luiden:
- “ “Zorg dat ik alles krijgt of je kom je afspraken na. Ik wil me jas terug mij geld. En alles je zit me te blokkeren. Ik kom nu aanbellen”, en
- “ “Ik zweer voor de laatste keer kom je deal na of geeft alles terug of je zult ervoor boete en mij betalen met je leven. Ik geef je 24 uur de tijd om contact te nemen met mij via snap. Anders laat ik alles zien en laat ik je afmaken”.
Dat voormelde berichten, in samenhang bezien, bedreiging met geweld opleveren staat niet ter discussie. Ook de overige berichten die in de tenlastelegging staan opgenomen, alsmede de video van een vuurwapen, zijn als bedreigingen met geweld aan te merken.
De rechtbank ziet zich evenwel voor de vraag gesteld of de jas en het geld, althans de spullen waarover verdachte het in de hiervoor geciteerde berichten heeft, geheel of gedeeltelijk aan aangeefster toebehoren, of, zoals verdachte verklaart, aan verdachte. In dat laatste geval kan immers geen sprake zijn van (poging tot) afpersing aangezien dit strafbare feit alleen betrekking kan hebben op goederen die (deels) aan een ander dan verdachte toebehoren.
Volgens verdachte ging het om zijn eigen spullen en ter zitting heeft hij verklaard dat die spullen tezamen met een geldbedrag van € 4.000,- in een tas in de berging van de woning van zijn ex-vriendin, de moeder van aangeefster, lagen. Die verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig. Allereerst omdat verdachte dit pas ter zitting naar voren heeft gebracht, terwijl het in de rede had gelegen dat hij, indien het waar was, dat al eerder had verteld. Als de tas met de jas en het geld van verdachte inderdaad nog aanwezig was in de woning van de moeder van aangeefster dan had het voor de hand gelegen dat hij deze terug had gevraagd bij zijn ex-vriendin. Niet is gebleken dat hij dit heeft geprobeerd. Verdachte heeft ter zitting ook geen heldere verklaring gegeven waarom hij juist aan aangeefster om teruggave van zijn jas en geld heeft gevraagd. Daarnaast heeft verdachte ter zitting geen antwoord gegeven op de vraag van de rechtbank wat hij bedoelde met de woorden “
anders stuur ik alles door naar je moeder”, en “
anders laat ik alles zien” en wat de deal was waarover in de berichten werd gesproken. Hij verklaarde enkel dat hij aangeefster onder druk wilde zetten om zijn spullen terug te krijgen. Dit alles maakt dat de rechtbank verdachtes verklaring ongeloofwaardig vindt en meer geloof hecht aan de verklaring van aangeefster, dat zij eerder een jas en geld van verdachte had gekregen. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij aangeefster een jas en geld heeft gegeven en de berichten zijn - hiervan uitgaande - beter te begrijpen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de jas en het geld waarop verdachte doelt in zijn berichten, aan aangeefster toebehoren. Daarmee is voldaan aan de vereisten om te komen tot een bewezenverklaring van poging tot afpersing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair
in de periode van 13 januari 2024 tot en met 15 januari 2024 te Amsterdam en/of Amstelhoek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer/benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van kleding en geld, die aan voornoemde [slachtoffer/benadeelde partij] toebehoorden, voornoemde [slachtoffer/benadeelde partij] meermalen berichten heeft gestuurd met daarin de teksten:
- “ Zorg dat ik alles krijgt of je kom je afspraken na. Ik wil me jas terug mij geld. En alles je zit me te blokkeren Ik kom nu aanbellen” en
- “ Ik stuur alles door naar je moeder. Dus beter kom je afspraak na. Anders stop dit niet totdat ik je leven neemt. Je kan me blijven blokkeren maar als me mannen je pakken. Ben je de lul” en
- “ Binnen 24/7 wil ik een antwoord anders geeft ik opdracht om je af te maken”en
- “ Ik zweer het voor de laatste keer kom je deal na of geeft alles terug of je zult ervoor boete en mij betalen met je leven. Ik geeft je 24 uur de tijd om contact te nemen met mij via snap. Anders ik laat alles zien en ik laat je afmaken” en
- “ Je kan mij blokkeren maar ik zweer het op me leven als je deal niet na kom je ben in grote problemen ik vermoord je als je niet je deal nakomt ik zweer het op me leven” en
- voornoemde [slachtoffer/benadeelde partij] een videobestand heeft gestuurd inhoudende een filmpje van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 april 2024, met uitzondering van het locatieverbod dat ziet op het werkadres van moeder en het schooladres van de jongste dochter.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De door verdachte geuite bedreigingen zijn zeer ernstig. Niet alleen heeft hij teksten verstuurd, maar ook een video waarop een wapen te zien is. Verdachte heeft een kwetsbaar slachtoffer onder druk gezet door in een korte periode meerdere berichten te sturen met doodsbedreigingen.
Het slachtoffer is een minderjarig meisje van 16 jaar oud en is bovendien de dochter van de ex-vriendin van verdachte. De berichten hebben een grote impact gehad op het minderjarige slachtoffer. Verdachte heeft daardoor een grove inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer.
Daarbij komt dat verdachte ter zitting geen openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft zijn acties gebagatelliseerd en geen verantwoordelijkheid getoond voor de gevolgen van zijn handelen voor het minderjarige slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Uit het rapport van de reclassering van 3 april 2024 blijkt dat verdachte zich tot nu toe goed houdt aan de schorsingsvoorwaarden waarbij ook elektronische monitoring is ingezet. Verdachte geeft toe dat hij moeite heeft met agressieregulatie en is bereid zich onder behandeling te laten stellen. Hij is hiertoe aangemeld bij Fivoor en op 5 april 2024 heeft een intake plaatsgevonden. Voor de rest lijkt verdachte zijn leven op orde te hebben.
De reclassering acht voortzetting van het toezicht geïndiceerd en heeft geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
meldplicht bij de reclassering,
ondergaan van ambulante behandeling,
contactverbod met aangeefster,
locatieverbod voor de duur van zes maanden met elektronische monitoring,
na zes maanden: locatieverbod ten aanzien van de woning van aangeefster, de school van aangeefster, het werkadres van de moeder van aangeefster en het schooladres van de jongste dochter.
Gelet op het voorgaande en op vergelijkbare strafzaken acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur zoals gevorderd door de officier van justitie niet passend omdat dit zou betekenen dat de verdachte opnieuw in detentie komt te zitten en het positief verlopen schorsingstoezicht wordt onderbroken. Voor hetgeen de rechtbank thans bewezen heeft geacht kan naar het oordeel van de rechtbank volstaan worden met een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het onvoorwaardelijke deel van de straf is daarmee gelijk aan het voorarrest, zodat verdachte niet terug in detentie hoeft. De rechtbank zal voormelde door de reclassering opgestelde voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel met uitzondering van het locatieverbod ten aanzien van het werkadres van de moeder van aangeefster en het schooladres van haar jongere zusje, nu de bewezenverklaring ziet op aangeefster en niet op haar moeder of haar zusje en er ook overigens geen informatie beschikbaar is waarom deze adressen ook bij de bijzondere voorwaarden moeten worden betrokken. De rechtbank acht een proeftijd van 3 jaren nodig om bij verdachte gedurende geruime tijd een stok achter de deur te houden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • een zwarte telefoon van het merk Samsung, met goednummer 6449904;
  • een telefoon in een roze hoesje van het merk Samsung, met goednummer 6449877.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de twee telefoons gevorderd, omdat het tenlastegelegde is begaan met behulp van deze twee telefoons. De twee telefoons zijn vernietigd op grond van artikel 117 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt vast dat de twee in beslag genomen telefoons zijn vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv. Ingevolge artikel 134 lid 2 onder c Sv is daardoor het beslag beëindigd. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in dit gedeelte van de vordering.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij] vordert € 110,72 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 79,70 aan kosten die zijn gemaakt om een verhuizing mogelijk te maken;
  • € 31,02 aan reiskosten.
Tevens vordert de benadeelde partij € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 11,88 aan proceskosten.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de officier van justitie verzocht om het bedrag dat wordt toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gevorderde materiële schade de post ‘verhuiskosten’ moet worden afgewezen, nu het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en de schade ontbreekt. Daarbij komt dat de bedreigingen niet bij de woning van aangeefster hebben plaatsgevonden maar via berichten die verdachte naar aangeefster heeft gestuurd. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade van € 1.000,- te matigen tot een bedrag van € 500,- omdat het gevorderde bedrag niet passend is gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding van ‘verhuiskosten’ gevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de berichten die verdachte naar aangeefster heeft gestuurd met bedreigende teksten zoals: ‘Ik kom nu aanbellen’, en het versturen van een foto van het huis van aangeefster en een video van een vuurwapen, voelde het voor aangeefster en haar moeder niet veilig om in de woning te blijven wonen. De benadeelde partij heeft als gevolg hiervan kosten gemaakt om een andere woning te zoeken. Gelet hierop is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat wel sprake is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en de op dit punt gevorderde schade. Daarnaast is de vordering ook voldoende onderbouwd. De rechtbank zal aldus het gevorderde bedrag ter hoogte van € 79,70 toewijzen.
Tevens is gevorderd vergoeding van de reiskosten voor het aanvragen van een urgentieverklaring bij het Stadsloket, een afspraak bij de psycholoog en een bezoek aan het politiebureau. Het bedrag ter hoogte van € 31,02 zal worden toegewezen, nu de vordering voldoende is onderbouwd en de hoogte van de vordering niet door de verdediging is betwist.
Immateriële schade
De rechtbank acht gelet op de aard en ernst van het feit voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Op basis van de door de benadeelde partij gestelde en ter zitting naar voren gekomen omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank aanleiding om het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag van € 750,-. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2024. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert veroordeling van verdachte in de proceskosten ter hoogte van
€ 11,88, in de vorm van reiskosten voor het bezoeken van de advocaat. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rechtsvordering, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partij met behulp van een advocaat heeft geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht.
Voor andere reiskosten zoals voor het bezoeken van de advocaat kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die zien op de bezoeken van de advocaat niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. De rechtbank zal daarom de gevorderde proceskosten ter hoogte van € 11,88 afwijzen.
Conclusie
Concluderend wijst de rechtbank een bedrag van € 110,72 toe ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 januari 2024.
De rechtbank wijst een bedrag van € 750,- toe ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 januari 2024.
Voor het overige zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde proceskosten ad € 11,88 zullen als hiervoor overwogen worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer/benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 860,72 (achthonderdzestig euro en tweeënzeventig eurocent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het primaire feit
poging tot afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
107 (honderdzeven) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres 1] . Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek zal onderdeel uitmaken van de behandeling. De behandeling start, zodra er een intakegesprek heeft plaatsgevonden. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer/benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
4.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich gedurende het toezicht niet in het verboden gebied zoals weergegeven op de afbeelding die als bijlage III bij dit vonnis is opgenomen. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De duur van het elektronische monitoringmiddel is maximaal zes maanden of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Na deze termijn geldt een locatieverbod zonder elektronische monitoring en ziet de politie toe op dit verbod (zie punt 5.).
5.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich gedurende het toezicht niet op de onderstaande verboden adressen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de verboden adressen.
- Woonadres aangeefster
[adres 2]
- Schooladres aangeefster
[schooladres]
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 110,72 (honderdtien euro en tweeënzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 15 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer/benadeelde partij] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de proceskosten ad € 11,88 af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer/benadeelde partij] aan de Staat € 860,72 (achthonderdzestig euro en tweeënzeventig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 15 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier niet ontvankelijk in zijn vordering tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2024.
[---]

[---]

[---]