ECLI:NL:RBAMS:2024:2881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/13/748188 / KG ZA 24-238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake persoonsgegevens en registratie in de Gebeurtenissenadministratie van ING Bank N.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ING Bank N.V. De eiser, die in dienst was bij ING, vorderde de verwijdering van zijn naam uit verschillende registers, waaronder het Incidentenregister en de Gebeurtenissenadministratie, waarin hij was geregistreerd vanwege vermeende schendingen van de bankierseed en interne gedragsregels. De eiser stelde dat hij niet gefraudeerd had en dat de registraties onterecht waren. ING voerde aan dat de registratie gerechtvaardigd was op basis van de gedragingen van de eiser, die in strijd waren met de gedragsregels van de bank. De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie op zich gerechtvaardigd was, maar dat niet duidelijk was welke specifieke gegevens in de Gebeurtenissenadministratie waren opgenomen. Daarom werd ING bevolen om de gegevens van de eiser uit de Gebeurtenissenadministratie te verwijderen, met uitzondering van bepaalde juridische beslissingen die relevant waren voor de zaak. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/748188 / KG ZA 24-238 MDvH/ING
Vonnis in kort geding van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 5 april 2024,
advocaat mr. H. Giard te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. de Vogel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 15 april 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Giard;
- aan de zijde van ING: [naam 1] , corporate investigator, en mr. K. Hendriks, bedrijfsjurist, met mr. De Vogel.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 maart 1997 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) ING Bank Personeel B.V. (hierna voor de leesbaarheid eveneens ING genoemd). Laatstelijk was hij werkzaam als senior hypotheekadviseur. Op 27 oktober 2015 heeft [eiser] de bankierseed afgelegd.
2.2.
Op 28 juni 2021 is [eiser] door ING vrijgesteld van werkzaamheden, vanwege onder meer het mogelijk niet melden van nevenbelangen en het gebruik van zijn ING e-mailadres voor privédoeleinden.
2.3.
Bij brief van 21 september 2021 heeft ING aan [eiser] geschreven dat ING een ontbindingsverzoek bij de rechtbank zal indienen om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Verder staat in die brief dat de gegevens van [eiser] in het Incidentenregister van ING zullen worden opgenomen.
2.4.
Bij brief van 27 september 2021 heeft ING aan [eiser] bericht dat zijn persoonsgegevens voor de duur van acht jaar zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Interne Verwijzingsregister (IVR).
2.5.
Bij e-mail van 28 september 2021 heeft ING aan [eiser] bevestigd dat hij is opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie.
2.6.
Op 15 oktober 2021 heeft ING aan Stichting Tuchtrecht Banken gemeld dat [eiser] mogelijk de bankierseed heeft geschonden.
2.7.
Bij brief van 25 oktober 2021 aan de advocaat van [eiser] heeft ING geschreven, voor zover van belang, dat ING [eiser] zal registreren in het Externe Verwijzingsregister (EVR). Verder staat in die brief dat ING aangifte heeft gedaan tegen [eiser] .
2.8.
Bij beschikking van 16 december 2021 van de rechtbank Midden-Nederland [1] is het verzoek van ING om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden, afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de beoordeling van het ontbindingsverzoek niet goed mogelijk was, omdat, kort gezegd, niet kon worden vastgesteld in hoeverre de gedragingen die ING [eiser] verwijt en die ING aan het ontbindingsverzoek ten grondslag had gelegd, als resultaat van mogelijk ontoelaatbare dan wel disproportionele monitoring van zijn e-mailgebruik aan het licht zijn gekomen.
2.9.
Bij brief van 26 januari 2023 [2] heeft de algemeen directeur van Stichting Tuchtrecht Banken aan [eiser] bericht dat de aard en de ernst van de aan hem verweten gedragingen dusdanig worden geacht dat het voorleggen van een klacht aan de Tuchtcommissie Banken op zijn plaats is. Verder ziet de algemeen directeur aanleiding [eiser] een minnelijke schikking aan te bieden, omdat hij inzicht heeft getoond in het foute van zijn handelen, inhoudende een boete van € 750,00 en registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het Tuchtrechtelijk Register Banken voor de duur van drie jaar. In die brief staat, voor zover van belang het volgende:

(…)
De melding
De melding houdt – samengevat – het volgende in.
Volgens de bank heeft u uw nevenactiviteiten niet laten goedkeuren door de bank en deze ook niet vastgelegd in het daarvoor bestemde banksysteem. Daarnaast bent u volgens de bank betrokken geweest bij mogelijke hypotheekfraude, heeft u ongeoorloofd rekeninggegevens geraadpleegd en heeft u bedrijfsmiddelen van de bank voor privédoeleinden gebruikt.
(…)
Beslissing
De Algemeen directeur is van oordeel dat u met uw handelen de volgende regels van de aan de bankierseed verbonden gedragscode heeft geschonden.
1. De bankmedewerker werkt integer en zorgvuldig;
4. De bankmedewerker houdt zich aan de wet en andere regels die voor het werk bij de bank gelden.
Raadplegen rekeninggegevens
U wist dat het niet was toegestaan de rekeninggegevens van familie en bekenden en uw eigen rekeninggegevens te bekijken. Desondanks heeft u de rekeninggegevens van [supermarkt 1] , uw zoon en uw eigen (en/of) rekening via de banksystemen geraadpleegd. Het is evident dat het niet de bedoeling is dat de banksystemen worden gebruikt voor privédoeleinden. Uw handelwijze is dan ook niet integer, onzorgvuldig en in strijd met de regels van de bank geweest en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar.
(…)
Gebruik bedrijfsmiddelen voor privédoeleinden
Volgens de regels van de bank was het u slechts toegestaan de zakelijke middelen incidenteel en kortstondig voor privédoeleinden te gebruiken. U heeft in de jaren 2019 tot 2021 uw zakelijke e-mail geregeld privé gebruikt in communicatie met diverse derden. Het hoeft geen betoog dat dit niet kan worden aangemerkt als incidenteel en kortstondig. Met uw handelwijze heeft u dan ook de regels van de bank overtreden. Uw handelwijze is onzorgvuldig geweest. Van bankmedewerkers wordt verwacht dat zij op een integere en zorgvuldige wijze met hun zakelijke handtekening omgaan. De bank moet daar ook op kunnen vertrouwen. Door op deze wijze de handtekening van de bank te gebruiken, heeft u dat vertrouwen geschaad. Volgens u was het voor eenieder duidelijk dat u op persoonlijke titel handelde. Wat daarvan ook zij, dat doet niets af aan het feit dat u onzorgvuldig en in strijd met de regels van de bank heeft gehandeld.
Nevenactiviteiten
(…)
Volgens de regels van de bank had u uw vastgoedportefeuille in het daarvoor bestemde banksysteem (Workday) moeten registreren. Dat u dat heeft nagelaten is onzorgvuldig van u geweest en in strijd met de regels van de bank. De Algemeen directeur is echter van oordeel dat dit nalaten in de gegeven omstandigheden u niet tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. De bank was immers van deze nevenactiviteiten op de hoogte. Bovendien heeft uw laatste leidinggevende verklaard dat er geen bezwaar bestond tegen uw vastgoedportefeuille. Als u dit zou hebben gemeld, zou u daarvoor dus toestemming hebben gekregen.
Uw aandeelhouderschap in de twee supermarkten ( [supermarkt 1] en [supermarkt 2] ) had u, zoals de bank voorschrijft, binnen de bank moeten melden en in Workday moeten registreren. U heeft gesteld dat de bank wist van dit aandeelhouderschap. U heeft deze stelling niet met nadere stukken onderbouwd. Ook als ervan uit wordt gegaan dat dit bij een hypotheekaanvraag van u bij de bank aan de orde is geweest, zoals u stelt, heeft te gelden dat u daarmee naar het oordeel van de Algemeen directeur niet erop heeft mogen vertrouwen dat deze kennis de perso(o)n(en) of afdeling(en) die over uw nevenactiviteiten diende(n) te oordelen ter kennis was gekomen en dat u daarmee aan u meldplicht had voldaan. Het had op uw weg gelegen de bank hierover duidelijk te informeren en hiervoor uitdrukkelijk toestemming te vragen, ook gelet op de beeldvorming die bij het publiek bestaat over de betrokkenheid bij kleine (Poolse) supermarkten. U had zich hiervan als professioneel bankmedewerker bewust moeten zijn. Dat u uw betrokkenheid bij deze supermarkten niet heeft gemeld aan de bank niet heeft geregistreerd in het bedoelde banksysteem is u dan ook tuchtrechtelijk te verwijten.
Hypotheekaanvraag
Naar het oordeel van de Algemeen directeur had u in januari 2018 de hypotheekaanvraag van (…) niet in behandeling moeten nemen. Dit om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Dat op zichzelf is u tuchtrechtelijk te verwijten. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bankmedewerker mag in een dergelijke situatie immers worden verwacht dat hij alert is en het dossier direct aan een collega overdraagt. In tweede instantie heeft u dat gedaan omdat (…) inmiddels DGA was geworden. U heeft naar uw zeggen bij de eerste aanvraag een afweging gemaakt, daaruit blijkt dat u wel bewust bent geweest van de situatie. Feit is verder dat de bank in september 2018 op grond van dezelfde stukken aan (…) een hypotheek heeft verstrekt. Hieruit leidt de Algemeen directeur af dat de bank aan de deugdelijkheid van de hypotheekaanvragen van (…) niet heeft getwijfeld. De bevindingen van de bank over de periode daarna, dat (…) kennelijk sinds november 2018 niet meer werkzaam was bij [supermarkt 1] en (…) contante betalingen aan (…) heeft gedaan, doen vragen oproepen. Echter zijn er in de stukken geen aanwijzingen te vinden dat u op enige manier daarbij betrokken bent geweest. De Algemeen directeur kan om die reden niet vaststellen dat u op dit punt enig tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat u wat het raadplegen van de rekeninggegevens, uw betrokkenheid bij de eerste hypotheekaanvraag en de supermarkten en het ongeoorloofde gebruik van zakelijke middelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. (…)
(…).
2.10.
[eiser] heeft het schikkingsvoorstel van Stichting Tuchtrecht Banken geaccepteerd en de opgelegde boete betaald. Bij brief van 21 februari 2023 heeft Stichting Tuchtrecht Banken aan [eiser] bericht dat hij voor de duur van drie jaar wordt geregistreerd in het Tuchtrechtelijk Register Banken.
2.11.
Bij beschikking van 20 november 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [3] de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en ING alsnog ontbonden per 1 januari 2024 en ING veroordeeld de wettelijke transitievergoeding aan [eiser] te betalen. Het hof kwam tot het oordeel dat sprake is geweest van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [eiser] dat van ING in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de e-grond van artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek). Volgens het hof heeft [eiser] niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Daartoe overweegt het hof, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
4.15
[eiser] heeft een aantal regels van de aan de bankierseed verbonden Gedragscode geschonden en heeft zich daarmee niet als goed werknemer gedragen. De vraag is echter of de schending van de bankierseed/Gedragscode in alle gevallen ‘ernstig’ verwijtbaar handelen oplevert, zoals bedoeld in de wet. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is, omdat steeds gekeken zal moeten worden naar de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij sprake kan zijn van ernstige en minder ernstige schendingen. Zoals ook uit het vervolgingsbeleid van de Stichting Tuchtrecht Banken blijkt, kunnen schendingen in categorieën worden ingedeeld van zwaar tot minder zwaar. Het hof is alles overziend en afwegend van oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, nu het in dit geval gaat om een enkele schending van algemene integriteits- en zorgvuldigheidsnormen en van de algemene normen met betrekking tot de scheiding van werken en privé. Het oordeel zou onder meer anders luiden als sprake was van strafbare feiten (strafrechtelijke normschending) of anderszins calculerend handelen en daarvoor is in beide onderzoeken geen enkel aanknopingspunt gevonden. Een strafrechtelijke vervolging heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
(…).”
2.12.
Bij e-mail van 15 maart 2024 heeft de advocaat van ING aan de advocaat van [eiser] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…)
2.13.
Bij e-mail van 21 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van ING geschreven dat [eiser] niet akkoord is met het handhaven van de IVR-registratie en het niet willen aangaan van nieuwe zakelijke bancaire relaties.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, ING:
I. te bevelen, op straffe van een dwangsom, zijn naam te verwijderen uit alle registers inzake fraude, meer specifiek uit het Incidentenregister, en het bewijs daarvan middels aangetekend schrijven aan [eiser] over te leggen;
II. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft, samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Hij heeft niet gefraudeerd, geen strafbare feiten gepleegd en hij heeft geen activiteiten ondernomen die gericht zijn op het benadelen van financiële instellingen of het oneigenlijk gebruik van producten of diensten. ING heeft [eiser] daarom ten onrechte geregistreerd in de verschillende registers.
3.3.
ING heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering. De arbeidsovereenkomst met [eiser] is ontbonden op grond van verwijtbaar handelen door [eiser] en de algemeen directeur van Stichting Tuchtrecht Banken is tot de conclusie gekomen dat [eiser] een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De hieraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden rechtvaardigen de registratie van [eiser] in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie. De registratie in het IVR is gedaan op grond van het overtreden van de ING Gedragscodes en/of interne en externe regelgeving. De gegevens van [eiser] in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie omschrijven niet dat [eiser] betrokken is geweest bij hypotheekfraude.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Als geoordeeld wordt dat ING gegevens van [eiser] ten onrechte in de verschillende registers heeft opgenomen, kan van hem niet worden verlangd dat hij eerst een bodemprocedure afwacht. Of hij op dit moment daadwerkelijk hinder ondervindt van deze registraties is daarbij niet doorslaggevend.
4.2.
ING heeft [eiser] in 2021 geregistreerd in het EVR, Incidentenregister, IVR en de Gebeurtenissenadministratie. Bij e-mail van 15 maart 2024 heeft ING aan [eiser] bericht dat zijn registratie in het EVR wordt verwijderd en zijn registratie in het IVR wordt gehandhaafd. Dat [eiser] bij het uitbrengen van de dagvaarding in de veronderstelling verkeerde dat zijn gegevens nog stonden geregistreerd in het Incidentenregister is begrijpelijk. Het Incidentenregister is namelijk zowel aan het EVR als het IVR gekoppeld en ING heeft [eiser] niet bericht dat hij uit het Incidentenregister is verwijderd. Pas naar aanleiding van het schriftelijke verweer en de pleitnotitie van ING is duidelijk geworden dat [eiser] niet meer in het Incidentenregister staat geregistreerd, maar nog wel in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie. De vordering van [eiser] wordt aldus begrepen dat hij vordert ING te bevelen zijn gegevens uit die registers te verwijderen.
4.3.
Voor de koppeling tussen en de werking van het IVR en de Gebeurtenissenadministratie wordt verwezen naar de e-mail van 15 maart 2024 van ING (zie 2.12).
4.4.
Opname in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie is een verwerking van persoonsgegevens en kan slechts geschieden in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen (Gedragscode), een door de banken [4] opgestelde regeling die ook voor ING geldt, kan worden beschouwd als een juiste uitwerking van de AVG.
4.5.
Deze verwerking van persoonsgegevens is in beginsel rechtmatig op grond van artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG (noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde en van de tot haar branche behorende instellingen), mits ook de in deze bepaling voorgeschreven belangenafweging uitpakt in het voordeel van ING en aan de eisen van de Gedragscode wordt voldaan. [5]
4.6.
In de Gedragscode staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
5.1.1
Verwerking van Persoonsgegevens door Financiële instellingen vindt plaats, met inachtneming van de beginselen voor Verwerking van Persoonsgegevens ten behoeve van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering, in het bijzonder in het kader van het uitvoeren het uitvoeren van de volgende activiteiten:
(…)
d. het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van (pogingen tot) (strafbare of laakbare) gedragingen gericht tegen de branche waar een Financiële instelling deel van uitmaakt, de Groep waartoe een Financiële instelling behoort, de Financiële instelling zelf, haar Cliënten en medewerkers, alsmede het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen;
(…)
5.5.1
Ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de Financiële sector kunnen gegevens, waaronder Persoonsgegevens, die betrekking hebben op: (i) gebeurtenissen die gelet op het bijzondere karakter van de Financiële sector de zorg en aandacht behoeven van de Financiële instelling; (ii) (potentiële) vorderingen onder meer ten aanzien van een met de Financiële instelling gesloten overeenkomst; (iii) het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen; of (iv) handelingen van Financiële instellingen, waaronder onderzoek als bedoeld in artikel 5.6.1 Gedragscode, worden opgenomen in een Gebeurtenissenadministratie gehouden door Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de betreffende Financiële instelling. Op deze Gebeurtenissenadministratie is de Gedragscode van toepassing.
(…).”
4.7.
Bij elke verwerking van persoonsgegevens moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze toets brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.8.
Op grond van artikel 15 AVG hebben mensen recht op inzage in de persoonsgegevens die organisaties van hen verwerken. Een verzoek op grond van dat artikel heeft [eiser] niet bij ING ingediend. In dit kort geding is – mede daardoor – onduidelijk gebleven welke gegevens van [eiser] ING in de Gebeurtenissenadministratie heeft opgenomen. ING heeft daarover ter zitting desgevraagd geen duidelijkheid willen geven. Volgens ING staat er een veelheid aan informatie in de Gebeurtenissenadministratie, zoals bijvoorbeeld de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2023 en de gebeurtenissen die ING heeft genoemd in haar brief van 21 september 2021. [eiser] is vooral bevreesd dat in de Gebeurtenissenadministratie meer is opgenomen dan (hetgeen staat in) de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de beslissing van de algemeen directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken. In het bijzonder is hij beducht dat er een verwijzing in staat naar mogelijk door hem gepleegde hypotheekfraude.
4.9.
Ondanks dat niet bekend is welke gegevens ING over [eiser] heeft geregistreerd in de Gebeurtenissenadministratie, wordt geoordeeld dat de door de algemeen directeur van Stichting Tuchtrecht Banken aan zijn beslissing ten grondslag gelegde gedragingen van [eiser] , welke ook ten grondslag liggen aan de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en ING, een registratie van zijn gegevens in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR rechtvaardigen. Beide instanties hebben immers geoordeeld – kort gezegd – dat [eiser] als werknemer van ING aangaande het raadplegen van de rekeninggegevens van familie en bekenden, het gebruik van zijn zakelijke ING e-mail voor privédoeleinden, het niet melden van zijn aandeelhouderschap in twee (Poolse) supermarkten en zijn betrokkenheid bij de eerste hypotheekaanvraag van een bekende een verwijt kan worden gemaakt. .
4.10.
Die gedragingen van [eiser] hebben ING in 2021 dan ook kunnen brengen tot het oordeel dat de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie noodzakelijk was voor de behartiging van haar gerechtvaardigde belangen en het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, als bedoeld in artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG en artikel 5.1.1 onder d Gedragscode. Dit belang van ING weegt in dit geval zwaarder dan het belang van [eiser] om niet geregistreerd te staan in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie.
4.11.
Nu niet duidelijk is geworden wat ING precies in de Gebeurtenissenadministratie heeft opgenomen, kan niet goed worden beoordeeld of deze registratie in overeenstemming is met de AVG en de Gedragscode en ook niet of is voldaan aan de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets. Dit zou op zich een reden kunnen zijn om de vordering van [eiser] toe te wijzen. Dit voert echter te ver nu, zoals hiervoor is overwogen, opname van zijn persoonsgegevens in het IVR naar voorlopig oordeel op zich gerechtvaardigd is en duidelijk is welke gegevens/gebeurtenissen wél in de Gebeurtenissenadministratie mogen worden opgenomen. Dit betekent dat ING zal worden veroordeeld de gegevens van [eiser] uit de Gebeurtenissenadministratie te verwijderen, met uitzondering van de in de ontbindingsprocedure gewezen beschikking van 16 december 2021 van de rechtbank Midden-Nederland en de beschikking van 20 november 2023 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (inclusief de in hoger beroep gewezen maar niet door partijen overgelegde tussenbeschikking van 5 juli 2022) en de beslissing van de algemeen directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken van 26 januari 2023. Voor opname in de Gebeurtenissenadministratie van meer (intern door ING opgestelde) gegevens over [eiser] bestaat geen aanleiding en op deze manier wordt zeker gesteld dat in de Gebeurtenissenadministratie geen melding meer wordt gemaakt van (verdenking van) hypotheekfraude (hoewel ING in dit kort geding stelt dat in de Gebeurtenissenadministratie niets staat dat suggereert dat [eiser] betrokken is geweest bij hypotheekfraude, overtuigt dit de voorzieningenrechter niet, nu ING in haar schriftelijke verweer de “vermoede betrokkenheid bij hypotheekfraude” een aantal keer noemt). De gevorderde termijn van 24 uur om dit te bewerkstelligen komt te kort voor en zal worden gesteld op 72 uur na het wijzen van dit vonnis.
4.12.
ING hoeft (de advocaat van) [eiser] van de verwijdering van zijn gegevens niet middels een aangetekende brief in kennis te stellen. Een bevestiging daarvan via een e-mail aan (de advocaat van) [eiser] volstaat.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat ervan wordt uitgegaan dat ING aan dit vonnis zal voldoen. Bovendien kan [eiser] altijd nog een verzoek indienen op de voet van artikel 15 AVG (zie 4.8).
4.14.
Aangezien elk van de partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt ING binnen 72 uur na het wijzen van dit vonnis de gegevens van [eiser] in de Gebeurtenissenadministratie te verwijderen, met uitzondering van de beschikking van 16 december 2021 van de rechtbank Midden-Nederland, de beschikkingen van 5 juli 2022 en 20 november 2023 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de beslissing van de algemeen directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken van 26 januari 2023,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024. [6]

Voetnoten

2.Gepubliceerd op de website van Tuchtrecht Banken onder nr WRB-2023-4690-AG
4.En destijds ook de verzekeraars, maar die hebben inmiddels hun eigen Gedragscode
5.Ook al is de Gedragscode in 2010 - nog onder de WBP - slechts voor vijf jaar goedgekeurd door de voorganger van de Autoriteit Persoonsgegevens, wordt hier nog steeds vanuit uitgegaan, vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1984
6.type: MvG