Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
4.Beslissing
7 juli 2020.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de verwerking van persoonsgegevens door ING Bank N.V. en de registratie van deze gegevens in het interne verwijzingsregister (IVR). [appellant], een particuliere klant van ING, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter dat zijn vordering tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het IVR had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] geen voldoende belang had bij zijn vordering, omdat niet was komen vast te staan dat hij door zijn registratie in het IVR daadwerkelijk problemen ondervond bij het bankieren bij andere banken. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelt dat ING op goede gronden en in overeenstemming met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft gehandeld door de persoonsgegevens van [appellant] in het IVR te registreren. Het hof concludeert dat de registratie noodzakelijk was voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van ING en dat deze belangen zwaarder wegen dan de belangen van [appellant]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [appellant] af.