ECLI:NL:GHAMS:2020:1984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
200.258.200/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van persoonsgegevens door Bank; registratie in Intern Verwijzingsregister; geen strijd met Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen of Algemene Verordening Gegevensbescherming

In deze zaak gaat het om de verwerking van persoonsgegevens door ING Bank N.V. en de registratie van deze gegevens in het interne verwijzingsregister (IVR). [appellant], een particuliere klant van ING, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter dat zijn vordering tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het IVR had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] geen voldoende belang had bij zijn vordering, omdat niet was komen vast te staan dat hij door zijn registratie in het IVR daadwerkelijk problemen ondervond bij het bankieren bij andere banken. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelt dat ING op goede gronden en in overeenstemming met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft gehandeld door de persoonsgegevens van [appellant] in het IVR te registreren. Het hof concludeert dat de registratie noodzakelijk was voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van ING en dat deze belangen zwaarder wegen dan de belangen van [appellant]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.258.200/01
zaaknummer rechtbank : 68233560 CV EXPL 18-8294
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 januari 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 oktober 2018 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben de zaak op 25 mei 2020 doen bepleiten, [appellant] door mr. M.C.A.M. Van der Meer, advocaat te Tilburg, en ING door mr. A.L. de Vogel, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Door [appellant] is een aanvullende productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de ingestelde vorderingen toe zal wijzen met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van ING in de kosten van het geding in beide instanties.
ING heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en bekrachtiging van het bestreden vonnis met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is sinds langere tijd in privé klant bij ING. Daarnaast heeft hij ten behoeve van vijftien verschillende commanditaire vennootschappen, stichtingen en besloten vennootschappen bij ING zakelijke rekeningen geopend.
2.2
Op 19 november 2013 zijn de persoonsgegevens van [appellant] door ING voor de duur van acht jaren opgenomen in het interne verwijzingsregister (IVR) van ING.
2.3
In juni 2017 heeft [appellant] een aanvraag gedaan voor een creditcard. ING heeft deze aanvraag ongemotiveerd geweigerd. Nadat [appellant] contact had gezocht met een medewerker van het Bureau Krediet Registratie (BKR) is hem medegedeeld dat hij in het IVR van ING geregistreerd staat.
2.4
[appellant] heeft ING daarop meermaals gevraagd om verwijdering van zijn gegevens uit het IVR. ING heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
2.5
ING heeft aan (de gemachtigde van) [appellant] bij schrijven van 2 januari 2018 het volgende medegedeeld:
(…) Uw cliënt is sinds 19 november 2013 bij ING op een verwijzingsregister geplaatst. Dit houdt in dat binnen ING bij uitbreiding van financiële diensten afzonderlijk een afweging gemaakt wordt of de uitbreiding wordt toegestaan of niet.
Deze melding geldt dus niet voor andere financiële instellingen in Nederland en deze interne melding hoeft niet actief teruggekoppeld te worden. In de mail van Bureau Krediet Registratie van 4 oktober 2017 heeft uw relatie ook een bevestiging ontvangen dat het niet om een melding gaat met externe werking.
Overigens was de relatie al op de hoogte van de melding vanaf 2014 en heeft uw relatie sindsdien diverse keren dreigende en bedreigende taal jegens ING medewerkers uitgesproken.
Gezien de historische telefonische contacten met de heer [appellant] en de betrokkenheid bij diverse zakelijke rekeningen waarbij ING financiële schade heeft opgelopen, zullen wij de interne registratie handhaven. We wijzen ten slotte de aanvraag van de creditcard af op basis van risicoperspectief en onze contractvrijheid. (…)

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd ING te veroordelen zijn persoonsgegevens uit het IVR te verwijderen en ING te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en daartoe - kort gezegd - overwogen dat [appellant] geen voldoende belang heeft bij toewijzing van zijn vordering omdat niet is komen vast te staan dat hij door zijn registratie in het IVR daadwerkelijk problemen ondervindt of zal ondervinden bij het bankieren bij andere banken. Ten overvloede heeft de kantonrechter overwogen dat ING wel degelijk een gegronde reden voor de registratie had, omdat [appellant] meerdere zakelijke rekeningen bij ING had geopend die niet correct en met een negatief saldo zijn afgewikkeld, waardoor ING schade heeft geleden.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4
Het hof zal eerst gezamenlijk de grieven 1, 2 en 4 bespreken waarmee [appellant] opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat voor ING voldoende grond bestond om [appellant] in het IVR te registreren.
3.5
ING heeft op 19 november 2013 de persoonsgegevens van [appellant] in het IVR geregistreerd. [appellant] stelt dat dit ten onrechte is gebeurd omdat daarvoor geen voldoende grond bestond. ING stelt dat zij [appellant] heeft geregistreerd naar aanleiding van een intern onderzoek waarbij was gebleken dat [appellant] namens diverse ondernemingen zakelijke rekeningen bij ING had geopend, die vervolgens niet of nauwelijks gebruikt werden en vervolgens, soms na korte tijd en met een negatief saldo, weer door ING zijn gesloten.
3.6
Op de relatie tussen ING als bancaire instelling en [appellant] als rekeninghouder en vertegenwoordiger van de verschillende commanditaire vennootschappen, stichtingen en besloten vennootschappen waarvoor een zakelijke rekening is geopend, is de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de gedragscode) van toepassing. De gedragscode houdt voor zover hier van belang het volgende in:
4.3
Persoonsgegevens worden slechts verwerkt indien en voor zover is voldaan aan minimaal één van de volgende rechtmatige grondslagen:
(…)f. de Verwerking van Persoonsgegevens is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de Financiële instelling of van een Derde aan wie de Persoonsgegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de Betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
(…)
5.1.1
Verwerking van Persoonsgegevens door Financiële instellingen vindt plaats, met inachtneming van de beginselen voor Verwerking van Persoonsgegevens ten behoeve van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering, in het bijzonder in het kader van het uitvoeren van de volgende activiteiten:
(…)d. het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van (pogingen tot) (strafbare of laakbare) gedragingen gericht tegen de branche waar een Financiële instelling deel van uitmaakt, de Groep waartoe een Financiële instelling behoort, de Financiële instelling zelf, haar Cliënten en medewerkers, alsmede het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen;(…)
5.5.1
Ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de Financiële sector kunnen gegevens, waaronder Persoonsgegevens, die betrekking hebben op: (i) gebeurtenissen die gelet op het bijzondere karakter van de Financiële sector de zorg en aandacht behoeven van de Financiële instelling; (ii) (potentiële) vorderingen onder meer ten aanzien van een met de Financiële instelling gesloten overeenkomst; (iii) het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen; of (iv) handelingen van Financiële instellingen, waaronder onderzoek als bedoeld inartikel 5.6.1 Gedragscode, worden opgenomen in een Gebeurtenissenadministratie gehouden door Veiligheidszaken of een daartoe aangewezen afdeling van de betreffende Financiële instelling. Op deze Gebeurtenissenadministratie is de Gedragscode van toepassing.
3.7
Sinds 25 mei 2018 geldt voor de verwerking van persoonsgegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). In artikel 6.1 van de AVG is bepaald dat:
De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
(…)(f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
3.8
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] vóór 19 november 2013 ten behoeve van de volgende ondernemingen zakelijke rekeningen bij ING heeft geopend:
1) Artiflex Recreatiebouw BV,
2) Stichting Garantiegelden OXXIO Vastgoed & Invest,
3) Stichting Administratiekantoor OXXIO Holding BV,
4) Stichting Derdengelden Recht-Net,
5) Stichting Derdengelden Credial,
6) Home Port Yachts International CV,
7) Sytisus Nedhold CV,
8) Cerxnet CV,
9) Sytisus CV,
10) Recht-Net CV,
11) Credial CV,
12) Armvast CV,
13) Stichting Verzion,
14) Stichting Verzitel,
15) OXXIO Vastgoed & Invest BV i.o.
3.9
ING heeft onbetwist gesteld dat via deze rekeningen niet of nauwelijks betalingsverkeer heeft plaatsgevonden. Verder staat vast staat dat vóór 19 november 2013 de ondernemingen Artiflex Recreatiebouw B.V., Stichting Garantiegelden OXXIO Vastgoed & Invest, Stichting Administratiekantoor OXXIO Holding BV, Recht-Net CV, Credial CV, Armvast CV, Stichting Verzion, Stichting Verzitel door de Kamer van Koophandel zijn uitgeschreven, zijn ontbonden of gefailleerd. De door [appellant] namens deze ondernemingen geopende bankrekeningen zijn alle vóór 19 november 2013 door ING beëindigd, waarbij blijkens de administratie van ING op de rekeningen van Recht-Net CV en Credial CV een negatief saldo resteerde van respectievelijk € 262,19 en € 267,39. ING heeft onbetwist gesteld dat zij om redenen van kostenefficiëntie heeft afgezien van verhaal.
3.1
[appellant] heeft ten aanzien van de negatieve saldi nog gesteld dat ING in de desbetreffende periode voor de duur van zes maanden gratis zakelijke rekeningen aanbood en dat daarom geen negatief saldo kan zijn ontstaan. ING heeft op haar beurt gesteld dat de rekeningen van Recht-Net CV en Credial CV op 6 mei 2011 zijn geopend en in 2012 zijn beëindigd en derhalve langer dan zes maanden hebben bestaan. [appellant] heeft daartegenover weliswaar nog in algemene zin betoogd dat hij per telefoon opdracht zou hebben gegeven om bij ING geopende zakelijke rekeningen te beëindigen, maar dat en wanneer hij specifiek de rekeningen van Recht-Net CV en Credial CV heeft opgezegd, heeft hij niet gesteld. Bovendien is onbestreden gebleven dat uit de administratie van ING, die ingevolge artikel 11 van de Algemene Bankvoorwaarden jegens de desbetreffende ondernemingen strekt tot volledig bewijs, volgt dat beide rekeningen met een negatief saldo zijn beëindigd.
3.11
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat op 19 november 2013 met betrekking tot het handelen van [appellant] jegens ING sprake was van een reeks van gebeurtenissen die de zorg en aandacht behoefden van ING. Met name gelet op het aantal geopende zakelijke bankrekeningen, het gebrek aan betalingsverkeer en de telkens vroegtijdige beëindiging van de desbetreffende ondernemingen, in samenhang met het feit dat in ieder geval op twee rekeningen na beëindiging een voor ING negatief saldo resteerde, heeft ING op 19 november 2013 in redelijkheid kunnen oordelen dat registratie van de persoonsgegeven van [appellant] noodzakelijk was voor de behartiging van haar gerechtvaardigde belangen en het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, als bedoeld in de gedragscode. Dit belang moet in dit geval zwaarder wegen dan het belang van [appellant] om verschoond te blijven van een registratie in het IVR. Daarbij is met name van gewicht dat de registratie in het IVR van ING niet voor derden inzichtelijk is en dat [appellant] niet voldoende heeft gesteld dat en in hoeverre hij als gevolg van de registratie in het IVR van ING daadwerkelijk wordt belemmerd bij het afnemen van financiële diensten bij andere financiële instellingen dan ING. In dat verband is tekenend dat [appellant] pas in juni 2017 merkte dat ING hem in 2013 in het IVR had geregistreerd. Dit betekent dat ING de persoonsgegevens van [appellant] op goede gronden en in overeenstemming met de bepalingen van de gedragscode en de AVG heeft geregistreerd in het IVR. De vordering van [appellant] is daarom niet toewijsbaar.
3.12
Bij deze stand van zaken kan grief 3 waarmee [appellant] opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen voldoende belang heeft bij zijn vordering onbesproken blijven.
3.13
De grieven slagen niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van ING begroot op € 741 aan verschotten en € 2.148 voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, W.A.H. Melissen en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
7 juli 2020.