ECLI:NL:RBAMS:2024:2872

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
C/13/747892 FT RK 24.263
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot Poolse schulden

Op 15 maart 2024 heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is behandeld op de zittingen van 19 april 2024 en 17 mei 2024, waarbij de verzoeker en zijn schuldhulpverlener, de heer B. de Soet, aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van goede trouw van de verzoeker met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn Poolse schulden wil saneren, wat mogelijk is onder de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures. De rechtbank heeft vastgesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt, waardoor zij bevoegd is om het verzoek te behandelen. Echter, de rechtbank heeft onvoldoende duidelijkheid gekregen over de achtergronden van de schulden in Polen, waaronder de omstandigheden rond de lening voor de huurwoning en de rol van de familieleden van de verzoeker. Gezien deze onduidelijkheden en het gebrek aan bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de afwijzing zouden rechtvaardigen, heeft de rechtbank besloten het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
rekestnummer: C/13/747892 / FT RK 24/263
uitspraakdatum: 17 mei 2024

Afwijzing toepassing schuldsanering

[verzoeker] ,

wonende te [adres] te [woonplaats] ,
verzoeker,
heeft op 15 maart 2024 een verzoekschrift met bijlagen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
Het verzoekschrift is behandeld op de zitting van 19 april 2024 en 17 mei 2024. Daarbij zijn verzoeker en zijn schuldhulpverlener de heer B. de Soet verschenen en gehoord.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen en heeft daartoe het volgende overwogen.
Het verzoek kan alleen worden toegewezen als verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest. Verder moet verzoeker voldoende aannemelijk maken dat hij volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn financiële situatie en uitgaven. Dat is ter zitting onvoldoende gebleken.
Verzoeker wenst via de toepassing van de schuldsaneringsregeling vooral ook de Poolse schulden te saneren. Dit is mogelijk op grond van de Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking) (hierna: IVO II).
Verzoeker heeft gesteld in Nederland te wonen en te werken. Het centrum van zijn voornaamste belangen ligt dus in Nederland. Deze rechtbank is dus bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
De toelatingsbeslissing van de Nederlandse rechter moet op grond van artikel 7 IVO II in andere lidstaten worden erkend. Dit betekent dat schuldeisers in Polen gebonden zijn aan de beslissing die de Nederlandse rechter neemt. Onder meer vanwege het beginsel van de gemeenschapstrouw betekent dit dat de Nederlandse rechter de belangen van de Poolse schuldeisers mee moet wegen in zijn beslissing.
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende duidelijkheid is ontstaan over de achtergronden van het aangaan van de schulden in Polen. Uit de stukken en wat ter zitting is aangevoerd is onder meer gebleken dat de schulden van verzoeker zijn ontstaan doordat hij een woning in Polen ging huren. Verzoeker heeft voor het opknappen van deze huurwoning een hoge lening afgesloten bij een bank in Polen.
De moeder en stiefvader van verzoeker wonen momenteel in de huurwoning en mogen daar volgens verzoeker blijven wonen zolang verzoeker leeft. De moeder en stiefvader van verzoeker betalen nu tevens de huur en vaste lasten. Onduidelijk is echter hoe deze constructie tot stand is gekomen en waarom verzoeker een geldlening is aangegaan voor renovatiewerkzaamheden, gelet op de tijdelijke aard van de woning. Ook is niet duidelijk of de familieleden die nu in de woning wonen, niet kunnen bijdragen aan de afbetaling van de leningen die hun uiteindelijk ten goede zijn gekomen.
Gezien het bovenstaande moet het verzoek op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) worden afgewezen.
Bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven verzoeker niettemin tot de schuldsaneringsregeling toe te laten zijn niet aangevoerd of gebleken.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.