ECLI:NL:RBAMS:2024:2832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13.070018.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. Het EAB, dat op 28 februari 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Italië, die wordt verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde diefstallen op festivals in Nederland en België. De behandeling van de zaak vond plaats op 23 april en 2 mei 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Tricoli. Tijdens de zittingen werd een gebrek aan een Italiaanse tolk geconstateerd, wat leidde tot een aanhouding van de behandeling. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De verdediging betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de beschuldigingen niet voldoende waren onderbouwd met bewijsstukken. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de rol van de opgeëiste persoon in een criminele organisatie die op festivals opereert. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon een rol had gespeeld bij meerdere diefstallen en dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan.

Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in België. De rechtbank oordeelde dat, ondanks eerdere zorgen over de detentieomstandigheden, de individuele garanties van de Belgische autoriteiten voldoende waren om te concluderen dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij werd verwezen naar de relevante artikelen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.070018.24
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2024 door een rechter van de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 2005,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Ter zitting is gebleken dat het niet gelukt is om een tolk in de Italiaanse taal te regelen, waardoor de behandeling van de zaak moest worden aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door bovengenoemd raadsman en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door Onderzoeksrechter Bie Melis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen op 28 februari 2024, met kenmerk OR Bie Melis 2024/024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Verweer met betrekking tot genoegzaamheid en onschuld
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het EAB niet genoegzaam is omdat de in het EAB genoemde beschuldiging niet wordt onderbouwd met bewijsstukken, waardoor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet blijkt. Ook wordt het aantonen van zijn onschuld bemoeilijkt door het gebrek aan genoegzaamheid in de feitsomschrijving. Artikel 26, vierde lid, OLW, en artikel 28, tweede lid, OLW zijn van toepassing en omdat hier geen sprake is van een duidelijk vermoeden op basis waarvan de schuld van de opgeëiste persoon kan worden aangenomen, dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is. De basis van de verdenking is in het EAB uitgebreid beschreven. De opgeëiste persoon zou onderdeel zijn van een criminele organisatie die op Nederlandse en Belgische festivals mensen berooft en een rol hebben gespeeld bij een diefstal op het festival
‘exhale’te Antwerpen.
Bovendien betreft het een vervolgings-EAB en hoeft de rol van de opgeëiste persoon nog niet uitgekristalliseerd te zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn dat het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB aan bovengenoemde vereisten voldoet. Op basis van de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB is het duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd. De opgeëiste persoon zou – kort weergegeven – een rol hebben gespeeld bij meerdere diefstallen die in georganiseerd verband gepleegd zouden zijn. Ook de pleegperiode en pleegplaats worden daarbij genoemd. Hierbij worden in het bijzonder meerdere diefstallen genoemd op 17 februari 2024 bij een muziekfestival in de regio Antwerpen. Het oordeel over de gegrondheid van de verdenking of over het bewijs is voorbehouden aan de rechter in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank merkt nog op dat het een vervolgings-EAB betreft en het onderzoek dus nog gaande is en de verdenking op dit moment nog niet volledig uitgekristalliseerd hoeft te zijn.
Bovendien merkt de rechtbank op dat de beschrijving van het feitencomplex er niet toe dient om de opgeëiste persoon in staat te stellen tot het voeren van een onschuldverweer. [4]
Het verweer van de raadsman wordt gelet hierop verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

9.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaan dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederde behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 19 maart 2024 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden de volgende garantie afgegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 18 maart 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan
[opgeëiste persoon](°[geboortedag] 2005) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 28 februari 2024, ref. 2024/024) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar
[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen. Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat Belgische detentie-instellingen gevaarlijk zijn. Er is sprake van geweldsincidenten, grondslaapproblematiek en een gebrek aan ruimte, waardoor niet aan de Europese eisen wordt voldaan.
In een artikel in tijdschrift ‘
Zorgwezen’ wordt in een interview met een ex-gedetineerde beschreven hoe gedetineerden in de gevangenis in Dendermonde in een gesloten regime 22 tot 23 uur per dag op hun cel moeten blijven. Er wordt beschreven dat er niet voldoende ruimte is om te bewegen, dat gedetineerden er fysiek en psychisch niet goed aan toe zijn en de toegang tot zorg beperkt is. Bij uitspraak van 16 maart 2021 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Pîrjoleanu/België, no 26404/18 is de Belgische Staat veroordeeld wegens de onmenselijke en vernederende behandeling van een gedetineerde. Daar werd een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgesteld en er werd vastgesteld dat niet werd voldaan aan de minimumeisen met betrekking tot de persoonlijke ruimte voor gedetineerden.
Ondanks de individuele garantie is het aannemelijk dat de Belgische autoriteiten niet aan de Europese eisen kunnen voldoen. Er is in onderhavige zaak meer informatie nodig ten aanzien van de detentieomstandigheden in België om te controleren of aan de Europese eisen wordt voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet op een algemeen gevaar, maar dat heeft de rechtbank al aangenomen in 2022. Dat is de reden dat er nu individuele detentiegaranties worden opgevraagd voor opgeëiste personen.
Dat concrete individuele gevaar wordt ondervangen door de op 19 maart 2024 afgegeven detentiegarantie. De rechtbank heeft ook zo geoordeeld na de recente incidenten die zich in België hebben voorgedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. De rechtbank is ambtshalve bekend met de recente geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen (13 maart 2024) en Sint-Gillis (18 maart 2024) en de landelijke staking begin april in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het reeds aangenomen algemene gevaar. Veel van de door de raadsman benoemde zorgen – waaronder het gebrek aan persoonlijke ruimte en het gebrek aan aanbod van activiteiten buiten de cel – zijn (deels) aanleiding zijn geweest tot het aannemen van het algemene gevaar ten aanzien van Belgische detentie-instellingen. De rechtbank gaat uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de naleving van afgegeven detentiegaranties. [6]
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere informatie op te vragen.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 11 december 2012, ECLI:BL:RBAMS:2012:BZ0831.
5.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.