ECLI:NL:RBAMS:2024:2739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/13/748323 FT RK 24.307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van schuldsanering met aandacht voor de positie van MKB-schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het instellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Verzoekers, een echtpaar uit Egypte, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij zij 5,46% van de vorderingen aan preferente schuldeisers en 2,73% aan concurrente schuldeisers aanbieden. Dit aanbod is gedaan in het licht van hun beperkte afloscapaciteit van € 87,- per maand gedurende 18 maanden. Van Kooten Vleesgroothandel, vertegenwoordigd door Cash2Collect, heeft het aanbod afgewezen, wat aanleiding gaf tot deze procedure.

De rechtbank heeft de situatie van de verzoekers, die te maken hebben met ernstige gezondheidsproblemen en financiële moeilijkheden, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van de verzoekers het maximaal haalbare was en dat de schuldeisers, inclusief Van Kooten, bij aanvaarding van het akkoord beter af zouden zijn dan bij verwerping. De rechtbank heeft vastgesteld dat Van Kooten in redelijkheid niet kon weigeren met de schuldregeling in te stemmen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van de schuldeisers en de verzoekers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het instellen van het dwangakkoord toegewezen en het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat dit geen belang meer had. De uitspraak benadrukt de moeilijke positie van MKB-schuldeisers in het huidige juridische kader van schuldsanering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak-/rekestnummers: C/13/748323 FT RK 24.307 en C/13/748327 FT RK 24.309
uitspraakdatum: 7 mei 2024
Vonnis in de zaak van:
[verzoeker 1],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats 1] , Egypte,
en
[verzoeker 2],
geboren op [verzoeker 2] 1968 te [geboorteplaats 2] , Egypte,
beiden wonende te [adres] ,
- hierna tezamen ook te noemen: verzoekers,
tegen
Van Kooten Vleesgroothandel,
vertegenwoordigd door Cash2Collect,
postadres: 1314 SK Almere, Landdrostdreef 124,
- hierna te noemen: Van Kooten.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben, tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek tot het instellen van een dwangakkoord (artikel 287a van de Faillissementswet (Fw)) bij de rechtbank ingediend. Laatstgenoemd verzoek is behandeld op de zitting van 30 april 2024. Verzoekers zijn verschenen, samen met mevrouw [naam 1] , schuldhulpverlener bij Buurtteam Amsterdam Zuid. Namens Van Kooten is de heer [naam 2] verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers hebben hun schuldeisers een schuldregeling aangeboden. Hun 12 schuldeisers hebben vorderingen op verzoekers van in totaal € 32.504,80. Verzoekers bieden betaling aan van 5,46 % van hun uitstaande vorderingen aan de preferente schuldeisers en 2,73 % aan de concurrente schuldeisers. Zij vragen daartegenover finale kwijting voor hun resterende schuld (hierna te noemen: het akkoord). Bij de berekening van het aanbod is uitgegaan van een afloscapaciteit van € 87,- per maand gedurende een periode van 18 maanden.
2.2.
Alle schuldeisers behalve Van Kooten hebben de onder 2.1. bedoelde regeling aanvaard.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers hebben de rechtbank verzocht Van Kooten te bevelen met de onder 2.1. bedoelde schuldregeling in te stemmen.
3.2.
[verzoeker 1] heeft het verzoek op de zitting nader toegelicht, en verklaard dat de schulden voor het leeuwendeel voortkomen uit de onderneming die hij tot 2019 dreef. Hij heeft zich ingespannen om het cateringbedrijf tot een succes te maken, onder andere door uit te breiden met import en export activiteiten, die aanvankelijk succesvol waren. Toen [verzoeker 1] in toenemende mate met gezondheidsklachten begon te kampen, heeft hij uiteindelijk zijn bedrijf moeten staken, waardoor het gezin een inkomensterugval kreeg. [verzoeker 1] heeft nier- en maagklachten en reumatische klachten, en hij is recent met keelkanker gediagnosticeerd. [verzoeker 1] is niet meer tot werken in staat en is door de gemeente op medische gronden vrijgesteld van de bij de aanvullende bijstandsuitkering van het gezin behorende sollicitatieplicht.
3.3.
[verzoeker 2] is parttime werkzaam en fungeert daarnaast als mantelzorger voor haar echtgenoot. Zij kampt bovendien zelf met fibromyalgie. Gelet op de toenemende zorg die [verzoeker 1] behoeft, is het voor [verzoeker 2] niet mogelijk om haar uren uit te breiden. Ook [verzoeker 2] is door de gemeente vrijgesteld van de aanvullende sollicitatieplicht.
3.4.
[naam 1] heeft verklaard dat, fulltime werk voor [verzoeker 2] – als zij daar al toe in staat zou zijn – er niet toe zou leiden dat het gezinsinkomen zou toenemen. De aanvullende bijstandsuitkering van het gezin zou immers navenant dalen door een salaristoename van [verzoeker 2] . Het inkomen blijft ook dan onder het voor verzoekers geldende vrij te laten bedrag. In een wettelijke schuldsanering zullen zij daarom niets van hun schulden kunnen aflossen. Verzoekers hebben geen kans op (financiële) verbetering. Het gedane aanbod is het uiterste waartoe verzoekers financieel in staat zijn.
3.5.
[verzoeker 1] heeft verklaard begrip te hebben voor het standpunt van Van Kooten. Hij heeft steeds zijn best gedaan zoveel als mogelijk af te lossen op de ontstane schuld, maar het inkomen van het gezin is eenvoudig te laag om méér af te lossen.

4.Het verweer

4.1.
Namens Van Kooten heeft [naam 2] ter zitting verklaard dat hij begrip heeft voor de situatie van het gezin. Zijn bedrijf wordt echter sinds de wetswijziging van juli 2023 geconfronteerd met een toenemend aantal schuldsaneringen, waarbij steeds een minieme betaling moet worden geaccepteerd tegen finale kwijting. Voor een middelgroot bedrijf als Van Kooten is dat een groeiende kostenpost, terwijl Van Kooten als werkgever de verantwoordelijkheid draagt voor 90 werknemers. [naam 2] heeft verklaard het gevoel te hebben dat de wetgever de positie van bedrijven als het zijne uit het oog heeft verloren.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen, als Van Kooten in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren met de schuldregeling in te stemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen haar belang en de belangen van de schuldenaar of de schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Uitgangspunt is dat de schuldeisers recht op betaling van hun volledige vordering hebben.
5.2.
Het verzoek moet worden toegewezen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.3.
Eerst moet naar de inhoud van het akkoord worden gekeken. Dit akkoord is gebaseerd op de huidige inkomsten van verzoekers, uit het parttime werk van [verzoeker 2] , de aanvullende bijstandsuitkering van het gezin en de hen ter beschikking staande toeslagen. Als het akkoord wordt aanvaard, zullen – op basis van de huidige afloscapaciteit – de preferente schuldeisers 5,46 % en de concurrente schuldeisers 2,73 % van hun openstaande vorderingen tegemoet kunnen zien. Dit resultaat moet worden vergeleken met de situatie na een eventuele toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarom verzoekers immers, voor het geval het akkoord niet doorgaat, hebben verzocht. Op basis van de nu beschikbare stukken en wat ter zitting is verklaard, is niet onaannemelijk dat verzoekers in dat geval tot de wettelijke schuldsanering zullen worden toegelaten.
5.4.
Als verzoekers in de wettelijke schuldsanering zitten, moeten zij kosten van bewindvoering en griffierechten betalen. Zij hebben dan geen afloscapaciteit. In een wettelijke schuldsaneringsregeling zullen de schuldeisers dus niets ontvangen. Bij de berekening van het aanbod is uitgegaan van een afloscapaciteit van verzoekers van € 87,- per maand. Op dit moment is niet aannemelijk dat verzoekers op termijn (fulltime) zullen kunnen werken. Hun inkomenssituatie of vermogen zal gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling niet zodanig verbeteren dat de schuldeisers een hogere uitkering zullen krijgen. Het aanbod is voor hen daarom het maximaal haalbare.
5.5.
De rechtbank is zich bewust van de moeilijke positie waarin sommige ondernemers komen te verkeren door de versoepelde regels voor een (minnelijke of wettelijke) schuldsanering, en door de toegenomen mate waarin daarvan gebruik wordt gemaakt. Daardoor moeten betekenisvolle afschrijvingen worden gedaan, die voor sommige ondernemers problematisch kunnen zijn. Dat de rechtbank daarvoor oog heeft, verandert de afweging die zij in het voorliggende geval moet maken echter niet. Die afweging leidt ertoe dat alle schuldeisers – onder wie Van Kooten – bij aanvaarding van het akkoord gunstiger af zijn dan bij verwerping daarvan. Dat betekent dat Van Kooten het aangeboden akkoord in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. Van omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, is niet gebleken.
5.6.
Het verzoek ex artikel 287a Fw zal dus worden toegewezen. Het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.

6.6. De beslissing

De rechtbank
6.1.
beveelt Van Kooten met de onder 2.1. bedoelde schuldregeling in te stemmen,
6.2.
wijst het verzoek ex artikel 284 Fw af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.